Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1778
(1778)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij
[pagina 617]
| |
Mengelwerk, tot fraaye letteren, konsten en weetenschappen betrekkelyk.Redenvoering tegen de te verregaande inschiklykheid.
| |
[pagina 618]
| |
maate van kloekmoedigheid noodig is; brengt dien edelaartigen hoogmoed, ontstaande uit eene behoorelyke inagtneeming van de waardigheid der menschlyke natuure, in beweeging. Wy herinneren ons terstond, dat het schandelyk voor ons zou weezen, het op te geeven: en worden, door eene loflyke gevoeligheid, aangezet om het belachlyke met rede te bestryden, den smaad met veragting te bejegenen, en het geweld der vervolginge met moed te verduuren. In een ander opzigt is de onbehoorelyke invloed onzer Medemenschen veel kragtdaadiger in zyne werkingen, en allerschadelykst in de gevolgen. Wy ontmoeten hiervan een voorbeeld in onze Textgeschiedenis. Wanneer herodes hoorde, op welk eene byzondere wyze de Dogter van herodias de vervulling zyner belofte begeerde, stondt hy op den voorslag verlegen; en hieldt voor een oogenblik zyne toestemming te rugge. Het leeven van een onschuldig Man was van te groot eene waardye om weggegeeven te worden in een vrolyke luim: en niets was verder van zyn oogmerk, toen hy de voorbaarige belofte deedt, waar van zyne misdaadige Medegenoot zich zo onedelmoedig en wreed bediende. Maar hy herinnert zich dat hy iets moest toegeeven aan de Gasten, daar ter maaltyd gezeten. Zy waren mede bekoord geweest door het dansen van de Dogter van herodias; zy waren getuigen van de belofte, haar gedaan in de niets kwaads bedoelende vrolykheid zyns harten, en wenschten, dat haar verzoek mogt ingewilligd worden, hoe onredelyk het in zichzelven was, en hoe verderflyk in de gevolgen. Hy was, derhalven, gedrongen om de belofte te voldoen, ten gevalle der geenen die met hem aanzaten, zo wel als om zyn' eed, en geboodt derhalven, dat het hoofd des Doopers haar zou gegeeven worden. De Romeinsche Landvoogd felix kan tot een ander voorbeeld dienen van dezelfde laakenswaardige gesteltenis. Hy was ten vollen overtuigd geweest van paulus onschuld, door de manlyke welspreekenheid en kragt zyner verdeediginge. Hy werd in 't hart getroffen, toen deeze eerwaardige gevangene over de Regtvaardigheid, Maatigheid, en het Toekomend Oordeel handelde. Hy hadt de wanverdiensten van zyn eigen Character gemerkt, als hy 't zelve vergeleek met het Character van een Man, die voor hem in ketenen stondt, en zyne regterlyke uit- | |
[pagina 619]
| |
spraak wagtte. Maar, schoon zyn eigen geweeten tegen hem getuigde - schoon hy niet kon nalaaten, op te merken, dat paulus ten onregte beschuldigd was, liet felix, toen twee jaaren daar naa porcius festus in zyne plaats kwam, den Jooden eene gunst willende bewyzen, paulus gebonden. 't Was dezelfde gereedheid, om zich te laaten bestuuren door de onvoeglyke wenschen van anderen, die pilatus aanzette, om den Zoon van god in de handen der Jooden over te leveren. Wat heeft hy dan kwaads gedaan? vroeg hy, met zo veel nadruks, als zy met dollen overmoed schreeuwden: Kruis hem, Kruis hem; doch wanneer zy, met oproeriger geweld, dit geroep herhaalden, liet pilatus, den Jooden ten wille zynde, barnabas los, en gaf jesus over om gekruizigd te worden. Ontelbaare andere voorbeelden van denzelfden verkeerden invloed zouden wy kunnen bybrengen, uit de Heilige Bladeren, en de Geschiedenissen aller Volken. Doch het is niet noodig, tot vroegere eeuwen te rug te keeren, om hier van blyken aan te treffen. Wy zien zulks, maar al te dikwyls, in onze verkeering met de wereld. - Wy voelen dit niet dan te sterk in den loop onzes eigen leevens. Wy zyn allen, in 't een of 't ander opzigt, gereed, om strydig met ons eigen oordeel te handelen, ten einde wy ons naar 't heerschend gevoelen schikken, en onze Medegenooten verpligten. Veelvuldig zyn de gelegenheden, waar in wy voorslagen omhelzen, die ons bedroeven; doch welke wy, om de geenen die met ons aanzitten, niet willen weigeren. Deeze dwaaling is te gevaarlyker: dewyl ze ontstaat uit eene vriendlyke gesteltenisse, en niets anders is dan eene overmaat van goedaartigheid. Het vriendlyk hart schept een zonderling vermaak in genoegen te schenken: de edelste voldoening van 't zelve ontstaat uit het geluk des Menschdoms: en als het verzekerd is, dat het dit geluk te wege brengt, ondervindt het een streelend vermaak, welks gelyk geen ander voorwerp kan opleveren. Zodanig een Mensch moet eenig geweld op zichzelven doen, eer hy kan weigeren de begeerten zyner Medemenschen in te volgen. De menschlyke natuur heeft zulk eene sterke neiging tot gezellige aandoeningen, dat wy natuurlyk verlangen een goed gevoelen te koesteren van den geenen met welken wy verkeeren. Wan- | |
[pagina 620]
| |
neer een Vreemdeling ons wordt aangebooden, zyn wy terstond genegen om hem heusch en beleefd te bejegenen; om zyne wenschen voor te komen; en onze gereedheid te betoonen, om hem genoegen te schenken. En daar dit het geval is, wanneer 'er geen andere band plaats heeft dan het deelgenootschap der menschlyke natuure, hoe kragtig moet dan de invloed niet weezen, van dit gezellig beginzel, als 'er persoonlyke kennis bykomt, als deeze door gewoone verkeering versterkt, en aangezet is door de genoeglyke belooningen van wederzydsche genegenheid! Hoe verrukkend is de goedkeurende glimplach der geenen, die wy langen tyd bemind hebben! Hoe veel ongelegenheden zullen wy niet verdraagen, om hun voldoening te geeven? Hoe veel arbeid, zullen wy niet te over vergoed rekenen, door een enkelen straal van genoegen, die ten dankbaaren ooge uitschittert? Deeze aandoeninge, myne Broeders, maaken het zuiverste en treffenst gedeelte uit van ons aardsch geluk; en de beginzels, waar uit zy voortvloeijen, zyn de eer onzer natuure. Maar gelyk het uitoefenen en het regt bestuur daar van de volmaaking is der gezellige Deugd, zo verdient de overmaat, of liever het verkeerd toepassen, niet min dan het volstrekte verzuim, den schandlyken naam van Ondeugd. Het valt zeer gemaklyk eene verpligtende en believende geaartheid in eene onvoeglyke maate, op te volgen, men kan dezelve betoonen in omstandigheden, die een daar tegenovergesteld gedrag vorderen: en zy kan hoogst schadelyk weezen aan onze zedelyke voortreflykheid en ons waar geluk. In de daad, wy moeten tegen het verkeerd inwilligen van elke loflyke neiging, met de uiterste behoedzaamheid, waaken: want zy vervoert ons op eene nauwlyks merkbaare wyze: en, dewyl het oorspronglyk beginzel goed is, bedriegen wy ons zelven ligt, wy maaken ons diets, dat alle de gevolgen daar van die zelfde benaaming verdienen. Hoe gereed veraart Godsdienst en Godsvrugt in waanziek Bygeloof en ongeregelde Geestdryvery! Hoe bezwaarlyk is het, dit kwaad te verbeteren, en de ziel in den behoorlyken staat te herstellen! Even zo zal goedaartigheid en inschiklykheid, worden zy niet naar eisch geregeld, welhaast in laakbaare gemaklykheid, en wankelheid van inborst ver- | |
[pagina 621]
| |
anderen. De oorspronglyke genegenheid om te behaagen zal eene hebbelykheid worden, om elk verzoek in te willigen; en hoe zeer wy aan- en opzien tegen de gevolgen van eenige daad, welk een wederspraak des harten wy hooren, zullen wy', om de geenen die met ons aanzitten, onze toestemming geeven. Zodanig eene hebbelyke gesteltenis, myne Broeders, is in zichzelve ontëerend; en allerverderflykst in haare uitwerkzelen. I. Zy is ontëerend voor den Man, die onder haaren invloed zyne dagen doorbrengt. 't Is het Character van een der slegtste Mannen in de OudheidGa naar voetnoot(*), dat hy de bekwaamheid bezat, om persoonen, van geheel strydige Characters, in den kring zyner kennissen te hebben, en zich naar hunne verschillende neigingen te schikken, den persoon aanneemende, dien tydsgelegenheid vorderde: met de droefgeestigen was hy stuursch; met de lugtigen vrolyk; met de ouden deftig; met de jongen lustig; met de boozen schaamtloos; met de losbandigen ongebonden. Deeze veranderlykheid van aart was in hem het uitwerkzel van kunst, en voorbedagtlyk aangekweekt om zyne schandlyke oogmerken tegen de vryheid zyns Lands, en den eigendom zyner Medeburgeren, te beter te doen gelukken. De geaartheid, waar over ik thans spreek, heeft iets daar op gelykende, in 't voorkomen, schoon zy in oorsprong verschille. Want de persoon, in welken zy gevonden wordt, is even bekwaam om zich te vervoegen by Deugdzaamen, als by Ondeugenden - by Voorzigtigen, als by Bedagtloozen - by Liefhebbers van verstandige vorderingen, als by Slaaven hunner zinnelyke lusten. Maar, in dit geval, is de gereedheid om te behaagen het uitwerkzel van eene goedaartige zwakheid, en eene ongezindheid, om byzonder te weezen, en eene dwaaze begeerte om allen te voldoen. Hy bezit geene genoegzaame sterkte van geest, om eenigen voorslag te weigeren: dus wordt hy altoos geslingerd door 't gezelschap, waar in hy zich bevindt, en hy volgt het gelei- | |
[pagina 622]
| |
de van elk eenen, met wien hy verkeert. Is hy gelukkig genoeg om in den kring te geraaken van verstandigen en deugdzaamen, hy treedt gereed in hunne gevoelens, zeden, en werkzaamheden; hy erkent de verheevenheid hunner Characters; hy besluit, met hun voorbeeld, zyn voordeel te doen, en versmaadt alle verbintenis in 't vervolg der onmaatigen en ongodsdienstigen. Doch zyne voorneemens verdwynen, zo ras hy zich buiten het gezelschap zyner deugdzaame vrienden bevindt. De eerste persoon van eene tegenovergestelde geaartheid, die hem aan boord klampt, beweegt hem, dat besluit te laaten vaaren, wischt alle die loflyke indrukzels uit, en brengt hem op het spoor der dwaasheid. In deezervoege kaatst het lydlyk spiegelglas onophoudelyk het beeld des aangebooden voorwerps te rugge. Maar, wanneer de voorwerpen weggenomen zyn, verdwynen de beeldtenissen terstond mede. Andere voorwerpen volgen, en het uitwerkzel is volstrekt het zelfde; 't zy ze schoon of leelyk, aangenaam of onaangenaam zyn, zy leveren eene schildery op, die even onderscheiden is, en met gelyke gereedheid ontvangen wordt. 't Is gereed te begrypen, myne Broeders, dat zulk eene zielsgesteltenisse geheel onbestaanbaar is met eenige deftigheid in character. 'Er is, in de daad, eene zekere maate, in welke deeze gereedheid, om de gesteltenissen van anderen aan te neemen, met welvoeglykheid overeenstemt en nuttigheid baart. Niemand zou verkiezen met een droefgeestig gelaat in een huis van vrolykheid te treeden, of een schaterend gelach te laaten hooren, by 't zugten en kermen der bedrukten. De algemeene beginzels van medelyden, en 't betaamelyke, zullen ons overhaalen om ons naar 't gezelschap te schikken: en de meewaarigheid, het menschlyk gemoed eigen, zal het voor ons gemaklyk maaken, ons naar tydsgelegenheid te schikken, zo verre de welvoeglykheid vereischt. Het vermaak der menschlyke zamenleeving hangt, daarenboven, grootlyks af van eene wederzydsche inschiklykheid omtrent elkanders smaak en oogmerken. Wy scheppen natuurlyk genoegen in zulk een pligtbetoon aan ons verstand afgelegd; en krygen onvermydelyk eene genegenheid tot den man, die ons met eene zo streelende opmerkzaamheid vereert. Deeze gesteltenis strekt, derhalven, wanneer zy be- | |
[pagina 623]
| |
hoorelyk geregeld wordt ten wenschlyken cieraade des gezelligen leevens. Maar, gelyk dezelve niet schuldloos zyn kan, als men ze doet dienen tot oogmerken van eenen kwaaden toeleg, zo houdt zy ook op aangenaam te weezen, wanneer men weet dat het eene hebbelykheid is, die zich over 't geheele gedrag verspreidt, zonder eenigen voorbedagten toeleg of agtgeeving op 't welvoeglyke. Voorwaar, wie kan veragtlyker weezen, dan een Mensch, zonder standvastigheid, en steeds wankelend in zyne besluiten, die geen bestendig Character kan hebben, en zich geduurig schikt en plooijt naar de gesteltenis zyner Medegenooten? Welk een staat kan men maaken op zyne beloften en toezeggingen? Hoe kunnen wy genoegen scheppen in zyne betuigingen van goedkeuring? Hy is niets meer dan de Echo der persoonen, met welke hy verkeert, en gereed om zyne toestemming te geeven aan elk gevoelen, hem voorgesteld. Geheel geene gevoelens hebbende die zyn eigen zyn, denkt en handelt hy naar dat anderen hem leiden; en of hy verstandig of dwaas, deugdzaam of ondeugend is, hangt af van den tyd, van de grilligheid of het oogmerk zyner Medgezellen. En hoe kan hy, met die onbestendigheid van gesteltenisse, een voorwerp van agting weezen? Zyne goedaartigheid moge hem zomtyds koeltjes aanpryzen. Maar welke verdiensten steekt 'er in goedaartigheid, die op geene beginzels steunt, en eer het uitwerkzel is van eene werklooze ziel, dan van een menschlievend hart? Men zal, ten hoogste genomen, dikwyls in gunstige bewoordingen van hem spreeken; men zal, in 't algemeen, zyne dwaalingen en misslagen beklaagen; doch hy zal nimmer toejuiching verwerven of genegenheid winnen. Eene dus buitenspoorige begeerte om genoegen te geeven aan alle onze Medemenschen, zal zich, over zulks, in haar oogmerk te leur gesteld vinden, en, in stede van iemand algemeen aangenaam te maaken, hem tot een staat van nietsbeduidenheid verwyzen. Doch dit is de minste ongelegenheid daar uit herkomstig. Want wy moeten, in de II plaats, aanmerken, dat dezelve hoogst schadelyk is in de gevolgen. Wanneer wy dit stuk in 't algemeen beschouwen, zullen wy bevinden, dat dusdanig eene gesteltenis te eene- | |
[pagina 624]
| |
maal onbestaanbaar is met eenige maate van Deugd. Want Deugd is niets minder dan eene gevestigde hebbelykheid om goed te doen, eene bestendige en eenpaarige herhaaling van uitsteekende daaden, tot zo lange dat zy uitsteekende deelen van iemands Character, en met vaardigheid en gemaklyk volvoerd worden? Maar welk eene soort van hebbelykheid kan zich een persoon van dien stempel eigen maaken, uitgenomen de hebbelykheid om Onbestendig te weezen? En is dit bykans geene volslaagene tegenzeggelykheid? Men zou byna, met even veel gronds, vast en bestendig weêr verwagten, in onze veranderlyke lugtstreeke, waar de wind geduurig alle streeken van het Kompas rond loopt, als eenpaarigheid in besluit en gedrag by een Man, die naar elken aanzoek zich schikt, en de geaartheid aanneemt van elk een ieder met wien hy verkeert. Het zou niet ongerymder weezen, letters op het water te schryven, en te verwagten dat zy daar in zouden blyven, dan te hoopen dat eenige goede indruk, dien deeze veranderlyke Mensch, by geval, ontvangt, in hem zal volduuren. Eene gesteltenis, zo ongeschikt tot vordering in Deugd, kan niet bekwaam weezen om geluk te verkrygen. Wanneer de ziel, in deezervoege, geduurig geslingerd wordt van 't een in 't ander uiterste, moet dezelve een tooneel van ongenoegen, onrust en knaaging weezen. Schoon zy onmagtig is, het genomen besluit te houden, kan zy de bewustheid en de geheugenisse niet afleggen. Het bezef haarer zwakheid zal menigmaal hartknaagend nadenken veroorzaaken. Zy zal de onvoeglykheid en dwaasheid haars gedrags ontwaar worden; en teffens ondervinding van 't voorledene leeren, dat zy op geene beterschap, in het toekomende, kan hoopen. Van waar kan zy, derhalven, eenigen troost haalen, of waar eenigen steun vinden? Zy is altoos geneegen om zich te schikken naar elken aanzoek: - zy weet hoe natuurlyk een afkeer zy heeft van weigeren, en is teffens verzekerd, dat zy, ter oorzaake van deeze vatbaarheid van aart, dikwyls tegen eigen overtuiging aan zal handelen. Een Mensch van deeze geaartheid kan, over zulks, niet verwagten, eenig bestendig geluk te zullen genieten; zelfs dan, wanneer hy gelukkig genoeg mogt weezen, om de verderflyke kunststreeken der listigen en boozen | |
[pagina 625]
| |
te ontwyken. Doch het is voor hem nauwlyks mogelyk, zich te beveiligen tegen de gevaaren, die hem van alle kanten omringen. Het getal der geenen, die altoos gereed zyn om hun voordeel te doen met de zwakheid hunner medemenschen, en de goedaartigen dienstbaar te maaken tot het volvoeren hunner belangen, is, helaas! maar al te groot. De wereld is vol van lieden, die alle verscheidenheid van Characters aanneemen. En, indien wy geen behoorelyk onderscheid maaken in de persoonen, met welken wy verkeeren, indien wy ons zelven niet wapenen tegen de vyanden van betaamlykheid en deugd, zullen wy menigwerf vervoerd worden tot heillooze dwaalingen, en ondervinden dat de begeerte om te verpligten, zo wel als de vrees van aanstoot te geeven, een valstrik is. Dat wy, derhalven, myne Broeders, oplettend en voorzigtig zyn in alle onze gezellige verbintenissen. Dat wy ons bovenal benaarstigen, om vaste beginzels te krygen, ten opzigte van ons gedrag; beginzels, die wy noit, in eenig geval, opofferen. Dat wy ons toeleggen op die onveranderlyke wetten van zedelykheid, welke van een altoosduurende verpligting zyn voor elk zedelyk werkend weezen; en naar deeze heilige grondregelen alle onze daaden inrigten. Worden my aangelokt om strydig daar mede te handelen, dan voegt ons eene edele onbuigzaamheid. Het Character van goedaartigheid, en van eenen volgzaamen inborst, zal, in de daad, eene schraale vergoeding weezen voor het verlies onzer onschuld en het verkragten van ons geweeten. - In alle andere opzigten voegt het ons minzaam, toegeeflyk, en vriendlyk te weezen - het zal ons Character tot eer strekken, wanneer wy ons ligt laaten overhaalen, en toonen ongenegen te weezen om onzen medemensch moeite te veroorzaaken. Doch in 't straks gemelde geval moeten wy verheven zyn boven allen invloed. Wanneer voeglykheid van gedrag en zuiverheid van zeden 'er by zouden lyden, is Goedaartigheid Zwakheid - Beleefdheid Dwaasheid - en Inschiklykheid Zonde. |
|