Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1778
(1778)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij
[pagina 569]
| |
Mengelwerk, tot fraaye letteren, konsten en weetenschappen betrekkelyk.Aanmerkingen over den invloed der wysbegeerte op de zeden en de wetten.(Uit het Fransch.)
Allen, die, zonder eenig onderscheid te maaken, tegen de Weetenschappen, en bovenal tegen de Wysbegeerte, uitvaaren, schynen de oogen geslooten en vast voorgenomen te hebben niet te willen zien, hoe veel deels zy hebben in de deugd en het geluk, nog op aerde overgebleeven. Laaten wy de Jaarboeken der Oude en hedendaagsche Wysbegeerte opslaan, en raadpleegen, wy zullen ons gedrongen vinden aan dezelve regt te doen, en haare verdiensten te erkennen. In de woestheid der oude tyden, waar in het Heidendom ons niets anders voor oogen stelt dan Volken, godsdienstig door bedrog, en ondeugend door godsdienst, zouden de klaarste beginzels der natuurlyke billykheid onvermydelyk hebben moeten bezwyken voor de gedrogtlyke ongerymdheden der Afgoderye; indien een klein aantal van Wysgeeren dat kostbaar pand niet bewaard hadt, onder de Heidensche Volken. De eerste Wetgeevers waren Wyzen, die de eerbiedenis der Volken in den rang der Goden plaatste, om dat zy weldoenders des Menschdoms waren. Osiris, mercurius en mneves, schreeven aan Egypte wetten voor; en geheel de Oudheid heeft het Ryksbestuur van Egypte aangezien als een voorbeeld van de schranderste Staatkunde. Zoroaster deedt in Persie de goede zeden bloeijen. Hy leeraarde de goedwilligheid, de liefde des Regts; en maakte dat men smaak kreeg in deezen verheeven grondregel. Doet aan anderen 't geen gy wilt, dat u geschieddeGa naar voetnoot(*). | |
[pagina 570]
| |
Zints twee duizend en meer jaaren, geniet confusius de eer, van het beste Staatsbestuur vastgesteld te hebben, 't welk een wyduitgestrekten Staat voegt. De duur des Chineeschen Ryks is een bewys van de volmaaktheid der Staatsgesteltenisse; en tevens het standhoudend uitwerkzel van den gelukkigen invloed der Wysbegeerte op den Burgerstaat. Van de zeven Grieksche Wyzen regeerden zes hun land; en hunne Landgenooten smaakten de zoetigheden van eene regtvaardige en gemaatigde Regeering. Thales, die geen deel in 't bewind der openbaare zaaken nam, onderhieldt, in zyn Vaderland, door zyne lessen en zyn voorbeeld, de liefde tot de Zamenleevings deugden. - Socrates, en zyne Leerlingen, bevlytigden zich byzonder op de pligten des Burgerlyken leevens; en het is nog een algemeene grondregel onder de Hedendaagsche Wysgeeren, dat het beoefenen der Menschkunde de eenige oefening is, den Mensch voegende; dat alle andere Weetenschappen moeten t'huis gebragt worden op die groote kundigheid, welke het gedrag van byzondere Persoonen, en het Staatsbestuur, regelt. De Wysbegeerte, te Athene den zetel gevestigd hebbende, was 'er de ziel der Opvoedinge; zy leerde de Jongelingen zich vroegtyds te onderwerpen aan de onderscheide posten des Burgerlyken leevens, en de Bedieningen aan te zien, min als eergeevende onderscheidingen, dan als staatlyke verbintenissen, om verstandiger, regtvaardiger en stipter in het onderhouden der Wetten te zyn, dan Burgers van een laager rang. Zy verpligtte alle Leden van den Staat, om zich te schikken tot het bevorderen van 't algemeen oirbaar, en voerde hun tot waardigheden op; hun leerende, dezelve met eere te bekleeden. In het kabinet der Staatsmannen toegelaaten, was zy hun Raadgeefster; zy redenvoerde voor het Volk, en haare besluiten waren zo veele Godspraaken: zy vormde, in de Legerplaatzen, verdeedigers des Vaderlands. Indien carneades, critilaus, diogenes de Stoicyn, en anderen, tot het uitvoeren van gewigtige onderhandelingen benoemd, aan het denkbeeld, 't geen men zich van hunne Staatkundige bekwaamheden gevormd hadt, beantwoordden, aristides, de regtvaardige aristides, deedt zich op eene uitsteekende wyze kennen in de Veldslagen van Maraton, van Salamine en | |
[pagina 571]
| |
Phocie. Welke Mannen hebben immer hunnen Vaderlande grooter diensten gedaan dan xenophon, demosthenes en polibius? Bezwaarlyk vondt de Wysbegeerte ingang in Italie; doch zo ras zy 'er te Rome voet gekreegen hadt, zag men haar de Pleitzaal regelen, en crassus en antonius, de Wetten, onder het opzigt der beide scevolas, volmaaken, groote Mannen, van allerlei soort, hervoortbrengen, en bovenal in cicero en atticus toonen, hoe verre zy de Burgers, in het welzyn des Vaderlands, kan doen deelen, zo te midden van de lastige zorge des Staatsbestuur, als in de gerustheid eens afgezonderden leevens. De Romeinen hebben aan haar de beste Vorsten dank te weeten: zy vormde de welgeplaatste harten van een titus, van een trajanus, der antonynen. Dwinglanden vereerden de Wysbegeerte met hunnen haat, en deeden haaren luister door vervolging beter opblaaken. Toen bepaalde zich het getal der braave Lieden tot den kleinen kring der Wysgeeren: de deugd zogt, wanneer nero haar den hartaar wilde afsteeken, eene schuilplaats in de ziel der bevoorregte Mannen, die, in een algemeen zedeverderf, zich van misdryf durfden onthouden. Wanneer de Kunsten en de Weetenschappen verlooren gingen, in de tyden van Staatsjammer en onheil, toen Italie den Barbaaren ten prooije werd, scheen de fakkel der Rede uitgedoofd, om niet, dan naa een nagt van duizend jaaren, weder ontstoken te worden. De Wysbegeerte schonk geene lessen meer aan het Menschdom; de regten der Natuure geraakten in vergetelnisse. Van rondsomme vertoont zich niets anders dan schreeuwend onregt en schennis, dan hoogmoed en kruipende slaaverny, dan dwinglandy en verdrukking. Nooit was Vorstenmoord, Overspel, Bloedschande, Tweegevegt, en Moord algemeener; nooit hadt men zo veele trouwlooze huisgenooten, zo veel verraaderyen, zo veel burgeroorlogen, zo veel staatontrustende bewegenissen van allerlei aart, of een zo verregaand misbruik van de beste en heiligste zaaken. Overal verzogt het misdryf het bloed der onschuld aan de ondeugd. De schoonste Landschappen werden verwoest door wilde Dieren, met den naam van Overmeesteraars bestempeld: de Godsdienst strekte ten dekmantel of tot het werktuig van de doem- | |
[pagina 572]
| |
lykste driften: de gemeene trouw werd geschonden aan den voet der altaaren. Welk een schriklyk tafereel der tien Eeuwen van onkunde! Europa hadt toen geen Wyzen, die de Jeugd tot de zamenleevingsdeugden vormden, die met de Vorsten verkeerden en de Overheden leerden regt doen, die het Volk vreede en eendragt inboezemden: of die, iets meer kunnende uitvoeren, groote voorbeelden tegen een groot bederf overstelden. Naa deeze lange slaapziekte, bykans zo schriklyk als de dood zelve, ontwaakte de Rede, en schrikte op't gezigt der gedrogten, die haar omringen. Het Vernuft, met de gave van denken gewapend, bied zich aan om ze te bestryden. De Waarheid volgt in den trein des vernufts; haar glans breekt met moeite heen door de dikke wolken der onkunde. Eenige Geleerden deeden de gedaante der wereld veranderen. De Zede en Staatkundige Weetenschappen waren, nogthans; de eerste niet, die, met het herleeven der Letteren, de aandagt der meesten trokken. De Dicht- Geschied- Natuur- en Wiskunde werden met meerder yvers omhelsd en voortgezet. De Zedekunde, eigenaartig eene zo aangenaame en inneemende Weetenschap, hadt by de laatste Wysgeeren, als epictetus en boëtius, een stuursch en afzigtig voorkomen gekreegen: een noodzaaklyk uitwerkzel van de ruwheid der tyden die zy beleefden. De twistzieke beuzelpraat der Schoolen was althans niet geschikt om 'er een bevalliger gedaante aan by te zetten. Men bevlytigde zich toen meest op de Letterkunde. Maar zo ras de Menschen vatbaar werden voor het vermaak van kundigheden op te doen, schepten zy ook genoegen in deugdzaam te zyn. Erasmus durfde het waagen, zyne Tydgenooten eene schildery hunner Ondeugden voor oogen te houden, zonder hun te ergeren. 't Is waar hy deedt hun meer lachen dan bloozen over hunne dwaasheid; doch zyne lessen onder het masker van geestigen boert verbergende, leverde hy, den lof der Zotheid schryvende, de schoonste beeldtenis van een Wyzen op. Montaigne schreef, zonder daar voor uit te komen, eene bevallige Zedekunde, geschikt naar de onderscheide standen des Menschlyken leevens. Charron maakte van de Wysheid eene kunst; doch hy putte de beginzels uit het menschlyk hart. La bruyere, de Men- | |
[pagina 573]
| |
schen schilderende zo als zy waren, toonde hoe zy moesten weezen. La rochefoucault hekelde de Hovelingen: en vervolgde, zonder ophouden, de kwaalyk begrepene Eigenliefde, onder de verschillende gedaanten, welke zy aannam, om zyne slagen te ontwyken: en na dien Protheus van alle de vermommingen ontbloot te hebben, liet hy dezelve over aan zyne eigene leelykheid, als aen zyn wreedsten beul. Locke deedt zyne Landgenooten de onheilen eener verwaarloosde of verkeerde Opvoeding opmerken. Die verlichte Meester wees hun den weg, om hunne Kinderen een gezond lichaam, een vryen geest, en een deugdzaam hart te geeven. Teffens een diepdenkend Staatsman, handelde hy ook over het Burgerlyk Bestuur, en hy handelde daar over met die onpartydigheid, welke de evenaar moet houden, wanneer men de regten des Volks en de voorregten der Vorsten tegen elkander opweegt. Wollaston bepaalde de natuur van Goed en Kwaad, en toonde, waar in het onderscheid gelegen was. Hutcheson bragt het Zedelyk gevoel ter baane. Shaftesbury maakte eene edelmoedige en onbaatzugtige goedwilligheid tot een maatstok van verdiensten en deugd. De groot hadt reeds, in 't begin der voorgaande Eeuwe, zyn onsterflyk Werk: Het Regt des Oorlogs en des Vredes, uitgegeeven. Een voortbrengzel van een eerst verstand, ryp geworden in staatsbedryven, en tegen den last der wederwaardigheden opgegroeid. Uit de beginzelen des Burgerlyken Regts en der Staatkunde, trekt hy regels, om de Volken in Vrede te houden, of daar toe weder te brengen als zy in Oorlog geraakt zyn; om Regt en Menschliefde te doen stand grypen in een' toestand, die een omkeering schynt van alle orde, en allen gevoel van medelyden verdooft. Puffendorff zette de Weetenschap, door de groot uit de barbaarschheid gered, in een nieuwen dag. Begaafd met eenen doordringenden geest, een juist oordeel, en vry van vooropgevatte begrippen, klom hy tot de eerste beginzelen der Zedekunde op, en met nauwkeurigheid de aaneenschakeling der Zedekundige Waarheden volgende, vormde hy een geregeld Stelzel van de Pligten eens Menschen, eens Burgers, en der Overheid, die hy uit het beginzel der Gezelligheid doet voortvloeijen. Cumberland, wolf, burlemaqui, hebben dit ge- | |
[pagina 574]
| |
bouw hooger opgetrokken: en het Werk van montesquieu moet, naa eene menigte van Geschriften, over allerlei takken van Staatsbestuur, te hebben voortgebragt, eindelyk de Weetenschap der Huishoudelyke Staatkunde tot eene trap van volkomenheid opvoeren, die der Wysgeerte tot onverwelklyken roem zal strekken, en den laster den mond stoppen. |
|