Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1778
(1778)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij
[pagina 521]
| |
Mengelwerk, tot fraaye letteren, konsten en weetenschappen betrekkelyk.Redenvoering over de weelde, met betrekking tot den koophandel, beschouwd.
| |
[pagina 522]
| |
Redenvoering te bewyzen, dat het algemeen Denkbeeld, als of de Weelde een middel zou weezen om een grooter aantal handen werk te verschaffen, dan anderzins bezigheid zouden gevonden hebben, en daar door den Koophandel bevoordeelt, eene groote misslag is, steunende op eene oppervlakkige beschouwing; en tragt, verder, aan te toonen, dat de Beginzels van zuivere en onbedorve Zeden altoos de beste Regels zyn zullen, om den onderlingen en algemeenen Handel te bevorderen en uit te breiden. Keurt Gl. het eene plaats waardig dan beantwoordt gy aan het oogmerk van uwen Begunstiger. Ik ben, enz. Die deeze Wereld gebruiken als niet misbruikende. De Zamenhang, waar inde bovenaangehaalde woorden van Apostel paulus voorkomen, is duister; eene duisterheid, welke wy misschien moeten toeschryven aan onze Onkunde van de Gebruiken en Handelingen, waar op de Kruisgezant zinspeelt, en ongetwyfeld, terwyl hy schreef, op 't oog hadt. Doch welk eene duisterheid 'er ook in den Zamenhang moge weezen, geene duisterheid is 'er in de woorden zelve: op zichzelve beschouwd, zyn ze eenvoudig en duidelyk; en zy behelzen eene Leer, die niet alleen uit andere deelen der Schriftuure kan worden opgemaakt; maar teffens een allerweezenlykst verband heeft met het Belang en 't Geluk des Menschdoms, in dit en in het Toekomend Leeven. Nogthans is deeze Leer zelden voorgedraagen met die klaarheid en nauwkeurigheid, of verdeedigd met dien klem en volle blykbaarheid, als het gewigt van zulk een onderwerp vordert. Geene andere dan de volgende Leerstelling is in deeze | |
[pagina 523]
| |
woorden begreepen; - dat het ons geoorlofd is, ja dat het ons als een Pligt gebooden wordt, deeze Wereld te gebruiken: maar niet te misbruiken. - Waar in bestaat nu, aan den eenen kant, het recht gebruik deezer Wereld? - En wanneer kunnen, aan den anderen kant, de Menschen gezegd worden deeze Wereld te misbruiken. - Voorwaar dit zyn zeer eenvoudige Vraagstukken: en, nogthans, hoe eenvoudig ze ook mogen weezen, zou men, met dezelve klaar en voldoende te beantwoorden, veel geschils, over de Natuur, over de goede en kwaade Uitwerkzels der Weelde, bespaard hebben. Met alleen, vooraf, wel te bepaalen, wat is Weelde? hadt men, aan de eene zyde, veel ergernis geevende Toestemmingen, en, aan de andere zyde, veel slegt gegronde Zegevieringen geheel voorkomen. Dit stuk te bepaalen, heb ik my in deeze Redenvoering voorgesteld. En, om te beter het moeilykst stuk, in 't behandelen deezer stoffe, in 't oog te houden, zal ik het Gebruiken of Misbruiken deezer Wereld, alleen in zo verre beschouwen als het de kostbaarste Cieraaden deezes Leevens, en die verfraaijingen betreft, die aan de hoogere Rangen in de Zamenleeving voegen. Want, indien wy kunnen bewyzen, dat Weelde den Voortgang zelfs van Grootheid en Luister stuit, is het zeker overtollig ons tot het overweegen van mindere zaaken in te laaten. Ja, de volyverigste Voorstanders van Buitenspoorigheid en Verkwisting zyn tot die hoogte van ongerymdheid niet opgeklommen, dat zy beweeren, dat Menschen van een Middelbaaren en Laager Rang, dat Handwerkslieden, en geringe Arbeiders, den Lande dienst doen met meer te verteeren dan zy kunnen winnen, en dus zichzelven en hunne Huisgezinnen bederven. Deezen, zullen zy gereedlyk toestemmen, moeten zich binnen de paalen van Gemaatigdheid houden: de Deugden van Vlytigheid en Spaarzaamheid betragten, zo om hun zelfs wille, als ten dienste van anderen. Om dan ons Onderwerp aan te vangen, en, volgens het gelegde plan, te werk te gaan. Het eerste Kenmerk van Weelde is: wanneer de Verteering het Vermogen te boven gaat: dat is, wanneer de Menschen, voor eenigen tyd, in de groote Wereld schitteren, en vervolgens tot Armoede en een geringen staat vervallen; of oneerlyke | |
[pagina 524]
| |
wegen moeten inslaan, om de kosten hunner buitenspoorigheden goed te maaken. Het tweede Kenmerk van Weelde bestaat hier in, wanneer de Menschen zulk een Leevenstrein volgen, die, schoon dezelve hun eigen Leeftyd konne uithouden, hun nogthans belet om Voorraad op te leggen; of ten minsten een geschikten voorraad voor het volgend Geslacht. Dit, in de daad, verschilt zeer weinig van het voorgemelde Kwaad tot een afgelegener Tydperk te verschuiven: en dezelfde Uitwerkzels zullen in beide de gevallen plaats grypen. Wilden wy hier nog byvoegen de Uitwerkzels, die hervoortkomen uit het voldoen van zinnelyken Lust, en het botvieren aan Vleeschlyke Begeerten; andere Kenmerken en Tekens van Weelde zouden wy nevens de voorgaande kunnen melden. Maar deeze alleen kunnen genoegzaam strekken om te bewyzen, voor zo verre wy het stuk tegenwoordig beschouwen, dat Weelde, zelfs in de groote Wereld, en in den voordeeligsten stand aangemerkt, die nuttige zaak niet is voor de Maatschappy, als de Zedenschryver zelve zomtyds onbedagtzaam erkend, en de Voorstanders der Ondeugd voorgewend hebben te kunnen betoogen. Men veronderstelle eens, dat de Hoofdstad van eenig groot Koningryk of Gemeenebest, op de bovengemelde bedagtlooze en onvoorzigtige wyze, eene Eeuw lang handelde. Welke gevolgen zouden daar uit voortvloeijen? Welken Voortgang zou 'er stand grypen in de fraaiste en schoonste Kunsten, van 't begin tot het einde diens Tydperks? - Misschien zou, in 't eerst, een grooter maat van Kunde, Vinding en Vlytbetooning opgewekt worden, door de verbaazende geldsommen, verspild in het oprigten van heerlyke Gebouwen, en om deeze te vereieren met de heerlykste voortbrengzelen van Kunst en Vernuft. Doch hoe lang zal men zulk eene Buitenspoorigheid kunnen uithouden? En, wanneer Gebrek en Behoefte volgden, welk eene Aanmoediging zou dan gegeeven worden aan den Man van Vernuft, aan den vlytigen Kunstenaar, om op die Modéllen voort te werken of ze te verbeteren? Derhalven, toegestaan zynde, dat het eerste Geslacht in zulk eene Hoofdstad, zich vertoonde met een glans, zo schitterend en verbaazend, dat dezelve het oog deedt schemeren, en den Nyd van onkundige Aan- | |
[pagina 525]
| |
schouweren gaande maakte: wat zou 'er, nogthans, helaas! van het tweede worden? Want de luister van 't zelve moest noodwendig verminderen. In het derde Geslacht zou de Olie van hun steeds donkerder brandenden Lamp geheel verteerd zyn; en wanneer wy voortgaan met onze beschouwingen tot den staat van het vierde, vyfde en zesde Geslacht, zal het vertoon daar van steeds verslimmeren; door den natuurlyken Overgang van Verspilling tot Armoede, zouden de weinige elendige Afstammelingen der eerste Verkwisteren zich verheugen, als zy een hoek mogten betrekken van de vervallene Paleizen hunner Voorvaderen, hun tot Hutten ter wooning dienende. Deeze gevolgen loopen elk in 't oog; en, in de daad, ze zyn onvermydelyk. Welk een Hulpmiddel kan, derhalven, aangewend worden tot Geneezing van zulk eene verteerende Kwaale, die, als een Kanker, in- en doorvreet, tot dat alles weg is? Geen - Dan zulk een, 't welk door het Kwaad te geneezen of liever te bedekken, duidelyk toont, dat de oorzaak, de eigenlyke oorzaak daar van, geen ander dan Weelde was. Het Hulpmiddel bestaat hier in, dat een deugdzaamer, zuiniger, en vlytiger slag van Menschen de plaats der voorgaanden inneemt, die, de Verblyfplaatzen der Verspillenden en Verkwistenden koopende, en daar in leevende, den luister van die eertyds beroemde Hoofdstad, welke anderzins in een woestyn zou veranderen, ophouden. Dit kan niet gelochend worden. - Doch is dit niet het eigenst Beginzel, 't welk wy beweeren, te weeten, dat Weelde, wanneer men die laate doorwerken, onvermydelyk Bederf berokkene? Als mede, dat het voorkomen van zulk een Bederf aan een daar tegenovergestelde oorzaak moet worden toegeschreeven? Met één woord, indien de Onheilen, ontstaande uit het misbruik der Goederen deezer Wereld minder schade toebrengen dan zy anderzins zouden gedaan hebben, of eenigermaate hersteld worden, moet dit alleen toegeschreeven worden aan het recht Gebruik, en het wel aanleggen, dierzelfde Goederen. Om dit stuk in een nog helderder daglicht te zetten, zal ik het omkeeren, en het voorgestelde geval, uit een tegenovergesteld gezigtpunt, beschouwen: verbeeld u, dat de Inwoonders van zulk eene Hoofdstad, van den | |
[pagina 526]
| |
beginne af, hunne zaaken wel aangelegd en altoos dien zelfden koers gehouden hadden. Welkezouden dan de gevolgen geweest zyn? En op wat wyze zou het voortzetten der fraaije Kunsten, door deeze verandering van 't geval, vertraagd of bevorderd weezen? Wanneer wy ons verbeelden, dat de Inwoonders dier Hoofdstad van onderen op begonnen, dan moeten wy toestaan dat de Noodwendigheden deezes Leevens de eerste Voorwerpen zouden weezen van hunne Aandagt en Bezorging. Deeze bezorgd, en een aanwassend beginzel van Rykdom vastgesteld zynde, zouden de Menschen natuurlyk hunne Begeerten uitbreiden, en de gedagten laaten gaan op de Gemakken en Aangenaamheden hunner onderscheide Standen, - hunner onderscheide Standen, zeg ik, dewyl 'er verschillende rangen onmiddelyk zouden plaats grypen, zelfs dan, wanneer alle de Inwoonders elkander in Deugd gelyk waren: - deeze zouden ontstaan uit de ongelykheid der Bekwaamheden, der Kunde, der Bevlytiging, het Geluk of Ongeluk, 't geen hunne Bedryven vergezelde. Hier om, zeg ik, zouden de Gemakken en Aangenaamheden hunner onderscheide Standen, de naaste voorwerpen hunner Bezorging weezen; en zeer waarschynlyk zou het eerste Geslacht het hier by laaten berusten en geen stap verder gaan. - Maar het tweede Geslacht, het zelfde Plan van goede Huishouding volgende, zou, zonder eenig nadeel aan deszelfs omstanstigheden toe te brengen, verscheide trappen hooger klimmen: zo dat Werken van Vernuft zich zouden beginnen te vertoonen: een Smaak in Fraaije Kunsten zou gebooren, onderscheide Talenten opgewekt, en den nayver onder de Kunstenaars zelve en hunne voorstanders gaande gemaakt worden. Van zodanige Verfraaijingen en Verbeteringen in de Maatschappy is de opklimming tot het Grootsche en Heerlyke gemaklyk en natuurlyk: en dus zou de zaak van Geslacht tot Geslacht kunnen voortgaan in eene bykans eindelooze vordering en verscheidenheid. Ja, men kan niet zeggen waar het zou ophouden, of welke de Grenspaalen zouden weezen, die het voortgaan zouden stuiten. Want het gaat niet door, schoon men het veelal als eene waarheid aanneeme, dat groote Steden en groote Ryken, even als de Mensch, hun tyd moeten hebben. In de daad, het kan zo weezen; doch men zal geene reden kunnen bybrengen, dat | |
[pagina 527]
| |
het zo moet zyn: want de Mensch, welke voorzorge hy ook neeme, moet sterven: dewyl de gezetste Leefregel het naderen en overvallen des ouden dags niet kan voorkomen. Doch, indien het Lichaam van den Staat altoos een behoorlyken Regel volgt; indien het nooit afwyke van de Paden der Deugd, zich door Weelde niet verarme, of de vermogens door Wellust verzwakke; ja, dat meer is, indien het, naa zich, ten deezen aanziene, grootlyks benadeeld te hebben, de gepaste hulpmiddelen, (goede en weluitgevoerde Wetten naamlyk,) in tyds gebruike, zal het van deeze gevaarlyke Kwaale geneezen worden; en hoe langer het bestaa, hoe meer sterkte en gezondheid het zal verkrygen: want langte van dagen versterkt de Gesteltenis van zulk een Lichaam in ftede van het te verzwakken. Doch laaten wy, zonder dit verder voort te zetten, nu zien waar de groote vraag op uit komt; te weeten, of de Persoonen, die deeze Wereld gebruiken, of die dezelve misbruiken, over 't geheel genomen aangemerkt moeten worden als de wezenlyke Beschermers en Voorstanders der Kunsten en Weetenschappen? En welk van beiden, Weelde of Deugd, door elk verstandig Staastbestuur verdient aangenomen te worden, om Bezigheid te vinden voor het grootste aantal van werkzaame Leden, elk in zyn' kring? - Voorwaar, indien men eene nauwkeurige lyst gehouden hadt van het aantal in de twee straks veronderstelde Hoofdsteden, geduurende eene opeenvolging van Geslachten, zou dit stuk schielyk, en ten vollen, uitgeweezen zyn, en niet in twyfel getrokken kunnen worden. Want kan 'er iets, in de Zedelyke en Staatkundige Wereld, tot een betoog opklimmen, het is - Dat een jaarlyksche aanwas van Rykdom, van Bevolking, en vermeerdering van Staatlyke Gebouwen, zo openbaare als aan byzondere Persoonen toekomende, heilzaamer moest weezen voor de Beoefenaars der beschaafde Kunsten, dan eene jaarlyksche Vermindering van Schat, Ontvolking, en Verval. Uit deeze betoogde waarheid vloeijen verscheide gewigtige gevolgen voort; met de voornaamste op te haalen zal ik myne Redenvoering besluiten. In de eerste plaats, blykt het ten duidelykste uit al het bygebragte, dat 'er geene weezenlyke en standhou- | |
[pagina 528]
| |
dende strydigheid konne weezen tusschen de Wetten eener Gezonde Zedeleere en eener Gezonde Staatkunde: welke ruwe en niet doordagte Gevoelens, met deezen regel strydig, men ook omhelsd hebbe. Want, zelfs in die gevallen, waar men te vooren zich in 't algemeen verbeeld heeft dat strikte Zedekunde moest wyken, is het nu blykbaar dat de zaak anders bestaat: en alle de eischen, die de Weelde, in het voordeeligste licht beschouwd, met mogelykheid kan maaken, komen hier op uit. - Dat dezelve, voor een korten tyd, een sterker Vraag verwekke, na de vercierende Gedeelten van Huisraad, Kleeding en verderen Toestel, dan 'er, de Voorzigtigheid geraadpleegd zynde, hadt behooren te weezen. Een groot voordeel in de daad! Een voordeel waar op men mag stoffen! Een voordeel zeer te wenschen! Want deeze schielyke en voor een tyd snelle Omloop van Bevlytiging, in het Staatkundig Lichaam, is juist even als een koortzige Omloopt van 't Bloed in 't Natuurlyk Lichaam: een Omloop, die, voor eene korte poos, de Geesten opwekt, en een valsch vuur ontsteekt; doch onvermydelyk eene algemeene verzwakking en verslapping veroorzaakt, en doodlyk zal weezen, wanneer dezelve niet, by tyds, gestuit worde. Waarlyk 'er is iets buitenspoorigs, om niet te zeggen iets Godloos, in de Veronderstelling, dat de Zedeleer en Staatkunde, recht bepaald en wel begreepen, tegen elkander zouden aanloopen. Want welk een Denkbeeld zou ons dit opleveren van het Godlyk Weezen? Welk een vreemde Bestemming der Wereld zou het zyn, als onze Pligt en ons Belang altoos met elkander streeden? Ja, dat wy om het meeste goed aan het Menschdom te doen, en het grootste getal van gods redemagtige schepzelen te voeden en te helpen, ongehoorzaam zouden moeten zyn aan de Wetten van onzen Schepper? - Neen. Onze gunstryke Schepper, onze wyze Zedelyke Bestuurder, heeft dusdanig eene Schikking der dingen niet beraamd. Hy is dat kortzigtig, dat onbezorgd, of kwaadaartig Weezen niet, 't welk het onzen Pligt doet zyn, 't geen, over 't geheel genomen, zelfs ten opzigte van de zaaken deezer Wereld, ook desgelyks ons Belang niét is. In de tweede plaats, mogen wy, uit het verhandelde dit nuttig besluit trekken. Dat de Spreekwyzen, de | |
[pagina 529]
| |
Wereld te gebruiken of te misbruiken, of, met andere woorden, dat Maatigheid en Onmaatigheid betrekkelyke uitdrukkingen zyn, welker betekenis bepaald moet worden door de Omstandigheden des Gevals. Want het geen by den eenen Mensch de sterkste Maatigheid is, kan by eenen ander eene groote Onmaatigheid weezen: het gebruiken deezer Wereld, en het misbruiken van dezelve, moet t'huis gebragt worden tot de Gesteltenis, de Omstandigheid, den Leeftyd, den Staat, van deezen of geenen in 't byzonder. Dus, by voorbeeld, is hy, die deeze Wereld naar eisch gebruikt, en gelyk elk verstandige en deugdzaame ze behoort te gebruiken, de Man, die zyne genietingen aan de volgende bepaalende Regels onderwerpt. Dat hy - voor eerst, zyne Uitgaven minder maakt dan zyn Inkomen. - Ten tweeden, zyn gezin en Afhangelingen behoorlyk bezorgt. - Ten derden, iets oplegt tegen tyden van Ongelegenheid. - ten vierden, zich zelven verpligt om een goed Huishouder te weezen, ten einde hy te beter de behoeften der Armen kan helpen ondersteunen. - Ten vyfden, geene Lustopvolgingen inwilligt, die de Gezondheid zyns lichaams kunnen krenken, of zyne zielsbekwaamheden bederven. - En, eindelyk, in alle zyne Genietingen, het oog slaat op den invloed, dien hy op anderen kan hebben, in dier voege dat hy hun geen slegt of gevaarlyk voorbeeld geeve. Wie zyne Vermaaken, Uitspanningen en Verteeringen, volgens deeze Regelen bepaalt, is geen Weelderig maar een Maatig Man. Hy misbruikt de goede gaven der Voorzienigheid niet; maar maakt 'er een gebruik van, beantwoordende aan het gunstryk oogmerk des Schenkers. Ja, deedt hy minder, onthieldt hy zich zelven dusdanige genoegdoeningen als hy, bestaanbaar met deeze Regelen, kan genieten, hy zou aan zynen Staat niet beantwoorden, noch leeven in dien kring, waar toe zyn Rang en Character hem geregtigen. In 't kort, hy zou de gierige Man weezen, van wien god een gruwel heeft: de Man, die, door de Wereld niet genoeg te gebruiken, dien Omlooop van Vlyt en Werkzaamheid niet bevorderde, welke hy moest voortzetten. Hy zou, door in gebreke te blyven, 't zelve nadeel aan de Maat- | |
[pagina 530]
| |
schappy doen, als de Weelderige, door Overdaad te pleegen. Indien, derhalven, in de derde plaats, en ten besluite, beide deeze uitersten de algemeene Welvaard benadeelen, en haatlyk zyn in 't oog des allerhoogsten, zien wy, in dit geval als in alle andere, dat Deugd en goede Zeden de beloften hebben van dit zo wel als van het toekomende Leeven. En zeker zyn dan de voorwaarden van ons afgevorderd, om hier naamaals gelukkig te worden, zo hard en streng niet als de verkeerde voorstanders en geslaagen Vyanden van den Godsdienst ons wel zouden willen diets maaken. Want welke zyn deeze harde voorwaarden? Dezelve zyn, zo verre het thans verhandelde Onderwerp betreft, geen andere dan deeze, - dat wy de Wereld moeten gebruiken en niet misbruiken, - zy zyn 't geen een voorzigtig Man om zyn eigen tydlyk Belang zou doen, schoon 'er geen Leeven naa dit Leeven te wagten stondt, - zy zyn, 't geen een weldaadig Man zou te werk stellen, ten Algemeenen Beste, - en 't geen een Christen zal verrigten, in gehoorzaame Onderwerping aan de Bevelen van god, en tot behoudenis zyner eigene Onsterflyke Ziel. |
|