Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1778
(1778)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijNatuurlyke historie van de gemeene musch.(Volgens den Heer de buffon.)
Schoon de meeste Uitleggers en Natuurkundigen willen, dat de Gemeene Musch in 't Grieksch den naam van Στȣϑὸσ gedraagen hebbe, is de Geslachtnaam, en de eigenlyke van de Gemeene Musch, Τρωγλιγησ. In 't Latyn heet zy Passer Domesticus; in 't Italiaansch Passera of Passere Casaringo; in 't Spaansch Pardal; in 't Hoogduitsch Huss-spar of Haussperling; in 't Zweedsch Taelting of Grawparf; in 't Engelsch House Sparrouw; in 't Poolsch Wrobel domowy; in 't Fransch voert zy, in onderscheide Landschappen, verschillende benaamingen, de gemeenste is Moineau. Zo zeer het Geslacht der Musschen in getal overvloedig is, zo groot schynt ook, wanneer men de Naamlystmaakers raadpleegt, het getal der soorten. Ik zal zonder my hier mede op te houden, thans alleen spreeken van onze Gewoone Musch. Dezelve is al te bekend om eene breedvoerige gestalte en gedaantebeschryving te behoeven: genoeg is het, met een enkel woord aan te merken, dat deeze Vogel zich anders vertoone voor het cerste ruijen, en in verderen ouderdom. Deeze kleurverandering in Pluimadie, en in de hoeken van de opening des Beks, is algemeen en bestendig; doch 'er zyn, in dezelfde soort byzondere en toevallige verscheidenheden; want men vindt zomtyds Witte Musschen, ook Bonte, en bykans volstrekt ZwarteGa naar voetnoot(*), ook ziet men eenige Geele. | |
[pagina 396]
| |
De Wyfjes verschillen van de Mannetjes niet dan alleen hier in, dat zy een weinig kleinder zyn, en zwakker kleuren in de Pluimadie hebben. Behalven deeze eerste verscheidenheden, waar van eenige algemeen, andere byzonder, zyn, en alle in onze Lugtstreeken gevonden worden; zyn 'er andere in afgelegener Gewesten, die schynen te bewyzen, dat deeze soort van Vogelen in ons Vaste land verspreid is van het Noorden tot het Zuiden, van Zweeden tot in Egypte, tot de Rivier Senegal, enz. Maar in welk land de Musschen ook woonen, men vindt ze nooit in woeste plaatzen, of die verre van 't verblyf der Menschen verwyderd zyn: even als de Ratten kleeven zy onze Wooningen aan, en worden, uit dien hoofde, met regt Huis-Musschen geheeten: zy scheppen geen genoegen in bosschen of groote uitgestrekte velden; men heeft zelfs opgemerkt dat men 'er meer in de Steden dan op de Dorpen aantreft, dat ze niet gezien worden in afgelegene hutten, en boerewooningen in 't midden van veel bosch; zy volgen de Menschen om op hunne kosten te leeven: dewyl ze lui zyn en vraatziek, zoeken zy hun bestaan uit het geen andere gereed maaken. Onze graanzolders, onze koornschuuren, onze pleinen, onze vogelvlugten, met één woord, overal waar wy Graanen verzamelen of strooijen, onthouden zy zig liefst: en dewyl zy zo verslindend als talryk zyn, doen zy zo veel kwaads, dat ze geheel niet gewild, gehaat en vervolgd worden: de Vederen der Musschen dienen nergens toe, haar vleesch is niet goed ter spys, hun stem geheel onaangenaam, haare gemeenzaamheid verveelend, en haare stoutheid lastig: zy gelyken naar die lieden, welke men overal aantreft, en nergens doen mede wil hebben; op zommige plaatzen heeft men het leeven der Musschen op prys gesteld. In Duitschland zyn de Boeren, op verscheide Dorpen, verpligt, alle jaaren een zeker aantal Musschen koppen te leveren. [In Vriesland is met het vangen daar van geld te verdienen: mits men 'er zestien te gelyk brenge.] 't Geen de Musschen voor altoos een lastig Gevogelte zal maaken, is niet alleen derzelver talryke vermenigvul- | |
[pagina 397]
| |
diging; maar ook haare stoutheid, loosheid en list, om de plaatzen, die haar aanstaan, te blyven inhouden: ze zyn gaauw, onbeschroomd, moeilyk te bedriegen, zy ontdekken ligt de strikken haar gespannen, en matten de zodanigen, die haar zoeken te vangen, af: men moet by voorraad, ten dien einde, het net spreiden, veele uuren en menigmaal geheel vergeefsch wagten: 't is bykans alleen in tyden van gebrek en als 'er sneeuw ligt, dat de vangst redelyk slaagt. Deeze kan, ondertusschen, weinig betekenen om eene merkbaare vermindering te wege te brengen onder eene soort van Vogelen, die drie maalen 's jaars voortteelt. Het nest der Musschen bestaat uit een weinig hooi van buiten en een weinig vederen van binnen; vernielt men 't zelve, zy maaken, in één etmaal, een ander; werpt men de eitjes weg, die doorgaans vyf of zes of meer in getal zyn, acht of tien dagen laater hebben zy weder andere gelegd; schiet men ze op de boomen of op de daken, zy kruipen des te dieper in koornschuuren: en 'er zyn omtrent twintig ponden koorns noodig om één paar Musschen te voeden; dit hebben my lieden, die ze lang opgeslooten hielden, verzekerd: dat men hier uit, en uit hun getal, opmaake hoe groot eene verwoesting dit Gevogelte in de Graanen aanregt: want, schoon ze in 't eerst de Jongen met Insecten voeden, en zelfs eene groote menigte opeeten, bestaat haar voornaamste voedzel uit ons beste Graan. Zy volgen den Akkerman in den Zaaytyd, den Koorn nyder in den Oogst, den Graandorscher op den dorschvloer, den Oppasser van het Pluimgedierte als hy zaad aan 't Gevogelte geeft; zy zoeken het Graan in de Duivenvlugten, ja zelfs in den krop der jonge Duiven, die zy doorpikken om 'er 't zelve uit te haalen. Zy aazen ook op Honigbyen, en vernielen, met voorkeur, de eenige Insecten, die ons eenen merkbaaren dienst doen. In 't kort zy zyn zo boosaartig, zo ongemaklyk, dat men zou wenschen een middel te weeten om ze te verdelgen. Men heeft my verzekerd, dat, wanneer men metzwavel rookte onder de boomen, waar de Musschen, op zekere tyden, vergaderen, en 's nagts slaapen, deeze rook haar zou doen stikken en vallen. Ik heb de proef van dit middel genomen; doch zonder vrugt: ik deed dezelve met alle omzigtigheid, om dat ik 'er belang in stelde: dewyl ik dit hinderlyk Gevogelte niet uit de nabuurschap | |
[pagina 398]
| |
myner Vogelvlugten wist te verbannen: waar zy niet alleen den zang myner Vogelen stoorden door haar verveelend getjilp; maar ook de beste zingvogels leerden, 't zelve na te bootzen, en dus volstrekt bedierven. Ik liet op een muur, boven welke groote Kastange China boomen groeien, op welke de Musschen 's avonds, in eene verbaazende menigte, vergaderden, verscheide potten zetten vol zwavel, gemengd met een weinig koolen en harst; deeze stoffen in brand geraakende, verwekten een dikken rook, welke geen andere uitwerking deedt dan dat de Musschen ontwaakten; naar maate de rook hooger klom, vloogen zy hooger in de boomen op, eindelyk vertrokken zy, en gingen op de digtbygelegene daken zitten; geen één viel 'er ter aarde; alleen ontdekte ik dat 'er drie dagen verliepen eer zy, in eenig aanmerkelyk aantal, in de berookte Boomen vloogen; doch vervolgens namen zy haare oude woonstede weder in bezit. Dewyl de Musschen sterk zyn, worden ze gemaklyk in kooitjes gehouden, en leeven verscheide jaaren in dezelve, bovenal wanneer zy geene Wyfjes by zich hebben: want men wil, dat het onmaatig gebruik derzelven het leeven der Mannetjes zeer verkort. Wanneer zy jong gevangen worden, hebben zy leerzaamheids genoeg om iemand op een enkel woord spreekens te gehoorzaamen, en eenigzins den zang over te neemen van zingvogelen, by welken men ze plaatst; natuurlyk gemeenzaam worden zy het nog beter in den staat der slaavernye. Ondertusschen beweegt deeze gemeenzaame geaartheid de Musschen niet om met elkander te leeven in den staat der vryheid; zy zyn eenzaamheidminnend, en dit is misschien de oorsprong van hunnen Franschen naam Moine, Moineau, afgeleid van Monos. Naardemaal deeze Vogels zich noit uit onze lugtstreeke begeeven, en altoos rondsom onze wooningen onthouden, valt het gemaklyk hun waar te neemen en te ontdekken, dat zy doorgaans alleen of by paaren vliegen: twee tyden in 't jaar zyn 'er nogthans, op welken zy vergaderen, niet om by hoopen te vliegen, maar om zich te vereenigen en met elkander te tjilpen: in den herfst op de Wilgenboomen aan den waterkant, en in den Voortyd op het groen geboomte; 's avonds komen zy te gader, en in 't aangenaamste van 't jaar brengen zy den nagt in 't geboomte over: doch 's winters huisvesten zy dikwyls alleen, of met hunne Wyfjes, in de gaten der muuren, of | |
[pagina 399]
| |
onder de daken onzer huizen; en 't is niet dan wanneer de koude sterk knelt, dan men 'er zomtyds vyf of zes in dezelfde verblyfplaats aantreft: waar zy, naar allen schyn, om de warmte, zich by den anderen voegen. De Mannetjes vegten heftig om de Wyfjes, zomtyds loopt het gevegt zo hoog dat het leeven 'er by wordt ingeschooten. Weinig Vogels zyn zo vuurig en sterk in hunne liefde. Men heeft Mannetjes gezien, die twintig maalen agter den anderen het Wyfje dekten, met dezelfden vuurigheid en blyken van genoegen; zonderling is het dat het Wyfje eerst moede schynt van een spel, 't welk haar min moet afmatten dan het Mannetje; doch 't welk haar te minder moet behaagen, om dat het zonder eenige voorbereiding, zonder eenige minnekoozeryen, toegaat: de Mannetjes betoonen veel drifts zonder tederheid, en alle beweegingen, die zy maaken, wyzen uit, dat zy alleen het vermaak voor zichzelven zoeken. Men vergelyke de minnekoozeryen van een Doffer en een Duif met die der Musschen, en men zal bykans tusschen dezelve alle overgangen zien van het louter natuurlyke tot het zedelyke. Deeze Vogels nestelen doorgaans onder onze dakpannen, in de gooten, in muurgaten, of in potten daar toe opgehangen, zomtyds ook in putten en vensterbanken, die met latwerk bezet zyn; niet te min vindt men 'er, die hun nest op 't Geboomte maaken. Ik heb Musschen nesten gekreegen, gehaald uit hooge Nooteboomen en groote Wilgen: zy plaatzen die nesten in den top dier Boomen, en stellen ze toe van dezelfde bouwstoffe, dat is te zeggen van hooi buiten, en vederen van binnen: doch 't geen byzonder onze opmerking verdient, bestaat hier in, dat zy 'er eene soort van bekleedzel byvoegen, 't welk het nest bedekt, derwyze dat 'er geen regenwater kan doordringen, beneden dit bekleedzel laaten zy een ingang open, terwyl zy de nesten in de muurgaten of andere overdekte plaatzen vervaardigende, met rede de moeite van het toestellen deezes bekleedzels spaaren: als 't welk dan geheel overtollig zou weezen. Het Instinct vertoont zich hier met een bykans beredeneerd bezef, 't welk ten minsten de vergelyking van twee kleine denkbeelden veronderstelt. Men vindt onder de Musschen een veel luier, doch tevens stouter soort, dan de anderen, zy geeven zich de moeite niet om een nest te maaken, doch dryven de Huiszwalu- | |
[pagina 400]
| |
wen uit de hunne; zomtyds bevegten zy de Duiven, doen ze uit haare gaten komen, en neemen ze in. 'Er heeft, gelyk uit dit alles blykt, onder dit kleine Volk, eene verscheidenheid van zeden plaats, en bygevolge, een Instinct, 't welk meer veranderd en volkomener is dan by de meeste andere Vogelen: dit ontstaat, ongetwyfeld, hier uit, dat zy in de zamenleeving zich onthouden; zy zyn halve Huisvogels, zonder onderworpen te zyn of hunne onafhanglykheid verlooren te hebben. Zy ontleenen 'er alles van wat hun aanstaat, zonder iets in plaats te geeven, en zy verkrygen die slimheid, die omzigtigheid, die volmaaktheid van Instinct, welke doorstraalt in de verscheidenheid hunner handelingen, geschikt naar de tyden, en gelegenheden. |
|