uw hoogmoed rust op een grond, die waggelt, terwylgy 'er overtreedt. Straks stort dezelve in, en doet u vallen aan de zyde van hem, dien gy verachtte; even gelyk, ryk, en groot. In 't ryk des doods heerscht geen verschil. Gy zult daar vergeefsch, als de ryke doode in L. Paters droom, uitroepen: ‘Ga Schurk, naar elders’. Men zal u even gerust antwoorden. ‘Ik ben u niets verpligt! 'k leg op myn eigen grond’.
Verachting baart zelden iets goeds. Waarom veracht gy dan die losbandige Jongelingen, welken gy mogelyk te regt zoudt brengen, als gy hen niet schuwde? - Zo gy, en allen, die beter zyn dan zy, hen aan zig zelven overlaat, hoe zullen zy dan toch beter worden? Open voor hun uwe gemeenschappen; - uwe redelyke byeenkomsten; noodig hun zelfs! Zo er middelen zyn, om hen te doen wederkeeren, dit zyn ze! Hy, die van de geheele waereld veracht wordt, heeft geene sterke dryfveeren meer om braaf te worden. 't Is gevolglyk een groot zedelyk kwaad hem te verachten, dien men niet wenscht beter te zien.
Aan de Maatschappy, operigt ter belooninge van de zulken, die hunnen Evenmensch als uit den dood zelven, in het leeven doen wederkeeren, is het Menschdom dankerkentenis schuldig. Dan het ware te wenschen, dat 'er nog eene andere werd opgerigt, ter belooninge van de zodanigen, die, met een blykbaar gevaar van zich zelven, hunnen Evenmensch verlosten, eer deeze nog als het leeven verlooren had. De Landman Woltemade, - de Capitein Richardson, - de Lootsman Bousard, waren Stervelingen in welken de menschlievendheid alleen genoegzaam was, om hen te beweegen, om zulke braave daaden te durven onderneemen. Maar dat zyn van die verschynselen, welken ons, naar evenredigheid hunner zeldzaamheid, verwonderd doen staan. Die drysveer is over 't algemeen by de Menschen te slap, om hen die Helden te durven doen navolgen. Indien 'er roem en belooning op zulk eene redding wierd gesteld, zouden 'er waarschynlyk meer groote Mannen zyn, en meer ongelukkigen van den dood verlost worden.
Die eens steelt, zegt men, is altoos een Dief. Die dan eene ondeugd begaat, is altoos een ondeugd: dit staat elkander gelyk!... Gelukkig, dat deeze stelling valsch is! er zou dan op den ganschen aardbol geen één eenig braaf mensch zyn. ‘Wy allen struikelen in veelen’. Neen! ééns is geens, als eens niet word vermeerderd: anders wordt eens, het geheel, het al.
De Abt Rancé werd eensklaps der waereld en der wellust onttrokken, door een geweldig indruksel, wegens de onbestendigheid der waereldsche vermaaken. Dit geval leert ons, dat niemand zo slegt kan zyn, of hy zou te verbeteren weezen; indien men maar gelukkig genoeg was, hem een indruksel te kunnen geeven, dat de sterkte zyner slegtheid overtrof.