Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1778
(1778)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij
[pagina 281]
| |
Mengelwerk, tot fraaye letteren, konsten en weetenschappen betrekkelyk.De verpligting tot gemeenschaplyk bidden in den openbaren Godsdienst aangedrongen.Onder het schryven myner onlangs voorgestelde bedenkingen, nopens het handhaven van den Openbaren of Gemeenschaplyken Godsdienst; liepen myne gedagten meer dan eens, op het betamelyke van gemeenschaplyk te bidden, wanneer men staatlyk te zamen komt, om God in 't openbaar te dienen. Dan ik wederhield myne penne, om gene te brede uitweiding te maken; te meer, daar ik, by ene andere gelegenheid, reeds ter loops van dit Stuk gesproken hadGa naar voetnoot(*). Edoch de verdere overdenking van het nadeel, dat het uit het oog verliezen der gemeenschaplykheid in 't bidden, voor den Godsdienst, met zich sleept, noopte my om dit onderwerp andermaal met meer gezetheid te beschouwen, en de verpligting daar toe aan te dringen. - 't Is naamlyk bekend, dat velen gewoon zyn hunne Gebeden, in den Openbaren Godsdienst, op zodanig ene wyze in te rigten, dat zy, niet in den eersten, maar in den derden persoon bidden. Hier door heeft dan de byeenvergaderde Gemeente, eigenlyk gesproken, geen deel aan 't Gebed; dan alleen voor zo verre, dat ze hare Gebeden uitstort voor Lieden, buiten hare Vergadering; en deze hare Godsdienstige verrigting uitoefent voor anderen; terwyl hare eigen noden, onaangeroerd, geheel over 't hoofd gezien worden; even als of men zamen kwame, om niets voor zich, maar alles voor anderen, van Gode te bidden. Ik kan, hoe meer ik dit Stuk inzie, my niet wederhouden van te denken, dat zulks in genen dele beantwoord aan, maar veel eer lynrechtstrydig is met de natuur van een Gemeen- | |
[pagina 282]
| |
schaplyken Godsdienst, dien wy in 't openbaar handhaven; als welke uit eigen aart van ons vordert, dat wy, op zodanig ene wyze, en met dat oogmerk, in Gods Huis te zamen komende, ook gemeenschaplyk bidden. Men zal my, zo ik vertrouw, niet willen betwisten, dat tot het uitoefenen van den Openbaren Godsdienst vooral behoort het Bidden en Psalmzingen; of om nog sterker te spreken, dat het Bidden en 't Psalmzingen eigenlyk de Godsdienstoefening der Vergaderde Gemeente alleen uitmaakt. Dit tog is ene waarheid, welke van ieder een toegestemd word. Maar, heeft men dit voor ene erkende waarheid te houden; is dus het oogmerk van de Vergaderde Gemeente, om God, in hare byeenkomst gemeenschaplyk te dienen, te verheerlyken, te danken voor genoten weldaden, en om nieuwe of aanhoudende zegeningen te smeken; dan is het ook allernoodzakelykst, dunkt me, dat men ten uiterste oplettend zy, om beide deze Godsdienstige verrigtingen, met éénstemmige harten en monden, uit te oefenen. Zulks is tog ten hoogste nodig, zal men Gode enen welbehagelyken dienst opdragen; gemerkt hem zekerlyk alle wanorde mishaagt; en hy, als een God van Orde, de eenstemmigheid, de eensgezindheid, en alle orde beminnen moet. - Ook wend men, om in het Psalmgezang dusdanig eene éénstemmigheid uit te werken, alle pogingen, alle moeite aan, die met mogelykheid ter bevorderinge hier van in 't werk gesteld kunnen worden. Daar toe wekt men de gemeente op; daar toe zet men alle leden op de allerernstigste wyze aan; zonder te onderzoeken, wie als waardige Leden deze Godsdienstige verrigtingen hebben uit te oefenen, en wie als onwaardige ongeregtigde Psalmzingers van deze Godsdienstige bedryven uitgesloten behoren te worden. - Vordert men nu zulk ene eenstemmige Godsdienstverrigting in 't Psalmgezang; is het de pligt van ieder lid der Gemeente, om zich daar op toe te leggen, ten einde deze Godsdienstoefening gemeenschaplyk uitgevoerd worde; zo dat de gansche Gemeente, als met ééne stem, met éénen monde, en één harte, den Lof des Heeren verheffe, en den Allerhoogsten Psalmzinge; waarom zou men dit zelfde ook niet in 't Bidden vorderen? Behoort deze éénstemmigheid, deze gemeenschaplykheid niet nog veel meer plaats te hebben; in het Gebed; daar de vergaderde menigte tog op- en zamen komt, om haren God één- | |
[pagina 283]
| |
stemmig te loven, te danken, te verheerlyken, en hare noden aan hem voor te dragen? - Doch, men zal hier tegen mogelyk inbrengen; het kleinste getal der vergaderde leden zyn ware bidders; elk kan niet bidden; terwyl de minste de betamelyke oogmerken en einden, om dat gewigtig werk te verrigten, hebben. - Maar, wie zal durven zeggen, dat alle de Psalmzingers deze Godsdienstoefening verrigten, met het hart; dat één en het zelve einde en oogmerk, namentlyk, de verheerlyking van God, hun aandryve, hun beziele? - Wie zal durven zeggen, dat zy allen, met betrekking tot zichzelven, de Psalmen zingen, of regt hebben zich daarvan dat geen toetepassen, 't geen de ware leden, met verzugtingen voor zichzelven, tot God brengen kunnen? Alle die genen, welken de Vergadering uitmaken, zyn zo min ware Zangers, als alle de leden ware Bidders zyn. - Zou men nu, om dat elk niet met een even zuiver oogmerk zingt, gelyk alle leden niet met één zelve oogmerk bidden, de eenstemmigheid, de gemeenschaplykheid in 't zingen verwerpen, en ene onderscheiden wyze daaromtrent moeten invoeren, even gelyk men in het Gebed doet? - Welk ene verwarring, welk ene ontstigting zou dit niet in de Godsdienstoefening veroorzaken! - Maar zal het minder ontstigten, de gemeenschaplykheid in het bidden uit het oog te verliezen? Schoon de verwarring voor het uitwendige zo groot niet moge zyn, zo zigtbaar niet moge doorstralen, zy is daarom egter niet minder voor het gemoed, voor het inwendig gehoor der Ziele? - Zal God dan, die de Orde in zulk enen hogen trap bemint; en in den dienst, welken men Hem zal toebrengen, de hoogstmogelyke éénstemmigheid vordert, zal die met genoegen kunnen aanschouwen, dat men 'er in 't Gebed opzetlyk van afwyke? - Voorwaar, geenzins! - En is dit waar, vordert God op het allersterkste zulk eene gemeenschaplykheid, zodanig ene éénstemmigheid, zal dan een Leeraar hier van mogen afwyken, en zich daar in eigendunkelyk gedragen? Is dat, op goeden grond te verdeedigen? Behoort hy niet in tegendeel, met zyne Gemeente, opgaande om God te dienen, altoos ten ernstigste ter harte te neemen, dat het zyn voornaam doel, zyn byzonder oogmerk wezen moet, om dit gemeenschaplyk te verrigten? Al wat ik tot dus verre voorgedragen heb, steunt, meen ik, op de gezonde reden. De Leeraar vergadert met zy- | |
[pagina 284]
| |
ne Gemeente, het oogmerk is God éénstemmig te dienen; hiertoe is hy alleen de mond der Gemeente. De Gemeente komt te zamen, om zich met den Leeraar in een stemlyk gebed te vereenigen, ten einde den Allerhoogsten te danken voor genoten weldaden, en zegeningen; waar voor de Gemeente byzondere stoffen hebben moge; den Algenoegzamen te smeken om geestlyke, en lighamelyke zegeningen; om eenen byzonderen zegen over het woord, dat verklaard staat te worden; hem te bidden om den Geest van bekeering; te bidden om de vervulling van alle de nooden der Gemeente; te bidden, om de uitbreiding van het Ryk van Christus, om den bloei en wasdom van de Algemeene Kerk, aan alle plaatzen, over den ganschen aardbodem verspreid, en verder voor alles, wat de voorbidding der Gemeente vordert. - De Leeraar vergadert plegtig met zyne Gemeente, om die Godsdienstoefening zo éénparig te verrigten, als of één mond, en één hart, den Hemel smeekt. De Leeraar vergadert statig en plegtig met zyne Gemeente, om deze Godsdienstoefening zo te verrigten, dat men redelykerwyze moge verwagten, dat hy zich naar het beste deel zyner Gemeente, naar ware aanroepers van Gods naam, naar opregte Bidders zal schikken. - Dit behoort althans het eind-oogmerk van de byéénkomst der Christenen te zyn. Zo moet men gezamentlyk God dienen, zyne zonden, zyne misdaden belyden, vergeving afsmeeken, Gods naam verhoogen, verheerlyken en groot maken. Zo moet men gezamentlyk zich voor den Throon des Allerhoogsten nederwerpen, zich op het diepst verootmoedigen en vernederen. - Laat elk Leeraar dit gewigtig stuk vry met de vereischte aandagt onpartydig overwegen; me dunkt, ik houd my verzekerd, dat hy volkomen overtuigd zal worden; dat het Bidden in de openbare Godsdienstige byeenkomsten, waarlyk, indiervoege ingerigt, en op zodanig eene gemeenschaplyke eenstemmige wyze uitgeoefend behoort te worden. Ik beken middelerwyl gaarne, dat een mensch ligt feilen kan; mitsgaders, dat ik, dit met alle menschen gemeen hebbende, in myne redeneering mis zou kunnen tasten; maar 't geen my, die inderdaad anders nimmer gewoon ben, zo sterk voor myn gevoelen te pleiten, te kragtiger noopt om my indiervoege uit te drukken, is, dat ik dit denkbeeld zo duidelyk gestaafd vinde, in het onfeilbaar woord van God; het geen ons ten eeuwigen | |
[pagina 285]
| |
rigtsnoer van alle onze daden en handelingen zyn moet. Twyfelt men hier nog een ogenblik; welaan, men sla het Godlyk Boek, den Bybel, open: men zal 'er in aantreffen, een overgroot getal van voorbeelden van gebeden, onder de bedeeling der Oude en Wettische huishouding, van Gods Gemeente, toen alleen uit Jooden bestaande, gedaan; welke nimmer anders dan eenstemmig wierden ingerigt. De Profeten, de Priesters, de Koningen, die allen waren niet anders dan de mond van het Volk, om tot God te spreken; om hem in alle hunne noden gezamentlyk en éénstemmig te smeken; om gezamentlyk hunne zonden te belyden; om gezamentlyk hunnen God voor genoten gunsten te loven en te danken; met één woord, om hunne Godsdienstoefeningen altoos gemeenschaplyk te verrigten. Lees, maar lees met aandagt, alle de plaatzen, in het Oud Verbond voorkomende; niet één zal myn gevoelen tegenspreken: alle die voorbeelden zullen het zelve in tegendeel ten sterkste, op het alleronweêrsprekelykste bevestigen. Gemakshalve heb ik hier beneden, uit velen, eenige weinige voorbeelden van zodanige gebeden en dankzeggingen aangetekendGa naar voetnoot(*). Behoeft men, dit behorelyk indenkende, nog eenigzins in twyfel te staan omtrent een stuk van zo veel aanbelang, van zulk een gewigt; daar het onfeilbaar woord van God ons geene andere voorbeelden van gebeden en dankzeggingen aan de hand geeft, dan zulken, die allen in den eersten Persoon zyn ingerigt. 'Er word, 't is waar in het Oud Verbond niet uitdrukkelyk bevolen, hoe men zyne Gebeden hebbe in te rigten. - Maar wie zal ons eenen veiliger weg aanwyzen, dan de Bybel; en welke voorbeelden kan men geruster volgen, dan die, welken ons als volgbeelden in de Heilige Bladeren worden voorgesteld? - Doch veelligt zal iemand hier op zeggen: 'er is, onder den dag der nieuwe huishouding, eene merkelyke verandering in dit stuk gekomen. De Godsdienst vordert nu dat men anders handele, en op | |
[pagina 286]
| |
zulk eene onderscheiden wyze predike en bidde. Zulk eene onderscheiden wyze van Bidden, van zyne Gebeden, niet in den eersten, maar in den derden Persoon in te rigten, is de voorzigtigste; nademaal vele onwaardige Bidders zichzelven, anders, roekeloos, en by de ware aanroepers van Gods naam vervoegen. - Dan in dit geval, zo ik het stuk, gelyk ik vertrouw, wel inzie, bekommert zich een Leeraar angstvallig, daar het niet behoeft. Het is zyn werk niet, te onderscheiden, wie regt hebben om zich by zyn Gebed te voegen: elk moet weten, met wat hart hy God dient, en God aanroept. Maar, behalven dit, men kan niet zeggen, dat 'er waarlyk eenige Leden in de Gemeente voor zichzelven bidden, wanneer de Leeraar zyne Gebeden in den derden Persoon inrigt; noch ware Aanroepers van Gods naam, noch slegts mondbelyders zyn hier de Bidders in de Vergaderinge; om dat en voor Gelovigen, en voor Godloozen, en voor halfgelovigen, voor halfbekeerden, en voor den Leeraar eene Voorbidding geschied. Weinig moeite zou het zyn, dit stuk wydlopiger te beredeneren; dan het is niet nodig dit gemeenschaplyke van den Godsdienst, ook onder den dag der nieuwe Huishoudinge, met menschelyke bedenkingen te betogen; Gods woord leert het. Nergens word de Gemeenschaplykheid van den Godsdienst ons klaarder geleerd, dan in het Nieuw Verbond. - De Euangelisten, de Apostelen, de Opzieners der Gemeenten, verrigtten altyd met insluiting van zichzelven, hunnen Godsdienst gemeenschaplyk. Alle de voorbeelden, van Gebeden en Dankzeggingen die wy in de Euangelische Schriften aantreffen, zyn in den eersten Persoon ingerigt. De gansche Godsdienst, welken die eerste Verkondigers van 't Euangelie met de Gemeenten oefenden, was gemeenschaplyk. Hunne taal was nooit anders, dan wy en ons. Zy leerden, dat wy, Christenen, alle onze noden, op ene gemeenschaplyke wyze, in den naam van Jezus den Vader moeten opdragenGa naar voetnoot(*). De eerste Christen Kerk volgde standvastig dat voorbeeld na. Hare openbare Godsdienstoefening was gemeenschaplyk en éénstemmig. Het beste deel der Gemeente komt 'er in voor, als alleen de Gemeente uitmakende: alle de vroege voorbeelden van Gebeden, in de openbare Godsdienstverrigtingen, welken nog voor- | |
[pagina 287]
| |
handen zyn, staven myn gezegde op het allerkragtigste. En welk een zegen had te Kerk toen; hoe brak toen het Christendom aan alle plaatzen door; hoe bloeide toen de Gemeente? - Maar in later tyd begon men deze loflyke gewoonte, uit ene zugt naar wat nieuws, naar wat ongewoons, te veranderen; men verliet het spoor onzer brave voorgangeren, en zogt een ander op, naar eigen goeddunken aangelegd. Men verliet, ('t geen wy bovenal wenschen, dat eens ernstig ingedagt mogt worden,) het veiligste voorbeeld, dat men zich ter navolging kon voorstellen; het Voorschrift, ons door den mond der Wysheid, onzen groten Leermeester nagelaten. Een Voorschrift, dat Hy, met zyn eigen mond, zyner Kerke ter navolginge heeft aanbevolen, toen hy zyne Discipels leerde bidden, niet onderscheiden in den derden, maar gemeenschaplyk in den eersten Persoon; zeggende: Gy dan biddet aldus; wanneer gy biddet, zo zegt: Onze Vader, enz. Matth. VI. 9. Luc. XI. 2. Hy gaf hun dus een voorschrift, naar 't welke zy hunne gebeden behoorden in te rigten. En dit voorschrift mogen zy allen, die, als Gezanten en Uitleggers van 't Euangelie, de Leer van Christus prediken, zich als een veilig volgbeeld voorstellen. Ja, naar dit voorschrist, hebben ze zich, agtervolgens die leerwyze van Jezus Christus, myns oordeels, verpligt te agten, om alle hunne Gebeden, die ze met hunne Gemeenten in 't openbaar doen, in te rigten; ten ware zy waanen wyzer en verlichter te zyn, dan hun Godlyke Leermeester; en een gebrek te zullen verhelpen, het geen Hy zelve niet opgemerkt had. |
|