Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1778
(1778)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij
[pagina 95]
| |
- Dan hy, die waarlyk gebrek lyd, 't zy met of buiten zyn schuld, moet geholpen worden. Geef agt op uwe zaken, wie gy ook wezen meugt, door onagtzaamheid en verwaarloozing, kan een welgesteld man arm worden, alle zyne goederen verliezen en den onderstand van anderen noodig hebben. - De armoede brengt iemand in de uiterste veragting. - En, hoe hard moet het vallen, zyn leven in de grootste veragting te moeten slyten, onder de overtuiging, dat men 'er zelf de oorzaak van is. Nooit is ons geluk uitgebreider, dan als wy onzer geen wangedrag bewust zyn, en als wy weldadigheden geoefend hebben. Zy lyden een ondragelyk hartzeer, die, in hoogheid verheven, eensklaps van den throon des geluks afgebonsd worden. De Weldadigheid is eene schitterende Deugd, en doet hare beminnaars ver boven anderen uitblinken. Hy, die een tederen, edelmoedigen en medelydenden inborst bezit, vliegt terstond toe, om den behoeftigen te ondersteunen, den elendigen uit zyne jammeren te verlossen, den hongerigen te spyzen, en den naakten te kleeden. O welke eene schoone, welke eene hemelsche Deugd! Een goed gedrag verwerft ieders gunst, zelfs die der vyanden, en der ondeugenden: maar niemand verwerft meer gunst dan een medelydend mensch. 't Is opmerkelyk, dat het geluk den meesten tyd hem ontvlugt, die hetzelve het sterkste najaagt; en hem, die 'er weinig moeite om doet, van zelve in den mond loopt. - Het komt denkelyk daar van daan, dat het geluk niet gedwongen, maar geleid; niet te sterk opgezogt, maar by voorkomende gelegenheden aangegrepen moet worden. Is 'er wel iets ongeschikter op de gehele wereld, dan een ondankbaar mensch? Is 'er wel iets hatelyker, dan de ondankbaarheid? - Is 'er wel iets lager dan deze Ondeugd? Het gebeurt denzulken, die anderen wel doen, wel eens dat hun lagen gelegd worden; 't is om dat zy, even als de grooten, de aanzienelyken der aarde, boven anderen uitsteken. Zy schitteren te zeer, verwekken nyd en afgunst, en loopen gestadig gevaar, van aangevallen te worden. Het zyn de grootste lafhartigen, die den dood te gemoet lopen, met de handen aan zichzelven te slaan; om dat ze vrezen, het gewigt hunner rampen niet te zullen kunnen dragen. c.v.d.g. |
|