Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1778
(1778)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij
[pagina 1]
| |
Mengelwerk, tot fraaye letteren, konsten en weetenschappen betrekkelyk.Het akelig sterven van een Godverzaker.De voortreffelyke young zegt: ‘Een zieltoogende losbandige predikt, schoon stilzwygend, ook boven dien beter, dan de beroemdste prediker op den predikstoel’. Centaur: pag. 126.
Gun my, ô Lezers! in dit uur, Ul: aandagt! dan zal ik trachten deze waarheid, door eene waarachtige geschiedenis, te staven; dan zal ik toonen het groote onderscheid, dat 'er is tusschen het Sterfbed van eenen zorgeloozen Godverzaker en eenen Addison -; beide egter leerzaam, - beide treffend -; daar de eerste zyn wezen en bestaan verwenscht, vervloekt, en in zyne zonden smoort, leert ons de ander als een Christen sterven. Is 'er wel eene leere afschuwelyker, dan die van eenen zogenaamden Vrygeest? Op welke losse droggronden steunt dezelve, en hoe ras valt ze in duigen. Ik erinnerde my onlangs, voor het sterfbed van eenen dier monsters, het zeggen van den vermaarden saurinGa naar voetnoot(*); ‘ik hebbe nog nooit een' Vrygeest gekend, die niet, op zyn sterfbed, zyn stelzel herriep en versoeide.’ De laatste ogenblikken van een' myner bekenden, die zyn Atheismus voor my, zo veel hy kon, verborgen had gehouden, deden my sidderen; schoon dezelve vol van berouw en leedwezen scheenen te zyn. Nimmer kan 'er een akeliger, - nimmer harttreffender, dog teffens nimmer een leerzaamer toneel voor den Sterveling geopend worden. - Verbeeld u, myne Heeren; - verbeeld u een persoon, met wien ik opgevoed ben, - dien ik dagelyks moest zien; - dien ik in zeker op- | |
[pagina 2]
| |
zigt myn Vriend noemde; by wien ik wel eens verkeerde begrippen omtrent onzen geopenbaarden Godsdienst ontdekte; welke ik, zo veel my mogelyk was, tegen ging; dog dien ik nimmer als een Godverzaker gekend had: - Verbeeld u, zeg ik, dien Vriend zieltoogende. - Verbeeld u zyne deugdzaame, godvreezende Huisvrouw, zugtende en kermende op de bedsponde, met drie onnozele kinderen voor dezelve, alle knielende en bitter wenende. - Myn hart was geheel met droefheid vervuld, op het aanschouwen van dit regt betreurenswaardig huisgezin, zo dat ik myne traanen niet konde weêrhouden. - Nauwlyks hoorde hy my inkomen, of het scheen, dat zyne afgematte kragten herleefden. - ‘Myn waardste Vriend’. (dit waren zyne eerste woorden,) ‘myn waardste Vriend, God lof, dat ik nog leeve; - dat ik nog kragten hebbe, om myn harte voor u open te leggen; - om u eene korte schets van myne gruwelen te geven; want, wilde ik die alle optellen, dan moest ik weder op nieuw beginnen te leeven; - myn tyd is kort; - de dood staat voor de deur; - ogenblikkelyk ga ik in een eeuwig verderf. - Gy weet niet, met welke omzigtigheid, ik myne God verlochenende en hemeltergende stellingen, die ik thans, dog helaas te laat! met silte traanen beklaag, voor u verborgen hebbe gehouden. - Wat heeft het my niet dikwerf moeite veroorzaakt, myne spotzucht te weêrhouden, als ik u van God, van zyn woord, zyn dienst, zyne grote wonderen en daaden hoorde spreken? als ik u met yver voor zyne zaak zag uitkomen; als ik u in den gebede aantrof. - Ach, my uitzinnige! - Wat lagchte ik niet om uwe, zo ik my verbeelde, dwepery. - Wat moeste ik my geen geweld aandoen, om niet luidkeels uit te roepen: - O dwaas, welke uitzinnigheid een' God te aanbidden, die men niet zien kan; die nimmer bestaan kan; en dien men ook niet nodig heeft. - Alles is immers uit de natuur en alles bestaat gewis door dezelve. - Zouden wy ons dan pynigen, ons zelve tot last zyn; onzen korten leeftyd, dien wy in weelde en wellusten, zo veel ons mogelyk is, vrolyk moeten doorbrengen, zouden wy dien, ten dienste van een wezen, dat niet aanwezig is of zyn kan, nog bekorten: - ydelheid! - Wy kunnen en moeten ons, hoe minder hoe beter, met zulke vertelseltjes ophouden. - 't Is niet kwaad dat men het gemeen, het graauw iets diergelyks | |
[pagina 3]
| |
voorpraat, om het zelve in teugel te houden: - maar ons, - wy zyn te verlicht in dezen, om zulks te geloven. - En wie zyn zy, die u uwen God, op zulk eene innemende wyze, zoeken te leeren kennen? - Zie de hoop eens over, - dronkaarts, - hoereerders, - overspeelders, - nog slimmer, guiten vind men 'er immers onder. - Hoe veelen hunner prediken u uwen God met den monde, en geloven 'er zelve zo veel van in hun harte als wy; die dat zelvs in hunne openbaare byeenkomsten toonen, die met alles spotten. - Zou het wel mogelyk kunnen zyn? - Zou 'er een God kunnen zyn, die zulke snoodaarts, zulke overtreders zyner wet ongestraft zou laten? - Onmogelyk. - Zou een Vorst, die zyne wetten en billyke bevelen veragt en bespot zag, niet de overtreders der zelve ten strengsten, en ten voorbeelde van anderen, straffen? - voorzeker ja! - Verwagten wy dit zo zeker van een aardsch Monarch, wat moeten wy dan niet vreezen van een' God, zo die bestond! - Uwe Leeraars vertellen ons, dat die God, wien gy eert, den zulken ook eens gewis zal straffen, niet zo zeer in den tyd, als wel in de eeuwigheid: - voorzeker beuselingen! - Wat eeuwigheid! wie leert ons eene eeuwigheid? - De Bybel zeggen ze: - wat Bybel! - dat dwaalboek vol verborgenheden; - die loze vonden van wellustige paapen, om 't gemeen in slaap te wiegen, zig van het hunne meester te maken, om zig daar door des te beter, in allerlei weelde en wellusten te kunnen baden. - Die zogenaamde hemel, - die eeuwige verrukkingen, - die zaligheden aan geene zyden des grafs, laat ik hun en u gaarn over; zo ik mynen Hemel maar hier mag hebben, en zo vergenoegd verder mag voort leven; als ik het vermaak maar als myn' God mag hulde zweeren, en aan dezen kant des grafs gezegend en zalig zyn. Zo myne begeerlykheden my maar alleen mogen beheerschen, en niets myne vermakelykheden stooren, dan wensche ik geenen anderen Godsdienst te kennen; dan wensche ik met denzelven tot myn vorig Niet weder te keeren. - Dit, myn waardste, myn opregte Vriend, zyn maar flaauwe schetzen van myne goddeloze dwaalleer! - dit zyn maar enige der banken, daar myne veege ziel ogenblikkelyk op schipbreuk zal lyden. - Welke vervloekin- | |
[pagina 4]
| |
gen, - welke verachtingen, - welke godslasteringen, heb ik niet uitgebragt, tegen u, ô geduchte Majesteit! - De strengste straffen zyn te zagt voor myne overtredingen! - De hel zelve niet ysselyk genoeg, voor myne met lust begaane gruwelen! - Met wat moeite heb ik dezelve voor u, myn welmenende Vriend, niet verborgen. - Gy wenschte steeds my van myne valsche begrippen van den Godsdienst te zuiveren; en ik, ik was overtuigd, dat gy my te sterk waart; dat ik myne verkeerde stellingen geen voldoende kragt kon byzetten. - Ik was zelvs bevreesd, dat ik door u aan my zelven ontdekt mogt worden; daar myne ziel een afgryzen van uwe goddelyke en op echte sondamenten steunende leer had, die ik in myn hart vervloekte, en daar door alle haare vervloekingen op my laadde. - Hoe dikwyls, ik herdenk het met schaamte, zei deze Gode-lasterende tong; zo 'er een God is, dat hy my ogenblikkelyk straffe, dat hy my doe verzinken, op dat 'er een teken van zyne magt aan my moge gezien worden; tot overtuiging, tot staving van zyn heilig, en, zo men ons op wil dringen, ter eeuwiger zaligheid leidend woord! - Myn einde schynt te naderen. - O God, welke pynen! - Welke smarten! - welke angsten martelen myne afgematte ziel! - Waarom ben ik niet in den baarmoeder gesmoord! - Waarom niet in de geboorte van één gescheurd! - Waarom ben ik, aller afschuwelykst monster, gebooren! - Waarom heb ik niet het schadelyk pestgift met myne eerste melk ingezogen! - Waarom ben ik niet in myne onschuldige jongelings jaaren weggevaagd; zo dat 'er geen overblyfzel van my meer te vinden ware! - Waarom my niet, in myne mannelyke jaaren, toen myne ongeregtigheden de hairen myns hoofds in menigte te boven gingen, door uwen blixem, zo menigwerf getergd, verpletterd! - Waarom my gespaard! 't Was u immers bekend, welk een snoodaart ik was, en nog verder stond te worden! - 't Was u immers bekend, geduchte Opperheer, dat ik U, uw woord, uwe dienaars, ja alles wat U heilig en dierbaar is, zou schenden en onteeren! - Of, kond gy behagen scheppen in my voor eeuwig te verderven? - Was het by U, reeds van eeuwigheid, bepaald, my den duivel ten proije over te leveren? - Dan, wat onderneem ik; is het my arm, verach- | |
[pagina 5]
| |
telyk, ja, dat alles overtreft, my Godslasteraar geoorloofd met den Alwetenden te twisten? - Schaamte, berouw en leedwezen, ô Ontfermer, bedekken myne kaaken! - tegen U, heb ik gezondigd, door zonden op zonden te hoopen; billyke redenen tot toorn hebt gy: - waar versteek ik my voor denzelven. Bergen zyn onvermogend', eeuwige heuvelen te gering, om my voor Uw aangezigt te verbergen. - De afgrond zelve zou my een toevlugt zyn, kon ik daar Uw alziend oog ontvlieden: - maar neen! - dit 's even zo min mogelyk als het verbergen van myn schuld: - geene verontschuldigingen -, geene bewimpelingen kunnen my iets baten; - ik hebbe voorbedachtelyk en met opzet gezondigd, en daarin myn grootste vermaak gevonden. - Een vervloekte Vriend heeft my uitgelokt; heeft my geleerd, ten minsten aanleiding gegeven, om mynen God te verlochenen; dien beminde ik, als mynen Jonathan, doch helaas! tot myn eeuwig ongeluk. Had ik hem nimmer gekend, zyne God-onteerende begrippen nimmer met lust overgenomen; dan zou myne ziel tegenwoordig zo niet gefolterd worden. - Dat hy nu hier was, om het uiteinde van my, die door hem bedorven ben, voor eeuwig bedorven, te aanschouwen! - mogelyk leerde hy nog van my, zynen zondenweg te verlaten, daar het voor hem nog tyd is, zig tot Hem te bekeeren, wiens naam Ontfermer is, dog die my, op 't ogenblik, zal doen ondervinden teffens een Wreker te zyn. - Voor hem, was het nog tyd, om zig aan my te spiegelen. O dat hy zag, welke smarten, welke zielsangsten my nu verteeren! Alle de vermaaken, die ik immer in de zonde gesmaakt hebbe, zyn niet waardig, schoon 'er ook geen leven hier namaals was, de helft der solteringen, die ik thans in myne ziel, op dit bedde van smarten, gevoele. - Myne lichaams ongemakken, - myne smarten en pynen, zyn niet te vergelyken by de wroegingen van myn geweten. - Zie daar de dood! - hy nadert! - hy wenkt - O God! - Ontfermer! - kan het zyn spaar my nog éénen dag! Genade! - barmhartige Hemelheer! - genade! - duizendmaal verbeurd! - duizendmaal verwenscht! - nog één uur! - Vaarwel, vaar voor eeuwig wel, al wat my dierbaar is op aarde; - vaarwel tederst beminde egtgenoote! Spaar uwe tranen, ik ben dezelve onwaardig! | |
[pagina 6]
| |
- Schreit niet om my, waardste panden onzer liefde; en neemt geen deellin myne smarten; gedenkt nimmer aan my, als aan uwen Vader, maar wel als aan uwen zielverderver; die, ware het mogelyk geweest, uwe tedere harten te vergiftigen met het Zaad van ongeloof en godslaster, daar zyn grootste vermaak in gesteld zou hebben. - Wischt myn beeld geheel uit uwe harten; en verlaat u alleen op de wyze en deugdzame lessen van uwe godvrezende Moeder; die ik zo menigmaal in uw byzyn belagchte; volgt haar voorbeeld steeds na, en leeft voor eeuwig gelukkig. - Uwe, myn welmenende Vriend, uwe traanen doorweken myn hart, houd op van schreijen; bid met my; bid voor my; zo 'er voor zulk een zondaar nog gebeden mag worden. - Die God, dien ik zo zwaar beledigd hebbe, dien ik nu zelve nog door myne zugten beledige, zy steeds met u! Hy doe u hier het goede in eene ruime maate genieten, en beloone voor eeuwig uwe deugd! - Ik wenschte meer te zeggen! - O kon ik nu dien tyd te rug roepen, die zo onachtzaam, en vol van ongerechtigheden is vervlogen! - dog te laat! - helaas te laat! - O had ik nog kragten, om my voor u te verootmoedigen, voor U, dien ik zo zeer vertoornd hebbe; rechtvaardig Opperwezen! - kan het zyn, sla nog een oog van ontferming op my nietswaardigen neder. - Alle myne zonden zyn U bekend; ik hebbe meerder gezondigd, dan alle zondaren voor my; - myne deugden, (ô, hoe weinige zyn dezelve in vergelyking van myne ondeugden,) myne deugden zelve zyn verdoemelyk; - wat smeek ik dan nog om ontferming. - Alle myne zugten alle myne gebeden en smeekingen dienen slegts om myne schulden te verzwaren. - Zo ik vergiffenis verwierf, wie zou dan verwezen worden? - Kan het zyn, verberg my maar voor uw vertoornd aangezigt; dan zal de Hel zelve my een' Hemel zyn. - O Dood! - O Helle! - één ogenblik nog ô God! - O Rechter! ik ben voor eeuwig verlooren’! Hier mede blies hy den veegen adem uit. Dat dit geval diepe indrukken in onzer aller harten moge maken, is myn innigste wensch en bede. Z. |
|