duurde zo voort tot September 1777, wanneer zich aan de slinkerzyde der Onderkaak, juist ter plaats der middelste kies, die afgebroken, en wiens wortel in de Kast nagebleven was, eenige pyn en spanning begon te ontdekken, die binnen de twee dagen vermeerderde, en tot een zwelling overging. De beroemde Hoogleeraar, oos-terdyk schacht en de Auteur, geraadpleegd zynde, dagten dat de gemelde zwelling waarschynlyk tot eene verzweering zoude overgaan. - De voorgenoemde paarsche vlak was nu veranderd in twee witte blaasjes, welke sterk door een helder vocht scheenen opgespannen te worden: door deeze spanning werd waarschynlyk de pyn van de zydelyke zwelling vermeerderd. Hierom besloot men, die blaasjes te doorsteeken, waarop zich schielyk, in een aanmerkelyke hoeveelheid, een waterachtig vocht, zonder eenige scherpte of reuk, ontlastte. Op 't uitwendig drukken vermeerderde de ontlasting van 't vocht niet; maar wel door 't hoofd voor over te houden. De Autheur konde de nette maat van 't ontlaste vocht niet bepaalen; maar gistte op 4 a 5 oncen: schoon agt dagen daarna de maat van deeze holte genomen en bevonden werdt alleen twee lepels vocht te kunnen bevatten, is 't te denken dat de holligheid, in dien tyd, zo veel verminderd is geweest. - De verwondering over de ontlasting van de gemelde hoeveelheids vogts was zeer groot, en daarom werdt alles nauwkeurig onderzogt, en 't ongemak dus bevonden. - ‘De Tandboog der Onderkaak, inzonderheid de rechte lyn, die de vier snytanden bevat, en welk eenigzins schuinse hoeken, door de Honds- of Oogtanden bepaalt wierd, stond volmaakt vast, en alle de genoemde tanden waren, over de geheele uitgestrektheid, zo wel aan de buiten als binnen zyde, derzelver kassen en wortelen, met een zeer gezond en welsluitend tandvleesch bezet’. De zwelling aan de linkerzyde der Kaak was geheel verdweenen. Over 't geheele bovenste en voorste gedeelte der Kaak, dat de Kin maakt, werd, op 't aanraaken, een
zonderlinge kraakende knapping ontdekt. De opening naar de holligheid vondt men, dwars, regt onder de snytanden, omtrent vier lynen lang en twee breed. Hier door ziende, kon men een holligheid ontdekken. Dezelve met 't stilet onderzoekende vondt men niets vreemds, 't zelve zonk naar onderen wel twee