Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1778
(1778)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij
[pagina 189]
| |
Hedendaagsche Vaderlandsche Letter-oefeningen.De noodzaekelykheid der Openbaering door A. Campbell, Dr. en Prof. der H. Godgel. enz. Uit 't Engelsch vertaelt. Tweede Stuk. Met eene Voorreden en eenige Aentekeningen van J.V. van Nuys Klinkenberg. A.L.M.Ph. Dr. en Predikant te Deventer. Te Utrecht by H. v. Otterlo, 1777. Behalven de Voorreden 184 bladz. in gr. octavo.In gevolge van 't verhandelde, in 't eerste Stuk van dit by uitstek lezenswaerdig GeschriftGa naar voetnoot(*), behelst het tegenwoordige den uitslag van des Autheurs naspooringen, omtrent de gevoelens der geachtte Heidensche Wysgeren, nopens de eerste oorzaek, en den oorsprong der dingen; die ene zeer goede proef verleent, van de ongenoegzaemheid der menschlyke vermogens, om, zonder enig buitengewoon onderwys, 't bestaen van de Godheid uit te vinden. En dit leid den Hoogeerwaerden Campbell ten laetste, zo ten opzichte van de leer der onstervelykheid der Ziele, (in 't voorige Stuk beschouwd,) als van 't bestaen en de volmaektheden van God, tot het besluit van de noodzaeklykheid der Godlyke Openbaringe. Onze geachte Autheur heest, met de uiterste oplettendheid, de poogingen der Heidensche Wysgeren, ter ontdekkinge van den eersten oorsprong aller dingen, mitsgaders hunne gevoelens, rakende den oorsprong en de wording van 't Geheelal, nagegaen. De ontvouwing hiervan verleent ons op zichzelven een merkwaerdig verslag van de denkwyze dier Wysgeren wegens dit gewigtig Stuk, en strekt dus ter ophelderinge van de Wysgerige gevoelens van dien tyd. Uit deze ontvouwing is 't blykbaer, dat zy, door alle hunne navorschingen, nimmermeer gekomen zyn tot een begrip van Gods bestaen en volmaektheden: en wel byzonder, dat die Wysgeren, welken enig denkbeeld | |
[pagina 190]
| |
hadden van een oneindig Opperwezen, 'er geenzins toe gekomen zyn, door hunne beschouwing van de natuur, en de orde der onderscheidene wezens in 't Geheelal. Dit is, gelyk in deze behandeling getoond word, ten duidelykste op te maken, uit hunne denk- en redeneerwyze over dit onderwerp, die alleszins doet zien, dat de bekwaemste Wysgeren langs dien weg daer toe niet gekomen zyn; en dat het dus vooral niet te wachten, ja veel eer als onmogelyk te beschouwen is, dat het gros des menschdoms zulks door hunne eigen schranderheid en redenering zou kunnen uitvinden. ‘Wanneer wy, zegt daerom onze Schryver, (het des aengaende voorgestelde te zamen trekkende,) wanneer wy dan zo veele verwarring en tegenstrydigheid vinden in de gevoelens der oude Wysgeeren, raakende de Godheid; zommigen in het geheel niet vermoedende, dat 'er zulk een Weezen zy; zommigen twyffelende; en anderen haar bestaan ontkennende; en zy, die haar aanweezen met woorden schynen te erkennen, zo veel van malkander verschillende, en zulke ongerymde en onbestaanbaare denkbeelden maakende, omtrent het geen zy de Goddelyke natuur en werkingen noemen, dat men met geene mogelykheid beweeren kan, dat iemand van hen de minste kennis had van dat oneindig verstand, het welk wy houden voor den eenig leevenden en waaren God: wanneer wy overweegen, dat anaxagoras, socrates en zyne volgelingen, die de eenige Wysgeeren waren, die eenig soort van begrip schynen gehad te hebben, nopens het bestaan van de eeuwig gezeegende Godheid, zulk een ongerymd en buitenspoorig bericht gaven nopens de wording van het Geheelal, dat het duidelyk blyke, dat zy nooit in staat waren, van zichzelven deeze ontdekking te doen, maar dat zy daaromtrent door andere moeten onderricht zyn geworden, gelyk wy zeker weeten, dat dit het geval van socrates en zyne naarvolgers was, ten aanzien van het bestaan deezes oneindigen verstandsGa naar voetnoot(*); wanneer wy overweegen, dat alle de verschillende secten der Wysgeeren, wanneer wy anaxagoras uitzonderen, en | |
[pagina 191]
| |
de zeer weinigen, die het met hem hielden, eenpaarig beweerden, dat de Hemelsche lichamen bezielde weezens waren, de Goden, welke het bestier van de waereld hadden, en van welke de mensch afhangt, in één woord, wanneer wy overweegen, hoe moeijelyk het altoos was en nog is, in den tegenwoordigen staat der menschlykheid, zyne gedagten boven alle zichtbaare voorwerpen te verheffen, en een oneindig verstand te begrypen, volstrekt volmaakt, onafhangelyk van alle stof, welks schepselen zyn de zon, en de starren en alle andere weezens. Wanneer men, zeg ik, alle deeze voorgestelde byzonderheden in overweeging neemt, kan men niet anders dan oordeelen, dat het voor den mensch onmoogelyk zy, in die omstandigheden, in welke wy hem vertoond hebben, aan zichzelven gelaaten, onbeschaafd, en zonder alle vreemde onderrichting, door zyne eigene naarstige onderzoeking ooit tot de kennis van de Godheid te komen, of te begrypen, daar is een ander God, buiten de Hemelsche lichaamen of alle zichtbaare voorwerpen, als onder onze verbeelding vallen. Ja het zelfde moeten wy besluiten ten aanzien van de Wysgeeren’. 'Er is des, zo als de Hoogleeraer, uit al het voorgestelde, wegens die twee gewigtige Leerstellingen van den Natuurlyken Godsdienst, het bestaen van God, en de onstervelykheid der Ziele, wettig afleid, om ooit den Natuurlyken Godsdienst onder het Menschdom in te voeren, een vreemd onderwys, of buitengewone Openbaring, volstrekt en onvermydelyk noodzaeklyk. En dit zo zynde, kan men, gelyk onze Schryver vervolgt, op de bevinding, dat wy in de oude tyden menschen ontmoetten, die het bestaen van God, en de onstervelykheid der Ziel geloofden, van het uitwerkzel tot de oorzaek redenerende, niet wel twyfelen, of God heeft oudtyds met het menschlyk geslacht gemeenschap gehad, door het zelve, op ene buitengewoone wyze, een zamenstel van Godsdienst te openbaren. - Ter verklaringe hier van bedient de Hoogeerwaerde Campbell zich van de Boeken van Mozes, als Geschiedboeken, die ten minste zo veel geloof verdienen als enig ander Boek der Oudheid. Hierem tracht hy vervolgens te doen zien, hoe men zich langs dien weg gereedlyk kan voorstellen, hoe deze denkbeelden, die hunnen oorsprong uit ene Godlyke Openbaring hebben, door overlevering van het ene geslacht tot het andere zyn voortgeplant; hoe dezelven, naar uitwyzen der Geschie- | |
[pagina 192]
| |
denissen aller Volkeren, (terwyl ze onder de Jooden, door buitengewoone Openbaringen en handelingen der Voorzienigheid bewaerd wierden,) by zommigen verwaerloosd werden, en geheel verlooren gingen, maer by anderen door overlevering beklyfden, of door den tyd weder verlevendigd werden: tot dat eindelyk de Christelyke Openbaring verscheen, om het Menschdom te verlichten. - Dit laetste gedeelte is door onzen Schryver niet minder oordeelkundig uitgevoerd, dan 't voorgaende; en zy, die door 's Mans welberedeneerde beschouwing van de denk- en redeneerwyze der Heidensche Wysgeren, overtuigd zyn van de gegrondheid zyner Stellinge, en welken, zo wy vertrouwen, by vele onpartydigen ligtlyk ingang zal vinden, zullen aen zyne opgemelde gevolgtrekking hunne toestemming niet weigeren. De Eerwaerde Klinkenberg, die het vertalen van dit Geschrift den Boekverkooper had aengeprezen, zo van wegen deszelfs nutheid in 't algemeen, als uit hoofde van deszelfs geschiktheid, om gevoegd te worden, by zyne wel uitgevoerde voordragt der voordeelen van de Openbaring in 't algemeen, en van den Christelyken Godsdienst in 't byzonderGa naar voetnoot(*), heeft deze daer op de ondernomen vertaling wel willen begunstigen, met 'er hier en daer enige aentekeningen by te voegen, die ter ophelderinge van etlyke byzonderheden strekken. Boven dit, dat zyne nuttigheid heeft, vind men, aen 't hoofd van dit tweede Stuk, ene Voorreden van zyn Eerwaerden, waerin hy ons zeer gepast mededeelt, ene beantwoording der tegenwerpinge tegen de noodzaeklykheid der Openbaring, uit overweging dat dezelve als dan algemeen wezen moest: welke beantwoording inderdaed lezenswaerdig is; doch wy zouden te breed uitweiden, indien wy hier nog een genoegzaem verslag van derzelver inhoud wilden geven. |
|