ben; - by voorbeeld, de tegenwoordigheid van die geenen, welken zy vreezen, of by wien zy zich byzonderlyk zoeken te veraangenaamen. - 't Is derhalve, geene verschooning, als gy hun, welken gy door onvriendlyke verwytingen of verkeerde betichtingen verongelykte, zegt, dat gy in drift waar. - Dat gy u inwilligde, in drift tot hen te spreeken, is reeds een bewys van trotse verachting, waar over zelfs de minste uwer medeschepselen zich met recht gevoelig zouden mogen vertoonen. - Als gy u eens in zo ver vertoornd bevindt, dat gy u ligtlykiets zou laaten ontvallen, dat eenen anderen ergeren en beleedigen zou, moest gy oogenbliklyk besluiten, liever te zwygen, of het vertrek te verlaaten, dan iets, door eene zo slechte neiging ingegeeven, te uiten. - Wees verzekerd, gy zyt dan zo onbekwaam om te redenkavelen, os te bestraffen, als om reden van anderen te hooren. - 't Is derhalve uwe pligt, zo eene gelegenheid tot zonde te ontwyken; en te wachten, tot dat gy bedaard zyt, eer gy het waagt over het voorgevallene te oordeelen. Door u te gewennen, op deeze wyze uwen toorn te overwinnen, zult gy bevinden, dat die kwaade luimen allengs verzwakken, en zo handelbaar worden, dat zy uwe reden in vryheid laaten. - Gy zult in staat zyn, om uwe tong te bedwingen van het kwaade, en uwe blikken en gebaarden van alle uitbeeldingen van geweld en kwaadwilligheid. - De hoogmoed, die zo veele onheilen in 's menschen gemoed voortbrengt, is de ryke bron van drift. - Die eene gepaste nedrigheid, een betaamlyk gevoel van zyne eigene gebreken en ongenoegzaamheden, en eene behoorlyke achting voor anderen, in zynen boezem aankweekt, zal in geene groote verzoeking tot geweldigen of onredelyken toorn staan.
In geval van weezenlyke verongelykingen, die eischen, dat wy 'er onze gevoeligheid over toonen, is 'er eene edelmoedige soort van toorn, een eigen en noodzaaklyk deel onzer natuure, die niets zondigs behelst. - Ik wenschte niet, dat gy ongevoelig hier omtrent waart; - want die geene verongelyking gevoelt, moet ook onvatbaar zyn, om door weldaaden behoorlyk bewoogen te worden. - By die, welke u kwaad behandelen, zonder u echter te tergen, moet gy uwe waardigheid handhaaven. - Maar, om dit te doen, behoort gy, terwyl gy toont, een gevoel van hun onbehoorlyk gedrag te hebben, uwe bedaardheid en zelfs goedwilligheid te behouden, - overtuigende hen daar door zo van het onvermoogen, als van de onrechtvaerdigheid hunner boosheid. - Gy moet ook alle de omstandigheden, met oprechtheid en liesde, wikken en weegen, en wel bedenken, of het uiten uwer verdiende gevoeligheid geene kwaade gevolgen aan onschuldige persoonen kan veroorzaaken, - gelyk bykans altyd het geval in samilietwisten is, - en of het niet gelegenheid kan geeven tot de