Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1778
(1778)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij
[pagina 153]
| |
Geschiedenis der Israëliten vóór de tyden van Jesus. Door J.J. Hess, Bedienaar des Goddelyken Woords te Zurich. Uit het Hoogduitsch overgezet. Derde Deel. Te Amsterdam by P. Meijer, 1777. Behalven de Voorreden 430 bladz. in gr. octavo.Oereenkomstig met het plan, dat de Eerwaerde Hess zich in dit Werk voorgesteld heeft, waervan wy voor enigen tyd gewag gemaekt hebbenGa naar voetnoot(*), levert ons dit derde Deel een vervolg van Israëls Geschiedenissen. Het neemt zyn aenvang met oordeelkundige aenmerkingen over den staet der Israëliten in Egypte, byzonder om en aen den tyd van Mozes; ontvouwt verder de geboorte en lotgevallen van Mozes tot op deszelfs Godlyke roeping, om de Israëliten te verlossen; het voorgevallen ten hunnen opzichte in Egypte, tot hunnen uittogt uit dat Land; benevens hun wedervaren tot op de Wetgeving van Sinaï, en geduurende hun verblyf aldaer. De Eerwaerde Hess draegt ons dit gedeelte zeer leerzaem voor, om ons de Godlyke inrichtingen daerin ten duidelykste te doen beschouwen, en dus te toonen hoe alles samenloopt ter verdere uitvoeringe van 't groote ontwerp, dat God zich voorgesteld had; het welk hem meermaels, onder 't ophelderen der Geschiedenissen, aenleiding geeft, om ons onder 't oog te brengen, hoe deze en gene voorvallen, door Gods wyze schikking, als ter voorbereidinge tot volgende gebeurtenissen strekten, waer door zy, ten blyke van Gods bestiering, als voorbedagtelyk aeneengeschakeld zyn. - Men sla, tot ene proeve hier van, het oog op de opvoeding van Mozes aen 't Hof van Egypte, zyn verblyf by Jetro, en de aenhoudende verdrukking van Israël, onder de dwinglandy der Egyptische Vorsten. Mozes, onder 't opzicht der Princesse Koninglyk opgevoed, verkreeg, gelyk onze Autheur opmerkt, hier kundigheden, die hem vervolgens wel te stade kwamen. ‘De Egyptenaars waren, sedert den tyd van Joseph, in goede en slegte, waare en bygeloovige kundighe- | |
[pagina 154]
| |
den, verre gevorderd. Groote vermogens van geest bezittende, moest de jongeling in de staat- natuur- en werktuigkunde der Egyptische Priesters en geleerden ongemeen bedreeven worden. Voor hun bygeloof en voor de geheimen van hunnen veelvoudigen dierendienst kon hy niettemin behoed blyven, indien hem slegts vroegtydig, (gelyk wy niet twyffelen,) zyne Israëlietsche afkomst door zyn Vader of Broeder voorgesteld, en een haat tegen 's Lands afgodery ingeboezemd werd. Ook schynen de Egyptische geleerden hunne geheimste leerstukken reeds bewimpeld te hebben, met de duisterheid der beeldspraak, welke voor een' leevendigen en vuurigen jongeling niet zeer aangenaam, noch ligt te doordringen was. En in een ryper leeftyd, (Mozes bleef tot in zyn veertigste jaar aan 't Hof,) bepaalde hy vermoedelyk zelf de grenzen, binnen welken hy, by 't leeren der Egyptische kunsten, wilde blyven, zonder te diep in hunne geheime kunsten en weetenschappen te treeden, om welker nietigheid te bezeffen, hy slegts eene bloote historische kennis noodig had. Het beste, 't geen hy in Egypte kon leeren, betrof 's lands wetten, en staatkundige mrigtingen, welke veel navolgingswaardig in zig hadden, en de toenmaalige krygskunde. De manier, op welke godsdienst en staatkunde, Priesterlyke en Vorstelyke waardigheden, in Egypte met elkanderen verknogt waren, en, (gelyk meer of min ook by andere Volken,) eene soort van hierachie uitmaakten, verdiende insgelyks zyne oplettendheid. Hier door verkreeg hy ten minsten denkbeelden, die ook van nut konden zyn, by de waare theokratie, welke door hem ingevoerd moest worden. Zo veel kan men vaststellen, zonder de godlykheid zyner zending te kort te doen. En hoe wysselyk was het beschikt, dat hy, die zyn Volk van afgodery zuiveren, en dezelve in de verschillendste gedaanten bestryden zou, dit kwaad juist daar moest leeren kennen, waar het weezenlyk allengs de allerzeldzaamste en strydigste gedaanten aannam, en met alle beguicheling der geheimkunde en alle schynbaare wysheid der zinnebeeldige leer ondersteund was’. Intusschen zal hy, zo als de Eerwaerde Hess ver- | |
[pagina 155]
| |
volgt, niet onkundig geweest zyn in den Godsdienst der Vaderen en de oude Openbaringen. ‘Dewyl de schryfkunst niet geheel nieuw meer was; dewyl by alle Volken de oudste overleveringen nog veel eenstemmigs in zig hadden; dewyl de hovaardy der Egyptenaaren zo hoog niet klom, dat zy, gelyk in laater tyd, zig beroemden op eene fabelagtige reeks van Koningen, die sedert veele duizenden van jaaren geregeerd hadden; dewyl Mozes zelf de Zoonen der twaalf stamvaderen nog gekend, gesproken en van hun geleerd kan hebben: was het voor zulk' een man veel ligter van ieder overgebleeven egt gedenkstuk der vroegere geschiedenis het beste gebruik te maaken, en den God zyner Vaderen, als Heer en Schepper der wereld, reeds eenigermaate te leeren kennen, eer hy hem op Horeb verscheen. In eene regte lyn afstammende van een' onlangs gestorven' Zoon van Jakob, kon hy die betrekking zyner natie tot den God van Abraham, dien men in Egypte niet kende, vroeg leeren bezeffen’. Onze Schryver het geschiedverhael van Mozes verder nagaende, meld ons, hoe Mozes zich genoodzaekt vondt uit Egypte te vluchten; in zyne vlucht in kennis geraekte met Jetro, Vorst der Midianiten; eene van deszelfs Dochters huwde; en door Jetro tot zynen Opperherder aengesteld werd. Aengemerkt hebbende hoe deze bediening van Opperherder, by een herderlyk Volk, welks Vorst of Emir zelf zyne inkomsten van de veehoedery trok, aenzienlyk was, en met graegte aengenomen werd, leid hy ons ter overdenkinge, hoe dit verblyf van Mozes by den deugdzamen Jetro bevorderlyk was tot Gods oogmerk met Mozes. ‘'t Viel Mozes, zegt hy, in 't huis van den deugdzaamen Jetro, gemakkelyk, het Egyptiesch hosleeven te ontwennen, en zig aan den herderlyken staat, zo geliefd by zyne Voorouders, toe te wyen. Dit stil herderlyk leeven was ook de nadere voorbereiding tot het beroep, waartoe God hem verordend had. By de kundigheden, die hy uit Egypte had medegebragt, waar onder de kennis van den akkerbouw geenzins de geringste was, kwam nu ook ondervinding; eigen ondervinding, de waare leermeesteres der deugden, die voor een' herder des volks, gelyk Mozes worden zou, onöntbeere- | |
[pagina 156]
| |
lyk zyn. Het stil en eenvormig Herders leeven, (wy kennen het uit de geschiedenis der stamvaderen,) was ryk in nutte ondervindingen en waarneemingen. Deeze leevenswyze stelde hem niet alleen in staat, om naderhand in zyne wetten ook op het herderlyk leeven te zien, en in den veertigjaarigen herderlyken togt, door de Arabische woesteny het bewind te voeren, maar was ook veel bekwaamer dan 't Egyptiesch hofleeven, om hem tot die onafgetrokkene en verhevene gemoedsgesteltenis op te leiden, welke tot den omgang met God vereischt wordt. Het herderlyk leeven heeft oudtyds de meeste Helden van deeze soort gevormd; Leeraars, Wetgeevers, Herders des Volks, Mannen Gods. Hy hadt in de veertig jaaren, die hy by Jetro doorbragt, tyds genoeg, om het goede, 't geen hy in Egypte gezien en geleerd had, van het minder nuttige af te scheiden, het laatste te vergeeten, het eerste door overdenking tot rypheid te brengen. Voor Egyptische afgodery kon hy in zulk een' langen tyd ook nergens beter behoed blyven; want alles toont aan, dat Jetro, uit de geschiedenis der stamvaderen, en uit die van vroegere tyden, den God kende, welken Abraham geëerd had; schoon hy mogelyk aan andere Goden, by voorbeeld de Egyptische, ook nog eenige magt en invloed toeschreef’. Zo strekte alles ter voorbereidinge van Mozes tot zynen post, en even zo schynt de aenhoudende verdrukking der Israëliten in Egypte, waer onder zy steeds bleven zugten, ten doel gehad te hebben, dat zy by den God van Abraham, Isaäk en Jacob, als hunnen Beschermgod, hun behoud zouden zoeken, en vervolgens te vrede zyn, met hunne lotbeschikkingen, welke hy aen Abraham beloofd had. ‘De godspraaken, zegt de Eerwaerde Hess, die het land Kanaän zo dikwerf aan hunnen stam hadden toegezegd, waren by de Israëliten nog niet ganschlyk vergeeten. Doch indien hunne lotgevallen in Egypte gunstig en wenschelyk geweest waren, zouden zy, in 't verloop van twee honderd jaaren, geduurende hun verblyf in dat land, den lust en moed, om naar Kanäan weder te keeren, en het zelve te bemagtigen, buiten twyfel verlooren hebben. En dan hadden zy, nevens deeze en andere godspraaken en beloften aan Abraham, | |
[pagina 157]
| |
ook zekerlyk den God, die deeze godspraken gedaan had 't eenemaal vergeeten; en niet alleen hem vergeeten, maar zig in 't Egyptiesch bygeloof, waartoe zy buiten dien zeer geneigd waren, dermaate verstrikt, dat zy nooit meer het volk van den God van Abraham, (in tegenstelling tegen de gewaande Goden der Volken,) hadden kunnen worden. Daar zy zelfs, midden in hun ongeluk, zulke beminnaars der uien en visschen van Egypte geworden waren, dat zy in de woesteny het gemis daarvan naauwlyks konden verdraagen; hoe onoverwinnelyk zou hunne neiging tot Egypte geworden zyn, indien zy aldaar steeds gelukkig geleefd hadden! Lag het derhalven in 't ontwerp der Voorzienigheid, hen tot een afgezonderd Volk van den waaren God aan te kweeken, zo was het, volgens het zelfde ontwerp, insgelyks noodig, Egypte op de eene of andere wyze gehaat, of, gelyk Mozes zig uitdrukt, hun huis van dienstbaarheid te maaken. En schoon het in deezen staat onvermydelyk was, dat zy van 't afgodisch bygeloof hunner verdrukkers veel aannamen, zouden zy 'er egter ongelyk meer van aangenomen hebben, indien men hen door wellust aangelokt hadGa naar voetnoot(*). Want nu bleeven zy nog steeds geneigd, om de verwagting van eene overlang beloofde verlossing uit Egypte, zo zy ze al niet zelven koesterden, ten minsten van tyd tot tyd zig te laaten herinneren. En wanneer hun nu eens op zulk eene verlossing hoop gegeeven, wanneer dezelve hun weezenlyk uit den naam van den God van Abraham voorgesteld, en, als de vervulling der oude belofte, aangekondigd kon worden, was hun oor en hart daar voor des te meer open. Eén woord, ééne Godspraak van Jehova, moest by deeze omstandigheden dieper in hunne ziel dringen, dan wanneer 'er, in gelukkige omstandigheden, de eene Profeet na den ander opgestaan was, om hun den God der Vaderen in 't geheugen te herroepen. - Wy moeten deezen staat der Israëliten in Egypte aanmerken als eene School, waarin zy tot de verlossing en wetgeeving voorbereid werden’. |
|