behelst: daarom vinden wy het dienstig, om, 't geen de Heer van Gesscher daar van in 't Voorbericht meldt, onze Leezers mede te deelen. Wy neemen dan de vryheid, 't zelve hier woordelyk over te neemen.
‘In de Voorreden, geplaatst aan 't hoofd deezes Werks, heb ik, (zegt gemelde Heer,) aangemerkt, dat ik, ten einde des Tweeden Deels, eene regelmaatige beschryving zoude geeven der Watervaten, op het geleide van den beroemden Hewson. Thans, nu ik aan deeze belofte voldaan hebbe, moet ik hier byvoegen, dat deeze beschryving my verschaft is door onzen beroemden Geneesheer, den Heere W. Forsten Verschuir, één der weinige bezitters, in ons Land, van het Werk des voorgemelden Schryvers, en een ooggetuige zyner naarspooringen. Al het aandeel dat ik zelfs daarin hebbe, bestaat enkel in de wyze van uitvoering, die ik, zoo veel mogelyk ware, naar het plan des Heeren plenck geschikt hebbe. De nuttigheid van dit Leerstuk in de Heelkunde, 't geene ik insgelyks hier moet aanmerken, is zeer groot, en bevat in zich de opruiming van verscheiden, anderzins onoplosbaare, zwaarigheden. De voortplanting naamlyk van sommige Heelkundige Ziekten, tot een ander Deel, wordt veel beter afgeleid uit de verspreiding der Watervaten, dan uit die der Zenuwen; de geliefkoosde stelling der meeste beroemde Heelmeesters. Het is hetzelfde met de kennis van verscheiden oorspronglyke gebreken; als meer gegrond op die der gemelde Vaten, als van alle overige deelen onzes Lichaams. Wat, by voorbeeld, is de reden, dat de bovenste Lieschklieren, door het Venussmet, meerder worden aangedaan dan de onderste, en de laatste meer dan de eerste, in de Verzweeringen, de Gewrigtziekten, en de Beenëeters der benedenste Ledemaaten? in het eerste geval immers, is het de gemeenschap der Watervaten van de bovenklieren met de Teelleden; in het laatste, eene zelfde gemeenschap der benedenste klieren, met de Watervaten der Dyen, Beenen en Voeten. Men kan het zelfde zeggen aangaande de mededeeling van het Kankergif, aan de Kaak- en Halsklieren, in de Kreeftgezwellen der Onderlip; van de overbrenginge deezes zelfden gifts,
naar de Oxelklieren, in de Kanker der Borsten; en misschien ook, van de verspreiding deszelven, door de klieren, welken de Mamvaten vergezellen, in dezelfde omstandigheid, en die, volgens de aan my medegedeelde