Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1778
(1778)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijEtymologicum Teutonicae Linguae, sive Dictionarium Teutonico-Latinum, studio et opera C. Kiliani Dufflei. Curante G. Hasselto Arnhemiensi, qui et suas adnotationes adjecit. Tom. II. Traj. Batav. apud R. de Meijere 1777. In quarto f.m. 564 pp.NA ons gezegde, wegens de nuttigheid van dit Woordenboek der Nederduitsche Spraake van Kiliaan, en den dienst, welken de Heer van Hasselt den beoefenaaren onzer Taale, gedaan heeft, met hun eene nieuwe nauwkeurige uitgave van 't zelve, met zyne beleezene aanmerkingen verrykt, ter hand te laaten komen, waarvan wy, by de afgifte van 't eerste Deel, gewag gemaakt hebbenGa naar voetnoot(*), staat ons deswegens, nu het tweede Deel het licht ziet, niets byzonders te melden. Alleenlyk hebben wy, nopens dit tweede Deel, waarmede deze uitgave voltooid is, nog te berigten, dat het zelve, overeenkomstig met de vroegere uitgave van Kilianus, niet alleen behelst, het eigenlyk genoemde Woordenboek der Nederduitsche Spraake; maar tevens, by manier van Aanhangzel, eene soortgelyke verklaaring der Basterdwoorden, reeds ten zyne tyde in gebruik; benefsens twee verklaarende Naamlysten van eige benaamingen; (1.) van Landen, Steden, Bergen, Rivieren enz.; (2.) van Mannen en Vrouwen Hierby komen nog de Naamlysten, welken Potterus aan zyne uitgave van Kilianus gehegt heeft; behelzende Wortelwoorden, uit welken deeze en geene benaamingen afgeleid zyn, mitsgaders de naamen van Mannen, Vrouwen en Dieren, zo van 't viervoetige Gedierte, als van de Vogelen en Visschen; met nevensgaande ophelderingen van dezelven. - In de uitgave van dit gedeelte heeft de Heer van Hasselt dezelfde oplettendheid gebruikt, als in 't voorige; en men is dus aan hem verschuldigd, dat een ieder nu gereedlyk den van ouds geagten Kilianus kan verkrygen, welken veelen, die 'er met regt naar verlangden, vrugtloos zogten. Zyn Ed. geeft ons daarenboven, even als in 't eerste Deel, ook hier veelvuldige blyken van zyne oordeelkundige beleezenheid, ter nadere verklaaringe van etlyke woorden en spreekmanieren; waarvan we nog een en ander voorbeeld, op dezelfde wyze als in 't voorgaande, zullen mededeelen. - Zie hier 's Mans aanmerking op de uitdrukking, Vasten-avond, of, gelyk men welluidendheidshalve zegt, Vastel-avond houden. Vastel-avond houden verklaart Kiliaan door Bacchanalia agere, | |
[pagina 45]
| |
dat is Bacchusfeesten vieren, of slempmaalen houden; om dat men gewoon was deezen dag in brasseryen, zuiperyen en allerleie wellustige vermaaken, door te brengen: van waar D. Heinsius, in zyne Voorr. v.d. Hymnus van Bacchus bl. 414 en vervolgens, wel mogte zeggen: alsoo ick oock geen bequaemer dagh [te weeten, dan desen Vastelavond] hebbe konnen vinden, om van Bacchus onbegrypelick te spreeken, als den genen, op dewelcke de Christenen hem schandeliker vieren dan de heidenen; - en wat laager. Qui Curios simulant et Bacchanalia vivunt.
Dat is, die de Vastelavont een gans jaar is, gelyck hy ons eenen avont is. Van daar het spreekwoordlyke gezeg by Bredero in 't Moortje bl. 249.
't Is toch alle daegh gien Vastelavond.
Zulks strekt, 't geen we goedvinden hier by te voegen, ter ophelderinge van 't geen we leezen, in S. Costers Teeuwis de Boer en men Juffer van Grevelinckhuysen bl. 7.
Laat hy toch ien reys mit je vaeren na den Haeg,
Hy hetter zyn leven niet geweest, daarom is hy so graeg,
En 't is nu oock Vastelavond, hy kryght licht wat van men Jonckers tafel.
De iene warme pankoeck, of d'are leckere wafel.
Om dees tydt 's jaers hebbense toch in stee sulke gesnor.
en zo ook, nopens 's Gravenhage, bl. 18.
Dit Haachje is recht een Vastelavens en een Sinter Claes langt.
'k Weet niet hoeder van op-snappers sulken geswarm is,
't Isser alle Sondage bruyloft, en voort alle de heele week deur kermis.
op eene dergelyke wyze als hier boven, maakt by, bl. 49 gewag van pankoeck.
Hoe louter heb ick van daeg geweest hier om me pancoeck.
en bl. 43.
Backt Wafels en Pancoecken vett ‘ook Yserkoecken mede,
Die men op 't lest op tafel sett’ met ander leckerhede.
Hier uit zien we klaar, hoe 't bykome, dat Kilianus bevooren panne-koecken vertaald hebbe, door comessari dat is slempen. Daarbenevens was men ook gewoon die dagen te slyten, door 't speelen | |
[pagina 46]
| |
met kaarten en dobbelsteenen. Van dit gehruik vindt men melding in zekere Ordonnantie van de Munters, bygebragt door den Wel Ed. v.d. Wall. in Dordrechts Handvesten enz. IV. St. bl. 799; alwaar men leest: Item niemant - en mach spelen met teerlingen quaertspelen cruysmuntenGa naar voetnoot(*) off andersins, ten ware van pape vastelavond tot groot vastelavont. [Op deeze laatste uitdrukking maakt de Heer en Mr. van de Wall de volgende aantekening. ‘Dat is, geduurende die week, welke tusschen de twee bekende Vastelavonden invalt, en by de middeleeuwsche Schryvers, inter duo Carnis privia geheeten wordtGa naar voetnoot(1). Deeze tyd werd ouwlings met veel dertelheid en ongebondenheid gevierd, gelyk door den Oudheidkundigen Halthausen, die de verschillende benaaamingen deezer twee Vastelavonden heeft opgehelderd, breeder aangeweezen isGa naar voetnoot(2)’. Tot een voorbeeld van eene andere soort strekke de aantekening van den Heer van Hasselt op het woord Vroone, Vroonland. Dit heeft men, zegt hy, af te leiden van vroon, dat zo veel zegt als heilig, gewyd, afkomstig van het Celtische Fron, Fran, Frane, Vron; van daar boto frono, boten frone, waarvoor Kilianus boven heeft fronbode, q.d. sacernuntius, zo veel als heilige bode. Zie T.G.G. Emmingh in Comment. ad Jus Susat. p. 45.Zie ook Haltaus en Oelrichs, welke laatste nogthans de benaaming boton frone by Otfridus, welke de Engel Gabriel dus noemt, niet wel in de betekenis van eene heilige bode genomen schynt te hebben; om dat men 't daar ter plaatze van fronen, dat is dienen, heeft af te leiden, en, even als frongeist een knegt van God, een dienstbaaren bode, een dienaar, een oppasser aanduidt. Zie Wachteri Gloss. Van daar komen ook de woorden Vroondiensten, Vroonlanden, Vroonvisch, Vroongelden, Vroonschulden, Vroonvisscheryen, het Vroon, een Vischwater naby LeidenGa naar voetnoot(†). Vroon naamlyk wyst aan, (om de woorden van den Wel Ed. van Oosten de Bruin, in zyne Beschr. v. Haarlem, I.D. bl. 317 te gebruiken.) dat geen, 't welk tot iemands byzonder gebruik, of dienst afgezonderd, en, als 't ware, geheiligd is. Dus is Franeker, naar de | |
[pagina 47]
| |
gissing van Menso Alting, door Wachterus en van Idsinga goedgekeurd, het zelfde met Froon acker. Zie den Wel Ed. Idsinga in zyn Staatsr. I.D. bl. 212. Anders egter denkt, over het gebruik van dit woord, de in Taalkunde niet onbedreeven Huydecoper in zyne Byv. en Verb. op M. Stoke I.D. bl. 595; en met hem stemmen overeen J.G. Estor. de Ministerial. en v.d. Wall over Dordrechts Handv. enz. I. St. bl. 117. Volgens hen zou men fron vasten, dat by Kilianus een heilig vasten betekent, fron bode en dergelyke woorden, moeten afleiden van fron, dat eigenlyk zo veel zegt als Heer. Maar men denkt vermoedelyk nauwkeuriger en beter, als men beweert, dat de eigenlyke betekenis van fron is heilig; en dat men door den tyd, om dat heilige zaaken eerbiedeniswaardig zyn, 'er de betekenis van hoog, voornaam, achtens- opmerkens- en eerbie denswaardig aan gehegt heeft, van waar dan ook de betekenis van Heer voortkomt. - Meer soortgelyke of voorbeelden van een anderen aart zouden wy uit dit Deel te berde kunnen brengen: dan wy oordeelen het bygebragte genoegzaam, om ons gezegde, wegens den arbeid van den Heer van Hasselt, te staaven. |
|