Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1777(1777)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 522] [p. 522] Het ja-woord. DAmeet had, lang geleên, gevrêen, Naar lieve, en schoone Ismeen. Hij vrêe haar nog; - dat is, hij bleef het Meisje minnen, Om zo, door tijd, zijn wensch te winnen. Zijn wensch was 't woordje ja. 't Is veel gewenscht, niet waar? ‘Hoe liep het af,’ Zo als natuurlijk is te denken! Zij wilde hem wel gunstjes schenken; Maar ja te zeggen viel, - zo 't veeltijds valt, - zeer zwaar. ‘Wel nu?’ Wel nu!... Vertoef! Als Schrijvers en Poeëten Geen uitstap heden mogten doen, Wat toch zou dan den lust van zo veel Leezers voên? 'k Beloof U, gij zult alles weeten. Dameet beminde, maar beminde zonder vrugt, En slaakte nut'loos menig zugt, Om dat hij juist het ja - begeerde; Waar tegen 't lieve Kind zig, zwijgende, verweerde. ‘Verweerde?’ Ja! en wel gestaag. ‘Maar hoe toch kon dat woord het Meisje zo verveelen? 'Er zijn veel mannen die geduurig ja, ja spelen! Of minde zij hem niet?’ Dit 's weêr een and're vraag: Een vraag, wel mogelijk te ontbinden, Dan die, op deeze plaats, zelfs als parenthesis, Welvoeg'lijk, niet te ontbinden is. ‘Zeer goed! Vervolg dan maar.’ Mijn Heer! Uw dienaar! - 'k Zeide Dat lieve Ismeen steeds zweeg als 't ja woord wierd gevraagd; 't Was in de daad zo met de Maagd! Schoon zij Dameetus hoop inmiddels vrij wat vleide. ‘Hoe, vleide! en daar zij zweeg?’ Ik moet de waarheid zeggen; Zulks vordert zelfs het Kleed, waar in ik thans verschijn. Een goed vertelder zal de zaaken open leggen. [pagina 523] [p. 523] Juist zo, zo als ze waarlijk zijn. Zij vleide 's Minnaars hoop. Het vleien.... ‘Maar, het vleien! Gij weid geduurig verder uit; Ga voort! ontvouw ons het besluit! - Verkreeg hij 't ja? of zag hij zig door haar misleien?’ Nog, geen van beide. Ik heb gezegd U alles voor te zullen draagen; Verhinder mij des niet door vraagen. Weet ook, dat 's Meisjes hart is aan dat woord gehegt; En, als 't het hart geld, dat men zig wel mag bedenken. Want, schoon 'er thans veel Heertjes zijn, Die om een haverklap hun hart een Juffer schenken; Dat zijn maar Heertjes, en hun liefde is meest al schijn. Ismeen had ouderwetsche zeden; Haar neen was neen, - bleef immer neen. En zulke Menschen zijn nooit haastig te overreeden, Om dat ze, eens overreed, zeer zelden rugwaards treên. ‘Zij heeft het ja, dan stil gezwegen?’ Zie daar! zo worde ik steeds gestoord! Ik ben met mijn verhaal nog nauw'lijks halver wegen, En gij wilt reeds het laatste woord..... ‘Nauw halver weg? daar ik 't geduld reeds heb verlooren! Vertel een aêr de rest; - ik ga.....’ Vertoef! vertoef! gij zult het hooren. ‘Wel nu?’ - Ten laatste, zei ze Ja. j.v.p. Vorige Volgende