Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1777(1777)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 479] [p. 479] De vleier. DOrval, een Iosse en slegte gast, Hadt Clorimeen eens opgepast; Zo als men 't noemt - en na die dagen, Op zijn wijs, liefde toegedragen. Maar, moog'lijk tot de Knaap zijn leet, 'Er was geen wedermin gereed. Eens dat hij zich bij haar bevond, Viel hem deez lofspraak uit de mond. ‘Ik ken geen Schoone, zo lieftallig, Zo zeedig, sneedig, zo bevallig, Zo goed van hart, zo fraai van leên. Als gij, mijn lieve Clorimeen! Wen 't Uwe wil geviel, zou Gij Een onbepaalde heerschappij Verkrijgen kunnen over allen, Wien 't minn'-vuur is ten deel gevallen. Gij zoud het hart van eider Mensch Hervormen kunnen naar Uw wensch. Gij zoude in eens.....’ Zagt, sprak de Maagt! Weet dat deez taal mij niet behaagt! 't Is al te laag, en lomp geloogen. Want Dorval! was mij dat vermogen, 'k Hadt niet zo lang mijn macht verzaakt, Maar U reeds tot een mensch gemaakt. j.v.p. Vorige Volgende