Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1777(1777)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij Vorige Volgende Amint. AMint bezat een vrouw, zo 'k mij niet wenschen zou. Opvliegend, vuil, en vinnig, Dweepziek, en eigenzinnig Was zij, met wie hij zich vereend had door den trouw. Hoe kwam Amint 'er aan? - juist als de meeste Mannen: 't Belang sprak tot hem; ‘Neemt!’ Hij nam: luid zulks thans vreemd? Is de Egt, om liefdes wil, niet reeds voor lang verbannen? Verbannen? Hoe! kent gij fatsoenelijke liên, Die anders zich verbinden? Zo ja! laat mij hen vinden! 'k Beloov u, op mijn woord, gij zult een wonder zien. Maar .... gaan wij tot Amint. Het plagen, schelden, vloeken, Het dagelijks gekijf, Van zijn boosaartig Wijf, Deed hem vaak buiten's huis en troost en aamtogt zoeken. [pagina 391] [p. 391] 't Gebeurde dat mijn Held eens in geselschap was, Alwaar van booze vrouwen, En kwaalijk huis te houwen, Gesproken wierd. Men zegt, hier kwam Amint van pas. In welk een zin? hij was de Man niet om te klagen, Schoon bijna heel de Stad Wist welk een Vrouw hij had. Geensints! hij wist zijn leed al heel bedaard te dragen. Amint zweeg stil - bot stil. Of zulks nu aan zijn wil, Of harts hoedanigheden, Of aan een zwakke reden, Word toegeschreven, is me om 't even; - hij zweeg stil. 't Gesprek inmiddels drong al dieper in die zaaken; Men dagt, wanneer de Dood Eens zulk eene Egtgenoot' Ter neér sloeg, zulks den Man op 't sterkste moest vermaken. Dus dagt men, zeg ik: want hij, die zulks voordroeg, kreeg, Terstond, elk in zijn voordeel; 'Er miste slegts één oordeel, Het oordeel naam'lijk van Amint, die nog al zweeg. Hoe! nog al zwijgen? Ja! stond hem dan iets te vreezen? 'k Verzoek u, zulks te raân. Hij zweeg. Men sprak hem aan, En vroeg, of zulk een dood niet aangenaam moest weezen? Wat zegt hij? dit! - ‘'k Weet niet hoe 't deez' of dien zou zyn; Maar, onverwagt te hooren, Gij hebt Uw Gae verlooren, Zon mij ontroeren.....’ Hoe, ontroeren? 't heeft geen schijn Duwt elk hem toe. Hoe! gij ontroeren? - ‘Ja, mijn Vrinden! En zulks met reên. Zoud gij, als U gezegd wierd, dat Gij 't hoogste lot getrokken had, Zoud gij, bij zulk een maar, U niet onthutzeld vinden?’ j.v.p. Vorige Volgende