| |
| |
| |
Mengelwerk, tot fraaye letteren, konsten en weetenschappen betrekkelyk.
Redenvoering over het houden van Godsdienstige gesprekken.
Door den Eerwaardigen William Wood.
Als dan spreeken zy, die den heere vreezen, een ieder tot zynen naasten: de heere merkt 'er doch op, en hoort, en daar is een gedenkboek voor zyn aangezigte geschreeven, voor de geenen, die den heere vreezen, en voor de geenen die aan zynen naame gedenken. Mal. III. 16.
HEt is eene regtmaatige waarneeming, dat het Character eens Mans gereedlyk valt op te maaken uit de Persoonen, met welken hy zoekt te verkeeren; en uit de wyze waar op hy zynen tyd besteedt, wanneer hy zich by zyne gewoone Medgezellen bevindt. Want schoon het beginzel van Gezelligheid natuurlyk eigen zy aan 's Menschen hart, en, in alle omstandigheden deezes leevens, zich vertoone, wordt het voornaamlyk bestuurd door de overheerschende neiging der Ziele, en werkt gemaklykst en vaardigst, als het eene volkomene gelykheid van aart ontmoet. Ook valt het niet moeilyk voor elk een om zynen byzonderen smaak te voldoen, te midden van de bykans oneindige verscheidenheid van Characters, in deeze wereld voorkomende. Overeenkomstig hier mede, vinden wy, dat in elk volkryk en beschaasd land, de Liefhebbers van dezelfde Kunsten, en die een en 't zelfde plan des leevens volgen, natuurlyk byzondere gemeenschappen oprigten en gezelfchappen houden, waarin zy over hunne geliefde onderwerpen handelen, vrylyk hunne byzondere gevoelens mededeelen, het onderling vermaak en nut bevorderen. 't Is, desgelyks, eene bedroevende waarheid, dat slegten en ondeugenden altoos soortgelyke medegenooten zoeken, en zamenkomen tot het ruim botvieren hunner ongodsdienstige neigingen. In deeze gezelschappen zal de smaadende
| |
| |
tong de schaamtloosste taal uiten, de lasteraar zyne lasterredenen uitbraaken, de kwaadaartige agterklapper, en vloeker, de schroomlykste eeden en verwenschingen uitstorten. De Kinderen der helle zyn te kennen aan hunne gesprekken, ‘uit den overvloed des harten spreekt hun mond;’ hunne zamenspraaken wyzen genoegzaam aan, den oorsprong, de natuur, en het einde hunner verkeeringe.
Mogen wy dan niet, op goeden grond van reden, verwagten, dat de voorstanders der Deugd, door den band der liefde aan elkander verbonden, zullen zamenkomen, en zeer begeerig zyn om het voordeel der onderlinge Verkeeringe te smaaken? Wat zouden wy denken van eenen Man, die voorgaf eenen diepen indruk te hebben van de verpligting tot den Godsdienst, en nogthans het gezelschap van een bekenden Zondaar stelde boven den bevorderlyken ommegang eens Vriends van goede zeden? Is het waarschynlyk dat de Wolf en het Lam te zamen zullen weiden? of dat de vreedzaame Koe zal nederleggen by den verscheurenden Luipaard? Kan een welgesteld gehemelte den walg steeken van natuurlyk voedzel, en met greetigheid doodlyk vergif gebruiken? Of is het mogelyk dat een volyverig voorstander van weetenschappen het gezelschap zou vlieden van zyne Wysgeerige Broederen; en zich, voor al zyn leeven, verbinden aan de veragters van verstandlyke geneugten? Het is, derhalven, zeker, dat een gezond verstand terstond het onderscheid zal ontdekken tusschen den regtvaardigen en den boozen: tusschen hem die god dient en dien die hem niet dient; en het is even zeer eene onlochenbaare waarheid, ‘dat zy, die den heere vreezen, een ieder tot zynen naasten zullen spreeken,’ en zy zyn, te hunner aanmoediginge, verzekerd, ‘dat de heere 'er opmerkt en hoort, dat 'er een gedenkboek voor zyn aangezigt is geschreven voor de geenen, die den heere vreezen, en voor de geenen, die zynen naam gedenken.’
'Er is, nogthans, eenige oorzaak om te vreezen, dat de Verkeering der verstandigen en deugdzaamen alle die gunstige uitwerkzels niet te wege brengt, die men daar van met rede zou verwagten, en men zal my niet van liefdeloosheid beschuldigen, als ik aanmerk, dat Godsdienst en Deugd geenzins de gewoonlyke onderwerpen in de verkeering zyn. De Vrienden der Deugd zelve betoonen, in dit opzigt, maar al te gemeen een bestraffenswaardig verzuim. Dikwyls geeven zy, door hun eigen voorbeeld, voet tot heillooze onvoegzaamheden; en 't is reeds veel, indien zy niet zomwylen, de taal der Kinderen belials overneemen, en onbedagtzaam
| |
| |
de belangen bevorderen van eene party, die, in de oogenblikken van bedaarde opmerking, het voorwerp is van hun uitersten afkeer. In de daad daar is eene overheerschende ongeneigdheid tot onderwerpen van eenen Godsdienstigen aart, ze zyn doorgaans dermaate verknogt met de denkbeelden van dwaasheid en zwaargeestigheid, dat een Man van opvoeding, in een vermengd gezelfchap, schroomt daar van te kikken, ten einde hy de algemeene leevendigheid niet verdoove, en geschuwd worde als een' vyand van vrolyk onderhoud.
Men moet bekennen, dit is grootendeels toe te schryvenaan de onvoeglyke wyze, waar op men doorgaans ernstige gesprekken voert; en ongunstige onderwerpen, veelal uitgekoozen, door Menschen die zich yverige voorstanders willen betoonen van de Godsvrugt. In dier voege dat deeze rede hebbe om te klaagen, ‘dat zy haare grootste vyanden onder haare eigene huisgenooten vinde.’ Want zy maalen haar af als de voorstandster eener altooszuffende naargeestigheid; als eene liefhebster van zugten en klagten, als eene vyandin van vrolykheid en vermaak. In stede van haar te eerbieden als het kind der natuure, en de moeder des vermaaks, betoonen zy zich volyverig in haaren dienst met eene doodsche droesgeestigheid, en behandelen haar als de asstammeling van bygeloof en de teelster van mildzugt. Van hier wordt, in alle hunne gesprekken, over Godsdienstige onderwerpen, de stem der blydschap zelden gehoord - den bevalligen lach zorgvuldig vermyd, - en de leevendige geestigheid geheel verbannen. Alle hunne denkbeelden zyn duister, naar, en schriklyk; huune begrippen van de Godheid en van haare werken, droefgeestig, en hunne schroomvallige verbeeldingskragt baart, onophoudelyk, de schriklykste wangedrogten. - Zy merken het Character van een Godsdienstig Man aan, als geene gemeenschap hebbende met het tegenwoordige leeven - gelaaten zich als geheel vervreemd van allen aardsch genot - weiden breed uit over de ydelheid van alle lichaamlyke geneugten - schreeuwen heftig tegen de natuurlyke bedorvenheid van 't menschlyk hart - en beweeren, met bitterheid van ziel, onder het vertoon van de staatlykste houding, dat het beter is te sterven dan te leeven. Krygt hun gesprek oit eenigen geest of vuur, 't is wanneer het loopt over eenig ingewikkeld stuk van bespiegeling, en wanneer zy over de Regtzinnigheid hunner Mede-christenen handelen: want zy verbeelden zich, dat het weezen van den Godsdienst grooten deels bestaat, in het rechte geloof van bespiegelende beginzelen, en
veronderstellen altoos, dat hun eigen vordering in een
| |
| |
Christlyk leeven in eene nauwkeurige evenredigheid staat tot hun vermogen om te zintwisten. Nauwlyks kunnen zy een gezellig uur slyten zonder hunne Vrienden en Medgezellen te verveelen met naspeuringen, waar van de Rede en 't gezond Verstand te eenemaal zyn buitengeslooten - die zy ontleend hebben uit de dikke boeken van Monniksche Schoolgeleerden; en waar in de redelyke Leerstellingen des Christendoms doorweeven zyn met de dwaasheden van onkunde, misverstand en bygeloof. Zy zoeken elk den mond te stoppen met de sterkste verzekeringen zonder eenig bewys; met besluiten getrokken uit verkeerde beginzelen; en met onderscheidingen, te fyn om ontdekt te worden. Zy storten een vloed van geheimzinnige taal uit, onwederspreeklyk om dat ze onverstaanbaar is. Of anders zweeven zy hoog, en geeven dwaaslyk voor, de eeuwige besluiten der Godheid te ontdekken; en vinden, gelyk miltons Afvallige Engelen, in de onderaardsche gewesten, ‘terwyl zy diepzinnig redentwisten over Voorzienigheid, Voorweetenschap, Wil, en Noodlot, Voorbepaalden Stand, Vryen Wil en volstrekte Voorweetenschap,’ geen eind, en zich verward in onuitkomelyke zwaarigheden.
Zo lang de Godsdienstige gesprekken op die wyze gevoerd worden, en over dusdanige onderwerpen loopen, is het geenzins te verwonderen, dat het grootste deel des Menschdoms ze zorgvuldig vermydt, en zich vergenoegt, met het dagelyks nieuws. Want het is onmogelyk, dat zulks een weezenlyk onderhoud verschaffe dan alleen, aan de weinige ingewyden tot bovennatuurkundige uitpluizingen, die hun Redelyk vermogen gekrenkt, de fyner aandoeningen hunner natuure verstompt, en smaak gekreegen hebben in nietsbeduidende wartaal, en verdrietig twistredenen. Geen nuttigheid altoos kan 'er uit gebooren worden. Alleen die kennis wordt verkreegen, welke twist baart, tot volkomene vernietiging van de liefde, de band der volmaaktheid; en, met de daad, niet strekke om het verstand te verlichten, de dristen te regelen, of het hart te verbeteren.
Doch is het niet gemaklyker, myne Broeders, dikwerf onze Gesprekken op het Godsdienstige te wenden, en, nogthans, deeze in 't oogloopende onvoeglykheden te vermyden? Leveren alle de vermogens onzer ziele, alle onze waarneeming van de zigtbaare wereld, en 't algemeen beloop der heilige Schriften, geene verscheidenheid op van gewigtige en aangenaame onderwerpen, over welken wy, tot groot voordeel van ons zelven en van onze medgezellen,
| |
| |
kunnen handelen? Is het eigenaartig, is het voegelyk dat, ‘wanneer zy die den heere vreezen,’ met ‘elkander spreeken,’ hun onderhoud tot beuzelingen bepaalen, of misschien zich toegeeven in het algemeen heerschend gebrek van kwaadspreekenheid? Moeten zy nimmer iets laaten blyken, waar in hunne Godsdienstige aart doorstraalt? Moet de vrees van voor Pedanten of Bygeloovigen aangezien te worden, hun altoos verpligten, om hunne gedagten te smooren, en hunne geliefdste denkbeelden voor zichzelven te houden? Moet de verstandige Denker, de verlichte Christen steeds zich schuil houden om den Man van de wereld te vertoonen?
Zeker, myne Broeders, het zou geene moeilyke zaak weezen onzen vriendlyken ommegang ernstig en teffens geestig, - Godsdienstig en teffens aangenaam, - nuttig en teffens beschaafd te maaken. 't Is, in de daad, te verwonderen, dat redelyke schepzels oit verlegen zyn om nutte onderwerpen van onderhoud, daar zy zo overvloedige bronnen bezitten, daar de gunstige gelegenheden zo veelvuldig zyn. Met hoe veel vernufts, vermaaks, en nuts, kan het gesprek loopen over de wonderen des zigtbaaren Heelais, en de volmaakte Wysheid des Almagtigen Scheppers! Schenkt elk voorwerp, dat wy aanschouwen, geene onlochenbaare blyken van de oneindige Magt, Wysheid en Goedheid des Bouwheers der Natuure! Doen zy onze zintuiglyke gewaarwordigen niet sterk aan, komen zy ons niet eigenaartig voor den geest, vorderen zy onze aandagt niet met onwederstandlyk gezag? Zyn niet alle tyden, en alle gezelschappen, even geschikt om de werken der Natuure in aanmerking te neemen? Gaan wy niet geduurig om met Aarde, Vuur, Lugt en Water? Zyn wy de aanschouwers niet van de verbaazende verscheidenheid van voorwerpen, herkomstig uit de verschillende vereenigingen deezer oorspronglyke beginzelen? Zyn Menschen van de geringste bevatting niet kundig van eenige der voordeelen, welke zy aanbrengen?
Hier, derhalven, is eene onuitputbaare bron van onderhoud in een gezellig uur. De oukundigste kan het aan geen voorraad ontbreeken: altoos doet zich iets op aan zyne waarneeming; en hy is genoodzaakt, in de bezigheden des gemeenen leevens, daar van kennis te neemen. Zy, die zich in hooger rang geplaatst vinden, kunnen hunne gesprekken gewigtiger, tressender, en heilzaamer maaken. Hunne uitgestrekter kunde zal hun in staat stellen om dieper in te dringen in de werken des Allerhoogsten, om met meer nauw- | |
| |
keurigheids te spreeken van de schoonheid, de geregeldheid, en de gepastheid. En heeft iemand zich toegelegd op de kennis der Natuurkunde, kan hy dan niet, zonder voor gemaakt gehouden te worden, zyne meerdere kundigheden en waarneemingen mededeelen aan het gezelschap? - Indien, by voorbeeld, eene toevallige omstandigheid gelegenheid geeve om van de Lugt te spreeken, mag hy dan niet zeer welvoeglyk uitweiden over de zonderlinge eigenschappen en de nuttigheden der Lugt? Zou hy het oogmerk der verkeeringe missen of het vermaak des gezelschaps stooren, als hy zich uitliet over den invloed der Lugt op 't leeven der Dieren en den groei der Planten - indien hy aanmerkte, dat zonder deeze geen vuur zou branden, geen geluid gehoord, geen geur verspreid worden, - dat ze oorzaak is van de winden, zo noodig voor de gezondheid, de zeevaard, en het overvoeren van de voortbrengzelen uit verscheidenerleie lugtstreeken, - indien hy 'er by voegde, dat dit de middelstoffe is van den vrugtbaaren regen en verfrisschenden dauw - indien hy zyne aanmerkingen besloot met zyn byhebbend gezelschap te onderrigten, dat wy daar aan verschuldigd zyn die nutte schemering, welke de ontelbaare ongelegenheden voorkomt, die anderzins ontstaan zouden door eene oogenbliklyke overgang uit de donkerheid des middennagts tot de helderheid des vollen middags?
Zou eene beschouwing van de veelvuldige nutheid deezes onzigtbaaren lichaams geene aangenaame gewaarwording verwekken in een' kring van vrienden; kragt en leeven byzetten aan hunne gesprekken, en onder hun de beginzels van dankbaarheid en Godsvrugt voortbrengen? Is dit geene wondergeschikte handelwyze om het verstand op te schranderen, en de groote oogmerken des menschlyken leevens te bevorderen? Zullen zy ‘die den heere vreezen’ niet natuurlyk ‘dus tot elkander spreeken,’ in hun vriendlyk onderhoud den grooten oorsprong van hun weezen verheerlyken, en elkander opwekken, om hem vuuriger te beminnen en standvastiger te dienen. ‘Mogen wy niet regtmaatig verwagten, dat hy 'er op merkt en hoort, dat hy zuiks plaatzen zal in het gedenkboek voor zyn aangezigt geschreeven.’
'Er zyn, daarenboven, veele andere stoffen, wonderschoon geschikt om in een gezellig uur verhandeld te worden. Alles wat strekt tot het welbestuuren des leevens, tot het verbeteren van het verstand, het verkrygen van deugd, kan zeer eigenaartig ingevoerd worden in 't gezelschap van braa- | |
| |
ve Mannen. Alle de beginzels van Zedekunde en Godsdienst - al de geneugten van een goed geweeten, - en alle de beweegredenen tot loflyke bedryven, leveren een allergeschiktst onderhoud op voor redelyke weezens. Zy die in Deugd wenschen op te wassen zullen natuurlyk hunne groote en aangelegene gemoedsbeweegingen aan elkander mededeelen - elkander onderrigten van de middelen, die zy ter hand neemen om hunne driften te regelen, en hunne buitenspoorige begeerlykheden te bedwingen, - een edele eerzugt dryft hun aan, om, door onderlinge ervaarenisse, elkander nuttig te zyn.
Het gezellig uur is desgelyks, de geschikte tyd tot gulle vriendschaps betooningen, om blyk te geeven van tederhartigheid, en de medelydende beweegingen der Ziele. Het verhaal van ramp kan strekken om een traan van mededoogen uit te lokken; het vermelden van een onverwagt geluk dienen om 't oog van vreugde te doen schreijen. - Alle de tedere aandoeningen van het hart - alle de vermaaklyke opwellingen van goedertierenheid en liefde worden in beweeging gebragt, en dienstbaar gemaakt tot verbetering der menschlyke natuure, tot het geluk des menschdoms en de eer van god.
Een ryke voorraad van nuttig onderhoud kan ook gehaald worden uit de groote schikkingen der Voorzienigheid, zigtbaar in de omwenteling van Koningryken en Staaten, in den val der Dwingelanden, en de Algemeene Geschiedenis der Wereld. De Characters van groote en treffelyke Mannen mogen met byzonder voordeel, vermeld, en hunne helschynendste Deugden, te onzer navolginge, opgehaald worden. De Heilige Bladeren leveren hier een ruim veld op om in uit te weiden. Zy verschaffen keur van voorbeelden, gereed toe te passen op de gemeene omstandigheden deezes leevens: van deeze kunnen wy ons met des te meer geluks bedienen, daar ze algemeen bekend zyn.
Geen Christen schaame zich ook te spreeken van het Character, de Leerstellingen, en de Geboden zyns Godlyken Meesters. Het Euangelie van christus jesus is een liefdeblyk des Allerhoogsten, noit genoeg te pryzen: van het alleruiterste gewigt om wel en gelukkig te leeven; en vordert dus de opmerking van elk die zynen pligt getrouwlyk wenscht te volbrengen. Veele aanmerkingen kunnen 'er gemaakt worden, in een byzonder en vriendlyk gesprek, over de Godlyke Zending van christus, het oogmerk zyner verschyninge, het einde waar toe zyne ontdekkingen dienen, welke wy zeer
| |
| |
heilzaam zullen vinden tot onze vordering in Deugd, en die niet anders dan zeer aangenaam kunnen weezen voor een opregt Christen.
In 't kort alles wat strekt om den eerbied voor het Opperweezen in te prenten en te vergrooten, of om het leevensgedrag te regelen, zal met genoegen overwoogen worden door hun, ‘die den heere vreezen,’ en hun stoffe tot een stigtend onderhoud opleveren, ‘wanneer zy met elkander spreeken.’
Deeze, in de daad, zullen de onderwerpen zyn, die hun het grootste vermaak verschaffen, waar toe zy zich het gereedst verledigen. Van den Godsdienst te reppen, zal geenzins het genoegen der zameninge verbannen, of die gulheid vernietigen, welke natuurlyk de overhand heeft, wanneer goede Vrienden byeen zyn. Die aangelegene stukken kunnen verhandeld worden met al 't vernuft, al de leevendigheid, al de vrolykheid, die binnen de paalen der wysheid beperkt blyft. Men behoeft geene sombere plaats, geen gefronst aangezigt, geen teemenden toon. Want wat kan bevorderlyker weezen, tot de grootste belangen des Menschdoms, dan Godsdienst en Deugd? Wat strekt rechtstreekscher om alle streelende aandoeningen der Ziele gaande te maaken? Het zyn de edelste poogingen onzer redelyke vermogens. Zy komen volmaakt overéén met de rechtschaape roerzels van ons hart. Niets is 'er in dezelve, 't welk eene onvoeglyke agterhoudenheid, een stugge styf heid, of verveelende kwyning in een vriendlyk onderhoud baart. Zy kunnen behandeld worden, met al de vryheid, onbedwongenheid, en leevendigheid, die het gezellig uur aangenaam doen voorbysnellen. Zy zyn in geenen deele onbestaanbaar met de schitteringen van vernuft, met de geestige aartigheden der vrolykheid, of het leevendig vuur der jeugdige jaaren. Zy zullen al 't genoegen opleveren, 't geen een gezelschap lievend Man met rede kan verwagten uit luidrugtiger vermaaken; en zyn volkomen omheven van alle de ongelegenheden, daar aan dikwyls vast en verleenen eene bykomende voldoening daar aan byzonder eigen.
Maar, myne Broeders, met dit alles prys ik u geen oordeellooze en onophoudelyke invoering van Godsdienstige Gesprekken aan: 'er zyn veele tyden waar in zulks geheel onvoeglyk en wanstallig zou weezen, in deeze gevallen moet voorzigtigheid de regelmaat opgeeven en letten op de omstandigheden. Ik kan, nogthans, niet naalaaten, te verklaaren, hoe zeer ik hoope dat gy overtuigd zult zyn van de gepastheid
| |
| |
en het gewigt eener Godsdienstige verkeering. Ik geloof dat gy, ‘die den heere vreest, menigmaal met elkander zult spreeken,’ en blyk van de heerschende neiging uwer Zielen opleveren, door de onderwerpen, die u bezig houden in de uuren van gezelligheid. Want, indien gy u zelven in het Godsdienstige niet oefent, indien gy geene hebbelykheid van Deugd en Godsvrugt u eigen maakt, zullen de Lessen en Leeringen van den Predikstoel te vergeefsch worden voorgesteld, en uwe openbaare Godsdienstoefeningen van geene nuttigheid weezen. |
|