Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1777(1777)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 346] [p. 346] De milddaadige. 'k WIl der vergeetelheid onttrekken Een daad, wel dubbel prijzens waard: Zij zal steeds tot een spoorslag strekken Voor ieder Sterveling op Aard'. Barmhartigheid! Gij zijt te roemen! Gij zijt der Armen onderstand! Wanneer Alcest uw naam hoort noemen, Bied hij terstond zijn milde hand! Hij is zeer ras in 't schenken, geeven, En oeff'nen van Weldaadigheid: Hoe vierig bid elk, dat zijn leven Een lange duur zij toegeleid! Zijn mildheid is nog korts gebleeken Aan een ellendig armen Man: Hij hoort de zulken naauwlijks spreeken, Of geeft, zoo veel hij geeven kan. Deez' schaam'le Grijzaard kwam hem tegen, En sprak hem zeer demoedig aan: ‘Uw mildheid pryst men alletwegen; ‘Ik bid, laat mij niet troost'loos gaan! ‘Zoo 'k zonder hulp blijf, moet ik sterven, ‘Door nood-druft als ter neêr geveld..... Gij zult mijn' bijstand geensints derven, Dus sprak Alcest, mijn milde Held. 'k Zal u mijn onderstand doen blijken, U geeven, 't geen dat gij begeert: In weldoen wil ik niemand wijken, Ik wil niet dat gij ledig keert. Dus levrig gaat hij na zijn' kisten. Gepropt vol geld, die hij ontsluit: Doch, om het niet te doen verkwisten, Gaf hij den armen Man een duit. I.L. v.d. T. Vorige Volgende