gen worden, dat men 'er, volgens rzaczinski, kleine schuitjes mede aflaadt. Hy is een boschvogel, en wordt dus best in de bosschen verschalkt: zelden vindt men de Zing-Lysters in 't vlakke veld, en dan zelfs, wanneer zy op de wyngaarden aanvallen, keeren zy, doorgaans 's avonds, en op 't heetst van den dag, na digt bygelegen houtgewas; weshalven men, om 'er met voordeel jagt op te maaken, zyn tyd moet waarneemen: naamlyk 's morgens als zy uittrekken, 's avonds als zy wederkeeren, en op 't heetst van den dag. Zomtyds eeten zy zich dronken aan rype druiven, en dan kunnen zy op alleilei wyzen gevangen worden.
Willughey, die ons berigt dat deeze soort van Lyster in Engeland nestelt, en 'er het geheele jaar overbrengt, voegt 'er nevens dat het vleesch dan allerlekkerst van smaak is; doch in 't algemeen hangt de smaak van 't wild voor een goed gedeelte af van het voedzel. Het voedzel der Lysters in Frankryk bestaat, 's Naajaars, in druiven, geneverklimop, en andere bessen: het is zo zeker niet, waar mede zy zich in 't Voorjaar voeden: doorgaans ziet men ze dan op den grond in de bosschen, op vogtige plaatzen, onder 't kreupelhout by beekjes: dit schynt aan te duiden dat zy aardwormen, slekken enz. zoeken. Indien de Lysters in den Voortyd de strenge koude overleeven, gaan zy, in stede van den lande uit te wyken en in zagter streeken te trekken, werwaards zy den weg weeten, na bronnen, waar zy vermageren en ziek worden, een groot getal komt om, indien een tweede koude lang aanhoudt; hier uit zou men mogen besluiten, dat de koude de oorzaak, althans de eenige oorzaak, niet is van hunne omzwervingen; maar dat hun weg, onafhanglyk van de gesteldheden des dampkrings, afgebaakend is, en dat zy, 's jaarlyks, een zekeren kring in een bepaalden tydkring hebben af te leggen. Men zegt dat de Grauaatappels voor hun vergiftig zyn. In Bugey zoekt men de nesten der Zing-Lysteren op, en regt een lekker eeten toe van de Jongen.
Ik geloof dat deeze soort den Ouden niet bekend was: want aristoteles telt drie soorten van Lysters op, alle van deeze verschillende: ook kunnen wy, myns bedunkens, niet zeggen, dat plinius den Zing-Lyster bedoeld hebbe, als hy van eene nieuwe soort gewaagt, die, ten tyde des oorlogs tusschen otho en vitellius, in Italie, verscheen: want deeze Vogel was bykans zo groot als een Duif, en, bygevolge, viermaal zwaarder dan de Lyster.
In een der Zing-Lysteren, dien ik eenigen tyd leevend hadt,