Wanneer zy het verkregen hadden, vielen zy hem om den hals; zy sprongen van vreugde, en de Grysaard lachie om hunne vervoeringen. - Hy leerde hen riet snyden, en 'er fluitjes van maken. Hy onderrigtte hen in de Zangen, die de Schapen en de Geiten naar de weiden roepen; en in de genen, die dezelve in de Schaapskooien leiden. - Hy maakte voor hun Liederen. De Kleinen zongen ze, en de groteren beantwoordden aan dat maatgezagn, door 't spelen op hunne fluiten. Zomtyds vertelde hy der Jeugd ene gewichtige geschiedenis: dan zag men ieder op de aarde, of op den drempel, van de deur gezeten; houdende, met den mond open, de ogen op zyne lippen geslagen.
Op een zekeren dag, dat hy zich aan den ingang van de hut had nedergezet, om zich in den morgen-zon te verwarmen, bevond zich zyn kleinzoon Alexis alleen by hem. De schone jongeling had nog maar veertien Voorjaren gezien; de bloemen der jengd en der gezondheid blonken op zyne kaken, en zyne haïren golfden met vergulden lookeu. De Grysaard onderheidl hem over het geluk van goed te doen aan de menschen, en derzelver behoeften te verlichten.
Geen vermaak, zeide hy hem, evenaart aan dat, het welk men, na het doen ener goede daad, ondervind. - Het schitterend opkomen van het Morgenrood, de zachte ondergang der Zonne, de Maan dringende door het duister dekkleed van den nacht, vervult ons hart met tedere gevoelens; maar 't geen het weldoen ons inboezemt, ô myn Zoon, is nog veel aangenamer. - Tranen van vrengd en van tederheid bedauwden de kaken van den jongen Alexis. De Grysaard zag dezelven met verrukking.... Gy weent, myn Zoon, zeide hy, zyne ogen tederlyk op hem slaande, zekerlyk zouden myne gesprekken alleen dit vermogen niet gehad hebben. Daar is iets in uw hart, dat u die aandoening geeft.
Alexis droogde de tranen van zyne rozen kaken, maar zyne ogen vervulden dezelven zonder ophouden: ‘Ach ik merk het, ja ik word het gewaar, dat niets zo aangenaam is als wel te doen.’
Menalcus drukte, uit tederheid, de hand van den Jongeling in de zyne, en zeide hem. ‘Ik zie op uw gelaat, ik lees uit uwe ogen, dat uwe Ziel bewogen is; en dat dit niet alleenlyk voortkomt, uit het geen ik u gezegd heb.’
Verbaasd keerde de Herder zyn gezicht te rug, zeggende: ‘Zyn uwe gesprekken niet treffende genoeg, om een zachten dauw van tranen op myne kaken te doen vlieten?’
‘Ik zie, myn Zoon, antwoordde Menalcus hem; ik zie, het geen gy voor my verbert; misschien voor de eerstemaal; ik zie het geen uw boezem doet zwoegen, en het geen reets op uwe lippen zweeft.’
Wel nu, zeide Alexis, zyne tranen wederhoudende, ik zal u al-