| |
Oude en Hedendaagsche Algemeene Wereldlyke Geschiedenis, gevolgd naar het Fransch van den Heer Abt Millot, Lid van de Academien der Wetenschappen te Lions en Nanci-Zevende Deel. De Hedendaagsche Geschiedenis. Te Amst. By Yntema en Tieboel, 1777. in gr. 8vo.
IN dit Zevende Deel der Oude en Hedendaagsche Algemeene Wereldlyke Geschiedenis, die wy, met genoegen, verneemen dat zo gunstig van den Nederduitschen Leezer ontvangen wordt, ontmoeten wy slegts Drie Tydperken; doch alle van zeer groote aangelegenheid, en die ons de gewigtigste tooneelen van wereldlyke bedryven vertoonen. Het neemt een aanvang met het VIII Tydperk ten onderscheidenden opschrift voerende. Het Grieksche Ryk door de Turken verwoest. Het Huis der medicis te Florence. - Ferdinand en isabelle in Spanje; en loopt van het midden tot het einde der Vyftiende Eeuwe. - Het IX Tydperk heeft aan 't hoofd
| |
| |
christophorus columbus of de Ontdekking der Nieuwe Wereld; 't Verbond tegen Venetie. - Leo de X en luther, behelzende het tydverloop van het einde der Vystiende Eeuwe tot het Jaar MDXIX. - Het X Tydperk voert tot opschrift carel de V Keizer. Het Huis van Oostenryk ten toppunte van Magt opgeklommen - Kerkvergadering van Trente, zich uitstrekkende van 't Jaar MDXIX, tot omtrent den Jaare MDLX.
Meer dan tot nog toe elders anders heeft de Naavolger van millot, in dit Deel, het voetspoor van zynen Voorganger verlaaten, en de Geschiedenis der Hervorminge in een ander licht gezet, schoon hy, der waarheid hulde doende, de gebreken der Hervormeren niet verzwygt, en de ongereldheden der Geestdryveren van dien tyd met sterke kleuren schildert. Gegrond is zyne Aanmerking. ‘De schoonste schildery der Hervorminge is niet zonder vlek; en de misbruiken der Vryheid hebben 'er de afzigtigste aangewreeven. Onverdraagzaamheid was eene zeer verouderde kwaal, en geen wonder dat de Hervormers zich, by wylen, door een wanbegrip, 't geen zo lang geheerscht hadt, tot vervolging lieten vervoeren. De woede der Roomschen en Onroomschen zal Europa tot een bloedbad maaken, en ons de deerlykste tooneelen onder 't oog brengen; gespeeld onder het voorwendzel van yver voor dien Liefderyken Godsdienst, die ten hoofdwet heeft, alle Menschen als onszelven te beminnen.’ - Voorts heeft hy, van 't Huis des medicis spreekende, doorgaans geraadpleegd met het dierbaar stukje onzes overgelykelyken Geschiedschryvers hooft, de Rampzaligbeden der Verbessinge van den Huize Medicis getyteld, als behelzende 't zelve verscheide Geschiedenissen den Huize medicis wedervaaren, te zyner kennisse gekomen, toen hy een tamelyken tyd zyner Jeugd te Florence doorbragt, die voor een goed deel in geene openbaare schriften gevonden worden. - Ook is hem in 't laatste Tydperk, by uitneemenheid te stade gekomen de Historie van carel den V, door den schranderen, oplettenden, en oordeelkundigen robertson geschreeven. Wy twyselen, in geenen deele, of de Nederduitsche Leezer zal by de veranderingen, hier omtrent gemaakt, veel gewonnen
hebben, en daar benevens van zyn eigen Land een beknopt berigt aantreffen, 't welk hy te vergeefsch in het Oorspronglyke zou zoeken.
Het is de bestendige gewoonte van millot, om de Ryken, die tot de Algemeene Geschiedenis van Europa weinig betrekking, of een gering deel, hadden in de groote ontwentelingen
| |
| |
daar voorgevallen, in 't verschiet te vertoonen; ze zyn als zo veele schaduwen in zyne groote Schildery; dan deeze wel te leggen vordert een kundige hand. Laat ons, om een voorbeeld, verschillende van die wy tot nog toe uit de voorgaande Deelen deezes Werks opgegeeven hebben, den Leezer onzes Maandwerks onder 't oog te brengen, de Omwentelingen in het Noorden, en boven al in Zweeden en Deenemarken, in het IX Tydperk voorgevallen.
‘Met een vlugtig oog moeten wy nog het Noorden beschouwen, tot nu toe in woestheid gedompeld; doch 't geen thans een voorbeeld oplevert van een alleraangelegenste Ryksomwenteling, welker gevolgen welhaast zich tot gansch Europa uitstrekten.
Alle de Kroonen deezer Landen waren verkieslyk, volgens de oude gewoonte der Barbaaren. Margaretha waldemar, de semiramis van 't Noorden bygenaamd, veréénigde, in den Jaare MCCCXCVII, de drie Kroonen van Zweeden, Deenemarken en Noorwegen. De drie Volken kwamen, op een Ryksdag te Calmar gehouden, overéén, dat de Koning, beurtlings, in de drie Ryken zou gekoozen worden; en elk Volk zyne Wetten en Gebruiken, zyne Voorregten en Waardigheden behouden; dan deeze verééniging tusschen yverzugtige, mededingende, en krygshaftige Volken, kon alleen staande blyven onder het toevoorzigt eener zeer verstandige Regeeringe.
Geduurende het leeven van margaretha, bleef alles in rust. Haare voorzigtigheid, haar moed deedt de vereenigde Volken vergeeten, dat zy eene Vrouwe gehoorzaamden. Naa haaren dood kwamen de Volksafkeerigheden boven. De Koningen hielden, strydig met den vastgestelden Regel, hunne verblysplaats in Deenemarken; Zweeden en Noorwegen werden op den voet van Landschappen of Wingewesten behandeld. In Zweeden kwam het tot een Opstand, men koos 'er canutson, Oudoom van gustavus vasa tot Koning. - Op nieuw verdrukt, wierp dit Ryk het juk andermaal af, eenen Ryksbestuurder aanstellende, wanneer christiaan de II, in 't Jaar MDXIII den Deenschen Throon beklom. Een Dwingeland, in staat om alles aan zyne drift op te offeren: dan hy ondervondt, hoe men geen geessel der Volken kan weezen, zonder zich bloot te stellen om het slachtoffer hunner getergde wraake te zyn.
Troll, Aardsbisschop van Upsal, Primaat van Zweeden, door zyne waardigheid te magtig, en door zyn character nog gevaarlyker, van verstandhouding met christiaan over- | |
| |
tuigd, werd door den Raad afgezet. Hy nam zyne toevlugt tot Paus leo den X, verwierf eene Bulle tegen zyn Vaderland, en ondersteunde daar mede de zaak des Dwingelands. Deeze werd, desniettegenstaande, in zyn' eersten Krygstocht overwonnen. Maar zyne wreede oogmerken, met den mantel van trouwloosheid bedekkende, veinsde hy zich te willen schikken: hy beloofde te Stokbolm te willen komen, mits men zeven Gyzelaars uitleverde, en onder deezen den jongen gustavus vasa, Agterneef van Koning canutson, wiens verdiensten en dapperheid reeds in 't oog liepen. De Gyzelaars ingescheept zynde, voerde hy ze, als gevangenen, weg: met de goede trouw der verbintenissen, zo wel als met het leeven der menschen, speelende.
Dit haatlyk misdryf diende ten voorspel van veel schriklyker wreedheden. Zweeden was genoodzaakt tot onderwerping. Christiaan, in de Hoofdstad gekroond, nam het masker van goedertierenheid aan, om ongestraft de woedenste rolle te speelen. Hy hieldt Feesten. De Hoofden van den Raad, en de Adel waren op een Gastmaal by één. De Primaat troll verzogt, op 't eigen oogenblik, in 's Paussen naam, voldoening. De Geregtsdienaars vielen op de Gasten aan. Zy werden gevat en als Ketters veroordeeld. Erik vasa, Vader van gustavus, en vier en negentig Raadsheeren werden op t' Schavot gebragt, en, naa het leezen der Bulle van leo den X, onthalsd. Gansch Stokholm veranderde daar op in een tooneel van schennis en moord. En, naa het aanrigten van dit bloedbad, scheen de Dwinglandy, met den Jaare MDXX in 't tras van menschenbloed gevestigd. Welk een Zegepraal voor een Koning! welk een Zegepraal, boven al, voor een Bisschop!
Ondertusschen stondt 'er een wreeker op van die misdryven. Gustavus, zyne gevangenis ontkomen, en gevlugt na de Bergen van Dalecarlie, onder de Boeren vermengd, en in de Mynen werkende; geene andere hulpmiddelen hebbende dan zyn' moed, was bedagt op het verwekken eener Ryksomwenteling; en wist dit voorneemen te volvoeren. Hy maakt zich bekend; en kreeg terstond aanhangers; hy verzorgde hun wapens en zegepraalde over alle hindernissen. In den Jaare MDXXI was een gedeelte van Zweeden den Deenen reeds afhandig gemaakt. - Christiaan wreekte zich op eene wyze eenen Dwingeland voegende; hy deedt de Moeder en de Zuster van dien Held in 't water smooren. Die nero van het Noorden, (gelyk men hem met regt getyteld heeft) zo onverstandig als wreed, scheen niet te zien, dat hoe haatly- | |
| |
ker hy zich maakte, hoe dieper kuil hy ten zynen verderve groef.
Zyn eigene Onderdaanen, te zwaar gedrukt, geloofden regt te hebben, om het juk zyner heerschappye af te schudden. Zy zetten hem af in den Jaare MDXXIII. Munce, Opperregter in Jutland, boodt hem aan het geschrift te tekenen, waar by hy de Kroon afstondt. Deeze beroemde zich over eene zo moedige daad; zeggende: myn naam moest boven de Poorten van alle slegte Vorsten geschreeven zyn. Christiaan kon niet weder op den Throon hersteld worden, door carel den V, zyn Schoonvader. Frederik, Hertog van Holstein, zyn Oom, werd tot Koning van Deenemarken gekoozen: en gustavus vasa verkreeg de Zweedsche Kroon.
Welhaast zag men, in die beide Koningryken eene gantsche Hervorming van dien Godsdienst, die zo veel te meer elks opmerking verdient, daar ze bykans zonder dwang en zonder onlusten toeging. De gemelde Bulle van leo den X, die ten voorwendzel van zo veele schriklyke euveldaaden gediend hadt; de Aflaathandel, door arcemboldi, 's Paussen Afgezant, met zo veel voordeels gedreeven, dat, ondanks de armoede der Noordsche Landen, de verzamelde som bykans twee Millioen Guldens beliep, de verregaande Rykdom der Geestlyken, en 't trotsch gezag 't welk ze over 't Volk oefenden; de aanmaatigingen der Bisschoppen, die zich van de meeste Sterkten en Kasteelen meester gemaakt hadden, alles schreeuwde om eene hervorming. Gustavus en frederik begunstigden op eene gemaatigde en voorzigtige wyze de Leer van luther, zonder zich terstond ten voordeele van dezelve te verklaaren. Tot lof der onpartydigheid van gustavus mag vermeld worden, dat hy olaus petri, den eersten Verkondiger van vryheid in den Godsdienst, in zyn Koningryk, bevolen hebbende eene Letterlyke Overzetting der Gewyde Bladeren in 't licht te geeven, teffens den Aardbisschop van Upsal vryheid verleende, eene andere Overzetting, naar de Leer der Roomsche Kerke geschikt, te vervaardigen, op dat dus elk waarheid minnaar uit eigen oogen mogt zien. De Geestlyken hadden tegen dien last; doch moesten 'er zich aan onderwerpen, gelyk zy ook, met hoe grooten wederzin, het voortzetten der Hervorminge zich moesten laaten welgevallen. Hunne tegenkanting zelve was eene rede, om dit Werk, met te meer ernsts, door en voort te zetten. De Onderdaanen volgden welhaast in de Geloossleere hunne Vorsten en de Grooten des Ryks. Gustavus overleedt in den Jaare MDLX;
| |
| |
Zyne Regeering was oppermagtig; doch Zweeden gelukkig in daar aan te gehoorzaamen.
Het zou vrugtlooze arbeid weezen breed uit te weiden over Moskovie en Poolen. Het eerstgemelde Ryk. toen nog bykans onbekend, schoon de Czaar joannes bazilowitz de I de Koningryken van Casan en Astracan overheerde, zal niet uit de duisterheid in 't licht treeden, voor dat een groot Prins, van een zeldzaam vernuft, in den aanvang der Achttiende Eeuwe, de beschaafdheid, de Kunsten en Weetenschappen onder zyne Landsgenooten invoert, en hun als herschept. - Poolen, even weinig verlicht, was een Tooneel van Regeeringloosheid en Verwarring. Ladislaus, de eerste der Jagellonnen, in den Jaare MCCCLXXXII, tot Koning gekoozen, hadt verscheide Prinssen van zynen Stamme tot Opvolgers. Doch geene bestelling hebbende over de Krygsmagt of over de Geldmiddelen, waren zy noit hooger aan te merken, dan als Hoofden van een Gemeenebest, waar in gebrek aan Wetten en Onderdaanigheid een verstandig en welgeregeld Staatsbestuur onmogelyk maakte. Hoe kon Poolen de schaduw van een draaglyke Regeeringsvorm hebben, zo lang het verbiedend Veto van elk Edelman tegen alle stemmen mogt opweegen; zo lang het gansche Volk in slaafschen dienst der Edelen, niets bezat dan 't gevoel zyner laagheid en jammeren; zo lang een Heer, die een zyner Slaaven doodde, des niets hadt te verantwoorden, als hy eenige Ryksdaalders op 't Graf wierp? Dusdanige misbruiken, door 't verloop van eeuwen gewettigd en ingedrongen, moesten de rampen des Volks stand doen houden, tot dat zonderlinge gebeurtenissen aldaar alles het onderste boven keeren, om alles te herstellen.
De Ridders van de Teutonische Orde hadden, in de Dertiende Eeuwe, Pruissen te onder gebragt, en onder voorwendzel van 'er het Heidendom uit te rooijen, 't zelve op 't onregtvaardigste verdrukt. In 't midden der Vyftiende Eeuwe waren de Pruissen opgestaan, ten oogmerk hebbende den Koning van Poolen voor Vorst te erkennen. Hier uit reezen bloedige oorlogen. Albert, Markgraaf van Brandenburg, Grootmeester dier Orde, de Leer van luther omhelsd hebbende, en zyne verhessing zoekende ten koste van die krygshaftige Ridderen, verdeelde, in 't Jaar MDXXV, Pruissen met sigismundus, Koning van Poolen, zyn Oom, onder voorwaarde van Leenhulde aan die Kroon. Dit deedt het Koninglyk Pruissen van het Hertoglyk Pruissen onderschei- | |
| |
den. De Afstammelingen van albert hebben het laatstgemelde behouden, van Leenhoorigheid, in den Jaare MDCLVII, ontheeven, en, met den aanvang der tegenwoordige Eeuwe, tot een Koningryk gemaakt. Dit is de oorsprong van een' Staat, dien wy thans zo magtig onder een groot Koning beschouwen! Men mag zeggen dat luther de grondslagen daar van gelegd heeft.’
Om onze Leezers te toonen op welk eenen trant millot's Naavolger de Geschiedenis van ons Vaderland behandelt, zullen wy de schets van den Staat der Nederlanders, in het X Tydperk, ten slot van dit Berigt bezigen. ‘Keizer carel de V, dien wy, met Krygsgeluk gezegend, staande dit Tydperk, zyne heerschappye, wyd en zyd zagen uitstrekken, bragt, tot het groot lichaam der Nederlanden, verscheide Landschappen, die, tot deezen tyd, haare vryheid bewaard of eenen anderen Heer gehoorzaamd hadden, als Friesland, Groningen en Overyssel: ook werd hem het wereldlyk gebied over de Stad Utrecht en het gantsche Nedersticht opgedraagen.
Gelderland veroorzaakte hem, zo lang Hertog carel van Egmond leefde, veel moeite: dan, deeze gestorven zynde, bukte het welhaast voor 's Keizers overwinnende wapenen: de strydbaare maarten van rossem, by de Hollanders gedugt, wegens zyne veelvuldige brandschattingen en strooperyen, tradt in dienst van den Overwinnaar. In deezer voege waren Zeventien Nederlandsche Provincien éénen Heer onderworpen, en bykans als Leden van 't zelfde lichaam verbonden: een schaduw slegts van Vryheid bleef 'er overig, en deeze zelfs zou verdweenen zyn, hadden de buitenspoorigste geweldenaaryen de Landzaaten niet doen bedagt weezen op de herkryging hunner vertrapte Voorregten.
Tegen de heerschzugt van carel den V waren de Vrydommen der Nederlanderen, die geduurigen inbreuk leden, een zwakke schutsmuur; doch zyne heerschappy viel te draaglyker, om dat hy, den aart des Volks kennende, doorgaans gepaste maatregels nam, en op zyn tyd wist bot te vieren. Hy was, naar 't schynt zo streng niet in 't gebieden als de Landvoogden in 't opvolgen zyner geboden. By de vryheidlievende Nederlanders, gewoon hunne nederigste verzoekschriften met deeze en dergelyke uitdrukkingen te besluiten, zo doende zal uwe Keizerlyke Majesteit wel doen, was deeze gemaatigdheid hoogstnoodig. - De veelvuldige oorlogen, door hem gevoerd, nu tegen Frankryk en Engeland, dan tegen den Kerklyken Staat in Italie, en ook tegen de Turken, waar van wy boven verslag gaven, in welker rampen de Ne-
| |
| |
derlanders zich, boven al door 't belemmeren huns Handels en hunner Zeevaardye, vonden ingewikkeld, bragten hem meermaals in groot gebrek aan geld; zwaare en menigvuldige beden drukten de Hollandsche en Brabandsche Steden, schadelyke belastingen stremden den Koophandel, de bron des welvaards. De traage toestemming der Staaten, hunne weigeringen, verdroeg hy met veel gedulds; en verzekerde zich niet, door gewelddaadige middelen, van 't geen zagtheid niet verwerven kon. De rykdom der welvaarende Steden liep den Keizer in 't oog, en zette hem aan tot het heffen des honderdsten pennings van alle uitgaande Koopmanschappen, en des tienden van de inkomsten der vaste goederen, als mede van de jaarlyksche winst der Kooplieden. Doch dit ontwerp ontmoette zo veele zwaarigheden, dat de Keizer zelve den honderdsten penning terstond weder afschafte, en de nalaatigheid omtrent het invorderen van den tienden, zeer groot in de meeste Steden, door de vingeren zag. - In den Jaare MDXL bezogt hy de
voornaamste Steden van Holland en Zeeland, en werd te Utrecht hoogststaatlyk ontvangen.
De Hervorming, in dit Tydperk, zo groote beweegenissen aanrigtende, konden de Nederlanden, en bovenal de volkrykste Gewesten, als Braband, Vlaanderen en Holland, niet stil blyven. Verbaazend was derwaards de toevlugt van Vreemdelingen; de hervormde Leer werd door ontelbaare Lutherschen uit Duitschland en Calvinisten uit Zwitzerland, overgebragt, en greetig aangenomen: want deeze te begunstigen was een nieuw punt van Vryheid, en wel het gewigtigste: Godsdienstige en Burgerlyke Vryheid, veréénigd, kon niet anders dan Inwoonders lokken, en den Koophandel uitbreiden. Haatlyk waren de luie Monniken in 't oog der nyvere Nederlanderen, die reeds voor lang hunne dartelheden verfoeid hadden, en nu ook, by den dag der beschaafde Letteren, hunne domheid begonnen op te merken. Hollands roem, de groote erasmus, wiens Metaalen Standbeeld nog te Rotterdam gezien wordt, bragt, door zyne geestige en steekende schriften, hier aan niet weinig toe.
Dan Keizer carel, die anderzins den Landzaaten veel inschiklykheids betoonde, was, op dit stuk, de strengheid zelve. In Duitschland vond hy zich genoodzaakt aan de Hervormden, hem boven 't hoofd gewassen, den teugel te vieren; doch het was 'er verre af, dat de Nederlanderen dit geluk ten deele viel: hy zou gaarne, ware het hem mogelyk geweest, belet hebben, dat de ruimte, in Duitschland den Onroomschen verleend, in de Nederlanden bekend wierd; hier
| |
| |
scheen hy de schade, daar geleden, te willen herhaalen. Niet dan met schrik en verontwaardiging leezen wy, dat, onder de Regeering van deezen anderzins zo roemwaardigen Vorst, byna vystig duizend Menschen, meest Nederlanders, om 't geloof, met den dood gestraft zyn. De strenge bloedplakaaten en derzelver volvoering ontluisteren zyne naagedagtenis. - Men heeft hier, egter, aan te merken, dat, onder dit groot aantal van gestraften, buiten tegenspraak, veele Oproerigen geweest zyn, die den Godsdienst, tot een dekmantel van de heilloosste aanslagen, misbruikten. De Wederdoopers te Amsterdam en te Munster vertoonen ons een schroomlyk rot vol bygeloof, geestdryvery, schynheiligheid en ontugt, en verdienden, met het hoogste regt, de strenge beteugeling des wereldlyken arms.
In den Jaare MDXLIX, liet carel de Vzyn Zoon philips, als aanstaande Erfheer en Opvolger zyns Vaders, alomme in de Nederlanden huldigen: eene plegtigheid van grooten toestel, en die den Lande op veel gelds te staan kwam. Dit werk hadt zyn beslag niet gekreegen, of de Keizer verklaarde, dat de Nederlanden, dus zamengevoegd, vereenigd zouden blyven, onder de heerschappy van één Vorst. Mogelyk hadt hy het in den zin, een Koningryk van deeze Gewesten te maaken.
Eer carel afstand van de Regeering deedt, en zyn Zoon, op de voorbeschreevene wyze overdroeg, beschonk hy eenige Nederlandsche Heeren met nieuwe waardigheden, en, daags naar de Overdragt, deeden de Staaten hunnen nieuwen Heer hulde. ‘Gelukkig, om met de woorden van Neerlands beroemden Geschiedschryver wagenaar, dit Hoofdstuk te besluiten, gelukkig zou het voor Holland en de andere Nederlanden geweest zyn, zo zy, van Heer verwisselende, de breuk, onder de voorgaande Regeering, in hunne vryheden gemaakt, allengskens hadden mogen zien heelen. Doch, by droevige ervaarenis leerden zy, dat philips, het oor leenende aan de Geestlykheid en aan de onbedreevenen in de kennisse der Landen, de breuk langs hoe wyder, en eindelyk ongeneeslyk maakte: waar uit een opstand gereezen is, die in felheid, duurzaamheid en zonderlinge uitkomsten, geene wedergade gehad heeft in de Geschiedenissen der voorige tyden.’ |
|