Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1777
(1777)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij
[pagina 517]
| |
Hedendaagsche Vaderlandsche Letter-oefeningen.Verdeediging der Waarheid van den Christelyken Godsdienst, door Origenes tegen Celsus. Uit het Griekz vertaald en met Aanmerkingen verrykt door J.L. Mosheim. Uit het Hoogduitz in 't Nederduitz vertaald, door A. Millies. Eerste Boek. Te Amsterdam, by A. Eichhorn 1777. In groot octavo 220 bladz.UIt het gene wy onlangs, by gelegenheid der afgifte van 't voorloopende Stukje van dit Werk, gemeld hebbenGa naar voetnoot(*), heeft men genoegzaem kunnen afnemen, wat de Hoogleeraer Mosheim met de vertaling dezer Verdeediging bedoeld, en op hoedanig ene wyze hy zyne daer nevens gevoegde Aenmerkingen ingericht heeft. Het tegenwoordig afgegeven Stuk nu stelt den Lezer in staet, om enigzins te oordeelen over de nuttigheid der uitvoeringe; nadien het zelve hem toont, dat die beroemde Man ook hier zeer wel beantwoord aen 't geen hy zich voorstelde; en dat zyne Aenmerkingen, terwyl ze ter ophelderinge van dit Geschrift dienen, tevens strekken, om den Lezer ten krachtigste te versterken, in ene welgegronde verzekering der waerheid van onzen Christelyken Godsdienst; niettegenstaende de tegenwerpingen en bedenkingen van het hedendaegsche Ongeloof. Men zal, dit alles nagaende, inzonderheid vry duidelyk ontdekken, dat alles, wat de tegenwoordige Ongeloovigen bybrengen, vooral niet gewigtiger zy, dan 't geen men oudtyds tegen de Godlyke Openbaring heeft ingebragt, en reeds menigvuldigmalen wederleid is. - 't Schynt dat het Ongeloof in onze dagen zulks gemeenlyk in den wind slaet; daer men meerendeels de oude tegenwerpingen slechts herhaelt, zonder de reeds gegeven wederleggingen enigzins te beantwoorden; en veelal niets boven Celsus en zyns gelyken vooruit heeft, dan dat men onbeschaemder is in 't ontkennen van zulke gebeurtenissen, wier waerheid Celsus in zynen tyd niet bestond te loochenen. Een ieder, die enige kennis heeft aen de latere Schriften van het Ongeloof, en dit | |
[pagina 518]
| |
Werk met oplettendheid doorbladert, zal meermaels aenleiding verkrygen, om deze en soortgelyke aenmerkingen te maken. Het thans uitgegeven gedeelte behelst het eerste Boek, dat in dertien Hoofdstukken verdeeld is; waervan ieder de beantwoording van verscheiden tegenwerpingen vervat, in die orde, of liever wanorde, zo als ze in 't Geschrist van Celsus, de waerachtige Reden geheten, geboekt stonden. Naer uitwyzen dier wanorde, en 't geen Origenes verder rakende de schryfwyze van dat Geschrist meld, schynt de eigenste schryfwye, in welke vele latere Geschriften van 't Ongeloof opgesteld zyn, ook die van Celsus geweest te zyn. ‘Hy valt, zegt Origenes, van een ding op 't ander. Toorn en haat kennen nog regel nog orde. Die van deze hartstogten zyn ingenomen stoten alles uit tegen hunne tegenpartyen, wat hen 't eerst in den mond komt. Hunne hitte en verbittering laat hen niet toe, hunne klagten en tegenwerpingen in eene verstandige orde te schikken, en na malkanderen voor te dragen. - Wie 't Boek maar wil opslaan zal 'er veele onder malkanderen geworpe en ongeregeld voorgedrage dingen in aantreffen. Hier uit alleen zullen die geene, welke orde beminnen, en zelve weeten te houden, afnemen, dat hy enkel uit een ydelen hoogmoed en ellendige snorkery zyn Boek den naam van een' waaragtige Rede hebbe gegeven; 't welk geen van de oude Wyzen, hoe geleerd hy ook geweest zy, gedaan heeft. Plato zegt, een Wyze moet in duistere en zwaare zaken nooit iets met zekerheid stellen en staande houden. En Chrysippus pleegt dikwils, na dat hy zyn gevoelen voorgedragen, en de gronden voor 't zelve aangehaald heeft, de lezers te wyzen na de geenen, die met meer bekwaamheid konden besluiten en denken, dan hyGa naar voetnoot(*). Maar onze Celsus is buiten twyffel verstandiger dan deze en alle andere Griekze Wyzen. - Desniettegenstaande, op dat niemand my verdenke van met | |
[pagina 519]
| |
opzet te hebben overgeslagen eenige hoofdstukken van zyn werk, om dat ik 'er niets op had weeten te antwoorden: ben ik van voorneemen, om een Stuk na 't ander van zyn Schrift te onderzoeken, zo goed als 't my mogelyk is, en daarby niet die orde, welke de natuurlyke samenhang der dingen aanbied; maar die, welke hy zelve in zyn boek houd, te volgen.’ Origenes schryft derhalve hier geen aeneengeschakelde Verdeediging van den Christelyken Godsdienst, maer hy wederlegt Celsus stuk voor stuk, en volgt hem van schrede tot schrede: des dit zyn Geschrift bestae uit ene achtervolgende reeks van tegenwerpingen en bedenkingen, met derzelver beantwoordingen; welker byzondere optelling wy oordeelen, dat den Lezermeer lastig dan nuttig zou zyn. Zulks doet ons van ons eerste oogmerk, om dezelven onderscheidenlyk op te geven, afzien; liever zullen wy ene enkele tegenwerping met derzelver beantwoording mededeelen; en hier toe maer van de eerste, welke ons met den aenvang voorkomt, gebruik maken; te meer, daer dezelve ook zeer geschikt is, om tevens te toonen, in welken smaek des Hoogleeraers Aenmerkingen opgesteld zyn. Dus dan maekt Origenes een begin met zyne wederlegging van Celsus. ‘Om 't Geloof der Christenen gehaat te maken, verwyt Celsus hen voor eerst, dat zy heimelyke Vergaderingen houden, om zig onder elkanderen vast te verbinden, daar dit nogtans doorde Wetten is verboden. De Broeder schappen, zegt hy, zyn van tweederlei soort. Sommige worden openlyk gestigt: andere heimelyk. De eerste worden door de Wetten toëgelaten; de andere worden door de Wetten verboden. Hy wil hier mede de byeenkomsten verdagt maken, welke de Christenen gewoon zyn hunne gemeenschappelyke Liefdemaaltyden te noemen,Ga naar voetnoot(1) en te verstaan geven, dat dezelve daarom van | |
[pagina 520]
| |
hen aangesteld worden, dat zy zig tegen 't gevaar, 't welk hen allen dreigt, mogten wapenen, en dat deze verbintenissen by hen heiliger, dan alle Eeden gehouden worden. Om dat hy zig op de gemeene Wetten beroept, en voorgeeft, dat dezelve door de byeenkomsten der Christenen overtreden worden: zo moet men hem op deeze wyze antwoorden. Laten wy stellen, dat iemand onder de ScythenGa naar voetnoot(2) geraakte, en geen middel kon vinden om te ontsnappen, maar zyn leven onder deze Volkeren, die aan heel afschuwelyke Wetten onderworpen zyn, moest doorbrengen. Zulk een mensch zoude niets strafwaardigs begaan, wanneer hy met de geenen, die even zo, als hy, gezint waren, vergaderde om de Wet der waarheid, welke by deze Volkeren niets geld, te gehoorzamen, al hadden ook de Wetten des Lands dergelyke samenkomsten verboden. Wy leven onder Volkeren, welker Wetten belasten, dat men de beelden der Dieren en veele Goden eene eer bewyzen zal, die niet beter is, dan eene geheele verzaking van den waaren God: en de waarheid gebied ons te geloven, dat deeze Wetten even zo kwaad zyn, ja bykans nog erger, als de Wetten der Scythen. Is 't dan zo strafbaar of ongerymd, dat wy samenkomen om de waarheid te redden, alhoewel de wetten 't niet toestaan? Die geene, welke in de stilte een verbond sluiten, om eenen dwingeland van kant te helpen, die een vry Volk onregtvaardig onderdrukt heeft, zondigen niet: en 't kan dus ook den Christenen niet tot zonde gerekend worden, dat zy, daar zy zien, dat de dwingeland, welken zy den Duivel noemen, in de weereld heerscht, en met hem de onwaarheid, dat zy zig tegen de Wetten des Duivels verbinden, op dat zy zyn Ryk mogen verstooren, en die geenen tot de zaligheid helpen, welke zy konnen | |
[pagina 521]
| |
overreeden om zig los te rukken van zulke Scythize en Tyrannize WetGa naar voetnoot(3).’ |
|