Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1777
(1777)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijConsilia Militaria of Rechtsgeleerde Advysen, Processen, Sententien enz. Opgestelt en uitgegeven door Mr. J.J. v. Hasselt, Practiseerend Advocaat voor den Hove Provinciaal van Gelderland enz. Tweede Deel. Te Arnhem by W. Troost, 1777. Behalven het Voorwerk en den Bladwyzer 313 bladz. in quarto.BY het nagaan van den inhoud van het eerste Deel deezer Verzamelinge, is ons dit Geschrift als nuttig in zyne soort voorgekomenGa naar voetnoot(*); en het thans afgegeeven tweede Deel bevestigt ons in die gedagten; daar 't insgelyks een aantal van gedijudieerde gevallen behelst, benevens etlyke bedenkingen van den Autheur nopens zodanige Regtskundige voorstellingen, waarover men zyn Ed. geraadpleegd heeft. Om den Leezer uit dit, gelyk we uit het voorige gedaan hebben, een voorbeeld onder 't oog te brengen, zullen wy ons bepaalen tot de opgave der twee hier medegedeelde Advyzen, wegens het Crimen van correspondentie met | |
[pagina 413]
| |
den Vyand, raakende het bekende geval van den Heer van BuatGa naar voetnoot(*); waaromtrent, betrekkelyk tot de vraag, of gemelde van Buat de straffe des doods al of niet verdiend hebbe, pro en contra de volgende Advyzen gegeeven zyn. De Opstellers van het eerste Advys drukken zig deswegens aldus uit. ‘Dunkt, onder Correctie van beter gevoelen, aangezien de Ritmeester Buat met solemnelen Eede praesenteert te verklaren, dat alle correspondentie, welke hy gehouden heeft met den Heer Sylvius nergens anders toe en heeft getendeert, als om het Vaderland dienst te doen, en ook wel meestelyk daarom, om zyn Hoogh. den Heere Prince van Oranje te doen bekleden die digniteiten, die zyne loffelyke voorvaderen, met zoo groote eer en reputatie, en tot onuitsprekelyk voordeel van den lande hebben bedient gehadt, en dat denzelven Heer Ritmeester Buat verscheidene remarquabele diensten aan den Lande heeft gedaan; dat ook voor denzelven Heere de Buat intercederen, Luiden en Heeren van zeer eminente qualiteit, waaronder den Heer Ceurvorst van Brandenburg en de gantsche Provincie van Zeeland. Dat het schryven van deszelfs missiven, aan den Heer Sylvius in Engelant gedaan, van die natuure niet en is, dat dezelve Heer van Buat, daarom met de straffe des doods zoude behooren gestraft te worden, maar veel eer, dat dezelve Heere van Buat, van Haar Ed. Groot Mogende de Heeren Staaten van Holland en Westvriesland, al wierde hy by het Hoff Provintiaal, zelfs al ad paenam mortis gecondemneert, behoorde gepardonneert te worden. quoniam princeps non solum oh aliquam probabilem causam indulget, veluti ob insigne artificium oetatis commiseratione, sed etiam ob vitoe ante actoe merita, waarvan zeer elegant tracteert Anth. Matthoeus in doctissimo suo tractatu de Criminibus ad lib. 48. Digest. Tit. 19. Cap. 5. n. 1. te meer, nademaal denzelven Heer Anth. Matthoeus tit. et cap. citat. n. 2. specialyk deze woorden zeid: recte largiri principem indulgentiam eorum criminum, quoe civili magis, quam divino jure vindicantur, cujus Sententioe fundamentam sirmam et immotum est, quod princeps legibus civilibus solutus sitGa naar voetnoot(†), en de voorn. Heer Buat immers niet ter Weereld en heest geperpreteert, dat volgens de Heilige Schriftuur de dood zoude meriteren.’ Een laater advys, contrarium superiori, was van deezen inhoud. ‘Dunkt. (Salvo aliorum judicio,) aangezien dezelve Heer van Buat buiten pyn en banden van eyzer bekent heeft, dat hy met brieven gecorrespondeert heeft met de Vyanden van dezen Staat. | |
[pagina 414]
| |
buiten kennis en ordre van dezen Staat, en gesemineert heeft, verscheiden nocive discourssen, waardoor de goede Regenten en wel geintentioneerde Patriotten van het Vaderland onheuselyk worden getraduceerd, dat hy Heere van Buat in Engeland de zaaken zoo heeft zoeken te besteeken, dat Vrankryk van deezen Staat mogt worden gesepareerd, en dat denzelven Heere van Buat verscheidene andere dingen heeft aangeregt tegens de trouwhertige vermaningen, hem ten dien aanzien gegeven, dewelke directelyk tegens het interest van dezen Staat strydende zyn. Dat denzelven Heere van Buat daar door heeft gecommitteert crimen lesoe Majestatis, en dienvolgende, dat denzelven na luyt van de beschreven regten (in hac nostra patria in viridi observantia zynde) niet kan eviteren, nog behoort te echapperen poenam gladii, met confiscatie zyner goederen, den text daar van zynde in L. 5. ff. ad leg. Juliam Majestat. alwaar staat: quod Majestatis crimen illud non solum est, ac teneatur is, cujus opera dolo malo consilium initum erit, quo obsides in jussu principis interciderent, sed etiam is, qui hostibus populi romani nuntiam literasve miserit, 't welk ten overvloede by dezen Staat een ieder door Placaten is geannuntieert en kundig gemaakt, en wel specialyk denzelven Heer van Buat iterative reizen gewaarschouwt, dergelyke zaaken, buiten Communicatie van dezen Staat, niet te doen. Et quamvis aliqui sint, qui hoc caput de iis duntaxat accipiendum censent, qui sunt Principi a consiliis et secretis, gelyk denzelven Heer van Buat niet is. - Et si quis alius id fecerit, capite quidem puniendum, non tamen Majestatis reum autument, zoo zeid nogthans Anth. Matthoeus, in zyn accuraat Tractat. de Criminibus ad L. 48. Digest. C. 2. n. 10. fol. 188. quod horum interpretatio nequaquam probanda est. Hostili enim animo est, quisquis Patrioe consilia hostibus communicatGa naar voetnoot(*). Derhalven wy niet anders en kunnen oordeelen, dan dat denzelven Heere van Buat behoorde gestraft te worden, ordinaria gladii poena, cum consiscatione bonorum.’ Overeenkomstig met dit laatste Advys heeft ook het Hof deeze zaak gedecideerd, condemneerende den Heer van Buat, ‘om gebragt te worden ter plaatze daar men gewoon is Justitie te doen, ende aldaar met den Sweerde te worden geëxecuteert, datter de dood na volgt: verklarende het Hof voorts alle zyne goederen geconfisqueert;’ welke sententie ook, op den 11 October 1666, aan voorn. Heer Buat, geregtlyk ter uitvoeringe gebragt is. |
|