Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1777
(1777)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijOude en Hedendaagsche Algemeene Wereldlyke Geschiedenis, gevolgd naar het Fransch van den Heer Abt Millot, Lid van de Academien der Weetenschappen te Lions en Nanci, Zesde Deel. De Hedendaagsche Geschiedenis. Te Amst. By Yntema en Tieboel, 1777. In gr. 8vo. 446 bladz.VAn den voet, op welken de Abt millot zich voorstelde de Hedendaagsche Geschiedenis, in dit keurlyk Werk, te behandelen, gaven wy onzen Leezeren verslag, by de Aankondiging des Vyfden Deels, het Eerste der Hedendaagsche | |
[pagina 400]
| |
GeschiedenisseGa naar voetnoot(*), hy houdt denzelven volkomen; het Zesde Deel, 't welk wy thans geleezen hebben, strekt 'er ten blyk van. Met het afloopen des IIIden Tydperks sloot het voorgaande Deel; het tegenwoordige neemt, over zulks, met het IV Tydperk, eenen aanvang: en voert ten onderscheidenden opschrift; gregorius de zevende. Oorlogen van den Paus met het Keizerryk. Kruistochten; het strekt zich uit van het midden der Elfde tot de Dertiende Eeuwe. - Het V. Tydperk van den aanvang der Dertiende Eeuwe tot op het einde heeft innocentius den III, en frederik den II, aan 't hoofd, met deeze aanduiding. Aanwas van de Pauslyke Magt. - Het einde van de Kruistochten onder lodewyk. - Voor het VI Tydperk, van het einde der Dertiende Eeuwe tot omtrent het Jaar MCCCLXXX, staat philip de schoone en bonifacius de VIII, en wordt, als de groote hoofdzaak daar in gebeurd, vermeld, de Koninglyke Magt in Frankryk bevestigd. - In 't VII Tydperk, van het Jaar MCCCLXXVIII tot het midden der vyftiende Eeuwe, ontmoeten wy de Groote Westersche Scheuring, en zien de ongelukken van Frankryk, onder carel den VI, ouder carel den VII hersteld. Deeze opgaave van de Tydperken, in dit Deel, verhandeld, wyst alleen aan de hoofdverdeelingen, onder welke de Abt millot, de Geschiedenis der Volken van Europa gebragt heeft; met eene breedere ontvouwing van de byzondere Afdeelingen, zouden wy onze Leezers verveelen: want de minst bedreevene in de Geschiedkunde begrypt gereedlyk, uit deeze korte aanduidingen, voor elk Tydperk geplaatst, hoe veelvuldige zaaken in ieder voorkomen; en wie de voorgaande Deelen deezes Werks geleezen heeft, zal niet twyfelen, of de bekwaame hand van den Opstelder en den Naavolger hebben die ryke stoffe met oordeel verwerkt, en voeglyke plaats ingeruimd aan de Gebeurtenissen van andere Volken, die gepaard gingen met en medewerken tot die voornaame lotgevallen van Frankryk en Italie. Meermaalen hebben wy, in de aankondigingen deezes Werks, gewag gemaakt van de Algemeene Aanmerkingen, met welke de Abt millot zyne Tydperken besluit: in de daad, ze zyn meesterstukken, en vertoonen ons, als 't ware, eene schildery van de heerschende Begrippen en Zeden. Het | |
[pagina 401]
| |
lust ons tegenwoordig, eene derzelven den Leezeren onzes Maandwerks voor oogen te stellen: of liever de hoofdtrekken daar uit over te neemen. In de Algemeene Aanmerkingen, over het Eerste Tydperk, deezes Deels, gesprooken hebbende van de GemeenschappenGa naar voetnoot(*), en het Burgerregtlyk BestuurGa naar voetnoot(†) in Frankryk ingevoerd, van het vermenigvuldigen der Vrye Steden in Duitschland door de Frankelandsche Keizers, en den Bloei des Koophandels, daar uit herkomstig, als eene vrugt der Vryheid, die zegen mede brengt, gaat hy dus voort. ‘In de meeste Landen zag men, uit dezelfde oorzaaken, dezelfde uitwerkzels te voorschyn komen. De Dienstbaarheid vernederde de Ziel, hieldt het verstand te onder, en benam, door het uitdooven van den nayver, den vlyt allen voedzel. Zo ras de Vryheid zich vertoonde, deeden nieuwe aandoeningen nieuwe denkbeelden gebooren worden: deeze boezemden moed in, en de bekwaamheden namen hooger vlugt. - Maar hoe veele hinderpaalen waren bykans overal het geluk der Maatschappye in den weg! Hoe veel tyds was 'er niet noodig om ze uit te rukken! De Zeden behielden steeds de oude woestheid; het bygeloof en de onkunde baarden ontelbaare rampen. Men hadt geduurig het woord Godsdienst in den mond; maar zo valsche denkbeelden van den Godsdienst, dat die agtenswaardige naam de grootste misbruiken heiligde. Vreemd, in de daad, zeer vreemd, is het, dat de yver van zommige persoonen 'er op uit is, om die misbruiken, waar van de Geschiedenis zo veele onlochenbaare gedenkstukken bewaard heeft, te ontveinzen: als of men, ter eere van den Godsdienet zelve, aan 't Menschdom niet moest ontdekken, in welk een afgrond van jammer bygeloovige vooroordeelen 't zelve doen nederstorten. De Godsdienst boezemt vrede, liefde, zugt tot het algemeene welzyn, onderwerping aan Wetten en Overheden, en alle deugden in, die ten weezenlyken grondslage der Maatschappy strekken, en geheiligd worden door de volbrenging der pligten. Hoe zeer zyn de uitwerkzels van Bygeloof daar tegen aangekant! zy verdienen ten toon gesteld te worden. De Geestlyke magt was in eene haatlyke willekeurige Heerschappy veranderd. De Paussen, niet vergenoegd met Wereldlyk bewind gekreegen te hebben, wilden Opperheerschers der geheele Wereld worden, alle de Gekroonde Hoof- | |
[pagina 402]
| |
den aan zich onderwerpen, en hadden, door Bullen en Banvonnissen, bykans eene zo ondraaglyke harssenschim een weezenlyk beslaan gegeeven. - De magt, om Zondaars te binden en te ontbinden, hadt de handen der Vorsten, die het Zwaard der Geregtigheid moeten zwaaijen, en het roer van Staat houden, gebonden, en de eeden der Onderdaanen, wien gehoorzaamen voegt, ontbonden. De Geestlyken, aan dezelfde Wetten onderworpen als de Burgers, hadden de Wetten naar hunne belangen en vooroordeelen geschikt. Dewyl 'er geen stuk is, of het kan, in zeker opzigt, tot een geweetensgeval gemaakt, of daar toe betrokken worden, geloofden zy regt te hebben om over alles te oordeelen. - Dus hing het Huwelyk, (een allergewigtigst voorwerp der Burgerlyke Wetten,) zo der Vorsten als der Onderdaanen volstrekt van hunne uitspraak af. Dus waren de allerweezenlykste verbintenissen, zonder het zegel hunner agtbaarheid, onvast. Dus hadden de Uiterste Willen geen kragts meer, zo zy geene maakingen ten voordeele van de Kerk behelsden: en dit werd voor eene zo onvermydelyke pligt gehouden, dat, zonder Uitersten Wil te sterven, eene mismaad gerekend wierd, die op het missen van de eer der begraafnisse te staan kwam. Dus onthief het voorregt van een Geestlyk persoon te weezen, iemand van lasten en openbaare bedieningen: en stelde eene menigte van schelmen, die met zo veel te meer gestrengheids verdiend hadden gestraft te worden, dewyl het misbruik der heilige bedieninge hunne wandaaden te snooder maakte, schootvry voor regterlyke agtervolging. Strekken de Kruistochten alleen niet ten uitmaakenden blyke van al het schadelyke, 't welk het Bygeloof veroorzaakt aan de Kerk, den Burgerstaat, aan de Vorsten, aan de Grooten, aan de Burgers? Eene volkomen Aflaat verzekerde de vergisnis der Zonden, aan elk die zich godvrugtiglyk liet optekenen onder de Krygsmagt door de Paussen geworven. Terstond was Europa in rep en roer; een dolle drift beheerschte de gemoederen, elk wilde het kruis opvatten. De Prinssen verlieten hunne Staaten, de Ryken hunne Bezittingen, de Vaders hunne Huisgezinnen, de Priesters hunne Gemeenten. Allen, Vrouwen en Kinderen niet uitgezonderd, namen, om stryd, het Kruis op. Men zondt, vol smaads, een spinrokken t'huis aan de zodanigen, die, door rede of vrees bewoogen, niet mede trokken. De Heilige bernardus schreef aan Paus eugenius: De Steden en de Kasteelen worden woestenyen; men ziet overal Weduwen, wier Mannen nog leeven. Wonderlyke Zegepraal! | |
[pagina 403]
| |
Scheen men niet te moeten verwagten, dat die Kruisdraagers, zo vol yvers, indien geen Overwinnaars, ten minsten Bedevaartgangers en voorbeeldlyke Boetedoenders zouden geweest zyn? Ondertusschen is hun weg door roof en moord afgebaakend, de woedende driften vergezellen hun; zy waren zat van menschen bloed, als hunne waangodsdienstigheid, doch vol verrukking, het Heilig Graf bezogt. - De Kruistochten, wel aangelegd, zouden Asie voor de wapenen der Christenen hebben kunnen doen bukken. Nu dienden zy alleen om Europa te bederven en te ontvolken, om millioenen van menschen te doen sneuvelen, om de Pausseneigendunklyker en oppermagtiger te maaken, en de geringe overblyfzels van tugt en boete ter Kerke uit te bannen: dewyl bygeloovige denkbeelden de eerste roerzels waren tot die onderneemingen; en de Deugd, zo min als de voorzigtigheid, het uitvoeren vergezelde. Bygeloof wekt natuurlyk de Geestdryvery op. Deeze mag als eene allerligtst ontvlambaare brandstoffe worden aangemerkt, een klein vonkje is genoeg om ze in vollen brand te zetten. 'Er vertoonden zich in Frankryk, Duitschland, Italie en elders, in dit tydperk, de zonderlingste voorbeelden van de buitenspoorigste Geestdryvery. Hier zag men Geestdryvers, door stuipagtige beweegingen getrokken, die aan de Heiligen de kragt toekenden om in hun deeze bystere trekkingen te veroorzaaken: daar deeden zich Leeraars op die de rol van Propheeten speelden, en het opgetoogen Volk tot zich trokken; elders kwamen krankzinnige Geestdryvers ter baane, die voor Godlyke Persoonen wilden aangezien worden, en wier stellingen, schoon zo dwaas dat ze aller veragting verdienden, veelen bekoorden. Wanneer Onkunde en Bygeloof langen tyd de gemoederen beheerscht hebben, moet de Geestdryvery, zo ongeregeld in haaren eigen aart, in dezelve de vreemdste en onbeschryflykste uitwerkingen te wege brengen. Onder dit Geestdryvend Gebroedzel, waar van Landen en Staaten overvloeiden, willen de vyanden der Hervorminge ook de Persoonen en Aanhangen tellen, die het onderstonden, een gansch bedorven Kerk te hervormen, en de Christenheid tot den ouden luister te herstellen; doch gansch ten onregteGa naar voetnoot(*). Wy willen gaarne bekennen, dat veelen, tot dit werk | |
[pagina 404]
| |
niet opgewassen, het ondernamen; dat het niet weinigen aan kundigheid en bekwaamheid, geëvenredigd aan de grootte dier onderneeming, mangelde, en toestaan dat zommigen, om heerschende misbruiken te vermyden, tot andere vervielen. Maar, dit was aller geval niet, gelyk wy in de volgende Tydperken zien zullen? Of wil men, op dat ik hier de woorden van den Geleerden maclaine uit het even aangehaalde Byvoegzel gebruike, door Geestdryvery verstaan, dien vuurigen geest, die onverschrokkenheid, dien edelmoedigen yver, welke groote Mannen aanzet om de schroomlykste hinderpaalen en dreigende gevaaren te braveeren, in de verdeediging van eene zaak, welker voortreflykheid en aanbelang eenen diepen indruk op hunne harten gemaakt heeft, dan zullen de sterkste begunstigers der Hervorminge toestaan, dat de eerste Hervormers Geestdryvers geweest zyn. Deeze soort van Geestdryvery is eene edele aandoening, wanneer dezelve welgeplaatst is, en behoorelyk bestuurd wordt. 't Is deeze edelmoedige aandoenlykheid, deeze treffende gewaarwording van het groote en het verheevene, welke Helden en Liefhebbers des Vaderlands vormt; en zonder dezelve kan niets, 't welk moeilyk en hachelyk is, en met gevaar of het verlies van onze tydlyke voordeelen vergezeld gaat, ernstig ondernomen, of gelukkig uitgevoerd worden.’ Naa het vermelden des Nieuwopgekomene Monnik-Ordes en de Twisten daar uit gereezen, maakt onze Geschiedschryver het Tafereel van dit Tydperk verder in deezervoege op. ‘Ik zal niet stil staan op de veelvuldige voorbeelden van de onkunde dier tyden. Alles was bykans een Wonderwerk of eene Voorspelling. Bullen bevestigden de egtheid van een twyfelagtig Overblyfzel; de Kerkvergaderingen deeden, op valsche bescheiden, uitspraak over de oudheid van een Heilig, en de plaats waar zyn lichaam was. Een stout bedrieger, of zinneloos geestdryver, hadt slegts den mond te openen, om de gaapende memgte, wat hy wilde, diets te maaken. Tot | |
[pagina 405]
| |
dat het licht van beter kennis doorbrak, zullen wy zien hoe de schadelykste buitenspoorigheden, onder den dekmantel van Godsdienst, stand hielden en vermenigvuldigden. Het Feest der Gekken en dat van de Ezels onteerden den Godsdienst op de aanstootlykste en schandlykste wyzeGa naar voetnoot(*); andere instellingen beroerden den Burgerstaat. De werken van aristoteles, slegt overgezet en slegt verklaard door de Arabieren, en nog slegter verstaan door de Christenen in 't Westen, wel verre van een smaak voor de Wysbegeerte te verspreiden, geschikt om de dwaalingen te verdryven, strekte ten oorspronge van alle de Schoolsche Geschillen, niet min verderflyk dan de uitwerkzels der onkunde zelve. Deeze dwaasheid van geschilvoeren, welke wy vóór den tyd van gregorius den VII hebben zien ter baane komen, verkreeg eenen verbaazenden opgang, naar maate de geesten meer uit den slaap ontwaakten. De algemeene stellingen, de onderscheidingen, de belachlyke beuzelaarijen der schoolen werden onderwerpen van aanbelang, over welke de zogenaamde Wysgeeren, met alle hevigheid en woede, zintwistten. Men behandelde de Leerstellingen van den Godsdienst als stukken der Bovennatuurkunde. Men bekleedde met woorden, zonder denkbeelden, de Geloofspunten, en meende dezelve te verklaaren, door ze onverklaarbaar te maaken. Dit berokkende den val van petrus abelardus, een schrander Man, geleerd voor de Eeuw waar in hy leefde, deugdzaam naa zynen minnchandel met eloïse; doch een vermeten Godgeleerde, en zeer met zyn stelzel ingenomen. Zyne Verklaaringen over de Drieëenheid verwekten hem beschuldigers, gevaarlyker door hun gezag dan door hunne kunde. Eene Kerkvergadering te Soissons veroordeelde hem, zonder dat ze zich verwaardigde den aangeklaagden te hooren. De Heilige bernardus deedt tegen hem al het vuur zyns ontstooken yvers woeden; en, zints dien tyd, hadt abelardus met allen leed en ongenade te stryden. Als wy op zyn verhaal mogen afgaan, werd hy, op de Vergadering te Soissons, beschuldigd, van te leeren, dat de vader alleen Almagtig was; de Gezant conor verklaarde daar op, met eene zeer verwonderde houding: Een Kind zou niet in staat weezen om dergelyk een misslag te begaan; dewyl de eerste beginzels des Gelooss leeren, dat 'er Drie Almagtigen zyn. Waar op een Hoog- | |
[pagina 406]
| |
leeraar, lachende, de woorden van eene bekende Geloofsbelydenis aanvoerde: En nogthans is 'er maar ééne Almagtige. Het groote misdryf van abelardus bestondt daar in, dat hy den roem zyner mededingeren na eere verdonkerde, en de echo niet was der gevoelens van anderen. De Monniken van St. Denys merkten hem aan als een Godloos Mensch, als een Strafschuldigen, om dat hy het verdichtzeltje van den Heiligen dionysius den areopagiter, hun vermeenden Beschermheilig, hadt durven in twyfel trekken. Alle denkbeelden, die men toen van de Weetenschappen bezat, kwamen van de Arabieren; de beroemdste Schryvers waren avicenna en averrous. Zy bepaalden zich tot de Wiskunde; tot een schyn van Wysbegeerte uit aristoteles ontleend; tot de Geneeskunde, vermengd met Starrewichelaaryen. De School van Salerno was daar aan haare vermaardheid verschuldigd, en, met den aanvang der Twaalfde Eeuwe, hadt die School haar beroemd werk, de voorschriften der Gezondheid behelzende, in Leoninische Verzen begreepen, uitgegeeven. De Klerken en Monniken hadden langen tyd de Geneeskunde, zo weinig aan hun staat voegende, in hunne magt; zy alleen konden de Boeken leezen; zy alleen maakten zich bekwaam tot het beoefenen der Kunste. Andere Schoolen hielden zich met andere onderwerpen bezig. De Hooge Schoolen, of Universiteiten, namen eenen aanvang. Wy hebben gezien hoe te Bologne het Roomsche Regt, met groote toejuiching, geleeraard werd. Irnerius, of, gelyk anderen hem noemen wernerus, deedt aldaar de Regtsgeleerdheid bloeien, onder Keizer lotharius den II. Zyn Leerling aso hadt, zo men wil, tien duizend Toehoorders. Accursius, die hem opvolgde, kreeg den naam van den Afgod der Regtsgeleerden. De eerste Grondleggers of Herstellers eener Weetenschap verwerven altoos eene soort van bygeloovige eerbiedenis. Zelve tot bygeloovigheid toe verslaafd aan de Boeken, welke zy verklaarden, bleeven zy meer aan den Letter, dan aan 't weezen der Zaake, hangen; zy trokken de beginzels te verre in stede van ze te onderscheiden; zy hielden het valsche zo wel staande als het waare, en dit dikwyls met meer geestdrift. Het Roomsche Regt heeft geestdryvende Voorstanders gehad, wier vooroordeelen noch invloed hebben op de hedendaagsche Regtskunde. Ondertusschen was 'er, in den grond der zaake, niets nutter dan eene soort van Geleerdheid, waar in men, onder een hoop van slegte Wetten, de hegtste grondslagen der Maatschappye vondt. Bovenal moest men daar uit de noodige kun- | |
[pagina 407]
| |
digheden verkrygen om de grensscheidingen der Wereldlyke en Kerklyke Magt, zo verre de natuur der zaake gehengt, te bepaalen, en het misbruik des wyduitgestrekten Kerklyken Regtsgebieds te doen inkrimpen. Doch het ontbrak te Rome aan geene middelen ter instandhouding. Gratianus, een Toscaansche Monnik, gaf, onder het Pausschap van eugenius den III, zyne bekende Decreten uit; bestaande in eene verzameling van Regelen waar aan hy zelve den tytel gaf van de Verééniging der Strydende RegelenGa naar voetnoot(*); een verward, ongeschikt werk, vol dwaalingen, eene op één stapeling van valsche Besluiten, strekkende om aan den Heiligen Stoel een onbepaald eigendunklyk gezag te schenken, en de Kerklyken volstrekt aan alle Wereldlyke Regtbanken te onttrekken: een Werk, 't geen nogthans de grondslag werd van het Kerklyk Regt, en een regelmaat der vonnissen; staande eenige eeuwen heeft het de stem des gezonden verstands, de uitspraak der Burgerlyke en egte Kerklyke Wetten, overschreeuwd. De Verklaaringen, daar over opgesteld, waren nog ongerymder dan het Werk zelve. Wy merken hier, met giannone, aan, welk een heerlyke trek het Staatkundig Hof van Rome speelde. Naar gelange men het Burgerlyk Regt meer beoefende, was het van des te grooter belang het Kerklyk Regt te doen zegepraalen. Men stelde Boeken tegen Boeken; dezelfde schryfwyze volgende. Paulus de IV deedt de Kerklyke Instituten vervaardigen, om ze tegen de Instituten van justinianus te doen opweegenGa naar voetnoot(†); zich op deeze Studien toe te leggen was de weg van bevordering; en men behartigde dezelve boven alle andere. De Zeden bleeven steeds dezelfde: overal zag men lompe botheid, onbeschaafde dapperheid, romanesque Galanterie, dwaaze bygeloovigheid, tweegevegten en dwaasheden; nergens vondt men smaak en aangenaamheid in de verkeering, nergens Burgerregeering en veiligheid; van alles vormde men verkeerde denkbeelden; welk een ongelukkig tydsgewricht! De Kruistochten deeden de Wapenschilden gebooren worden; door deeze maakte men zich kenbaar onder de yzeren wapenrusting, die geheel het lichaam bedekte; en hier uit ontstondt de Wapenkunde, voor eene Weetenschap gehouden, ten tyde dat men zich bykans op niets nuttigs bevlytigde.’ |
|