Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1777
(1777)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijBrieven van Paus Clemens XIV. (Ganganelli.) Uit het Fransch vertaald. Tweede Deel. Te Amsterdam by Yntema en Tieboel. 1777. In groot octavo 246 bladz.NA het geene wy, met de afgifte van het eerste Deel deezer Brieven, gezegd hebbenGa naar voetnoot(*), wegens den daar in voorkomenden schryftrant, derzelver inhoud, en 't nutte gebruik dat 'er van gemaakt kan worden, zou 't overbodig weezen, hier op anderwerf staan te blyven: genoeg zy 't, derhalve, desaangaande in 't algemeen te zeggen, dat ook dit tweede Deel volkomen daaraan beantwoordt. Een en ander staal van verschillende natuur strekke hier van tot getuigen. Wordt Broeder Ganganelli, by een voorkomend geval, geleid tot het schryven van een Brief nopens de Natuurlyke Historie; men vindt in dien Brief een Geestlyken, wien dit onderwerp, schoon 't niet tot zyne Hoofdstudie behoore, niet geheel vreemd is; en die, terwyl hy de beoefening der Natuurlyke Historie aanpryst, te gelyk den Prins San Severo zeer gepast onder 't oog brengt, hoe dezelve eene handleiding tot den Godsdienst zy. Hy laat zig, ten deezen aanzien, na eene voorasgaande lofspraak van Mozes, nopens deszelfs Leer wegens de vorming der Waereld, aldus hooren. ‘Eene eeuwige waereld bevat duizendmaal meer zwaarigheden, dan een eeuwig verstandig Weezen; en eene waereld, die met God | |
[pagina 273]
| |
even eeuwig is, is eene ongerymdheid, die geene plaats kan hebben, dewyl niets even oud kan zyn als God. Behalven dat God noodzaaklyk bestaat, en het Heelal geenzins; met welk regt zou de stof, een te eenemaal toevallig weezen, een volstrekt werkeloos weezen, zich dezelfde voorrechten aanmaatigen als een almagtige, als een volmaakt onstoffelyke, Geest? Dit zyn buitenspoorigheden, welke niet hebben kunnen opkoomen dan in de vlaagen eener ylhoofdige verbeeldinge, en die de verbaazende zwakheid van den mensch aantoonen, wanneer hy alleen naar zichzelven wil luisteren. De Historie der Natuure is een Boek, 't welk voor alle geslachten gesloten is, indien zy 'er niet eenen God bemerken, den Schepper en Onderhouder van alles; want niets is gemaklyker gewaar te worden dan zyne werking. De Zon, hoe pragtig en ontzagverwekkende zy moge weezen, de Zon, schoon aangebeden door verscheiden volken, heeft noch verstand, noch kennis, en indien haar loop zo zeer regelmaatig is, dat zy dien nooit voor een enkel oogenblik afbreeke, koomt dit, dewyl zy voortgedreven wordt door een oppersten Werker, wiens bevelen zy opvolgt met de uiterste stiptheid. Men laate vry zyne oogen weiden door de wyde uitgestrektheid van dit Heelai; men ziet het besloten in de onmeetbaarheid van een van dit Heelal; men ziet het besloten in de onmeetbaarheid van een Weezen, voor 't welk de geheele waereld is, als of zy niet ware. Het zoude byster zonderling zyn, dat, daar het geringste werkstukje niet kan zyn zonder eenen Werkmeester, de waereld het voorrecht had van haar bestaan, en schoonheid, alleen aan zichzelve verschuldigd te weezen. De reden ondergraaft slegts voor zichzelve verschrikkelyke steilten, wanneer zy alleen de hartstogten en zinnen gehoor geeft: de reden, zonder het geloof, verwekt my medelyden. Alle de Academien van het Heelal kunnen Leerstelsels over de Schepping uitdenken; maar, na alle haare naspooringen, na alle haare gissingen, na alle haare samenvoegingen, na eene menigte van Boekdeelen, zullen zy my veel minder zeggen, dan Moses gezegd heeft op ééne eenvoudige bladzyde; en nog zullen zy my niets anders zeggen dan onwaarschynlykheden. Zo groot een onderscheid is 'er tusschen een mensch, die uit zichzelven spreekt, en een mensch, die door Gods Geest is aangeblaazen. De eeuwige God spot in den hoogen hemel met al deeze onzinnige Leerstelsels, welke de waereld naar hunnen zin schikken, en haar nu eens het geval tot eenen Vader geeven, dan weder stellen, dat zy eeuwig is. Men maakt zich gaarne diets, dat de stof zich zelve regeert, en dat 'er geene andere Godheid is, dewyl men wel weet dat de stof volstrekt log en werkeloos is, en dat men haare uitwerksels met te vreezen heeft; daar de Rechtvaardigheid van eenen God, die alles ziet, die alles wikt, den zondaar met vreeze overstelpt. Niets is schooner dan de Historie der Natuure, wanneer zy verbonden is met die van den Godsdienst. De Natuur is, zonder God, | |
[pagina 274]
| |
niets; maar door Gods werkinge brengt zy alles voort, en maakt alles leevende. Zonder dat God eenig deel van het Heelal uitmaake, is hy 'er de beweeging, het voedend sap, en het leeven van. Neem zyne werking weg, en 'er is geene werkzaamheid meer in de hoofdstoffen, geene groeijing meer in de planten, geene veerkragt in de tweede oorzaaken, geene omwenteling meer in het gestarnte. Eeuwige duisternissen neemen dan de plaats des lichts in, en het Heelal wordt zelve zyn eigen graf. Indien God zyne hand van de waereld aftrok, zou haar het zelfde gebeuren, als het geene onze lichaamen overkoomt, wanneer hy derzelver beweeging doet ophouden. Zy vervallen tot stof, zy vervliegen in damp; en men weet zelfs niet of zy ooit bestaan hebben. Indien ik kundigheden genoeg gehad hadde om aan de Historie der Natuure te kunnen arbeiden, zou ik myn Werk begonnen hebben met het ontvouwen der oneindige volmaaktheden van haaren Maaker; met vervolgens te handelen van den Mensch als deszelfs Meesterstuk; en dus vervolgens van de eene zelfstandigheid tot de andere, van de eene soort tot de andere overgaande, zoude ik afgedaald zyn tot op de Mier, en zo wel in het kleinste gekorven diertje, als in den volmaaktsten Engel, dezelfde luisterryke Wysheid, dezelfde werkzaame Almagt, getoond hebben. Een tafereel van deezen aart zou de beminnaars der waarheid ingenomen, en de Godsdienst zelve, die 'er het ontwerp van geschetst had, zou het oneindig dierbaar gemaakt hebben. Laat ons nooit van de schepselen spreeken dan om tot den Schepper op te klimmen. Zy zyn de terugkaatsing van zyn onverganklyk licht; en deeze zyn de denkbeelden, die ons verbeffen en vernederen: want de mensch is nooit geringer, en tevens nooit grooter, dan wanneer hy zich beschouwt met betrekkinge tot God. Dan wordt hy een oneindig Weezen gewaar, waarvan hy het beeld is, en voor wiens aangezigt hy niets anders is, dan een ondeeltje; twee schynbaare strydigheden, die men overeen moet brengen, om een rechtmaatig denkbeeld van zichzelven te hebben, en om niet te vervallen tot de buitenspoorigheid der troische Engelen; of tot die der ongeloovigen, die hunnen staat gelyk stellen met dien der dieren.’ - Op eene soortgelyke wyze behelst een daar aan volgende Brief eene opwekkelyke aanspooring voor den Graave Algarotti, om zo wel een Christen als een Wysgeer te zyn; en zo tragt hy meermaals van alle gunstige gelegenheden gebruik te maaken, om een ieder zyne Godsdienstige verpligting in te boezemen. 't Is waar, hy doet dit als een Roomsch Geestlyke, en dus komen 'er, ('t geen niet wel anders kon zyn,) verscheiden redeneeringen in deeze Brieven voor, welken op de gronden der Roomsche Kerkleere steunen. Ter dier oorzaake zyn eenigen deezer Brieven minder geschikt voor de Protestanten; doch ze behelzen egter desniettegenstaande meerendeels leerzaame lessen, byzonder ten opzigte van de opvoeding der Jeugd, en 't gedrag der Geestlyken, | |
[pagina 275]
| |
die de Protestanten met vrugt kunnen leezen, en zonder moeite op hunne denkwyze overbrengen. Hy spreekt ook, ingevolge van zynen Staat, meermaals als een ernstig Voorstander zyner Kerkleere; dat hy natuurlyk gemeen heeft met menschen van andere Gezintheden, ten opzigte hunner Kerkleere. Maar 't geen hem eigen is, en 't welk te wenschen ware, dat onder alle Gezintheden meer algemeen was, is dit, dat hy die geenen, welken buiten zyne Gezintheid leeven, met minzaamheid behandelt. Dit straalt, daar 't te passe komt, meermaals in zyne Brieven door; en begeert men 'er een byzonder bewys van, men leeze zynen volgenden Brief, welken hy, reeds tot de waardigheid van Kardinaal verheven zynde, aan eenen Protestantschen Leeraar schreef. Dezelve luidt in deezer voege. Ik ben u zeer verplicht, myn waarde Heer, voor het belang, dat gy stelt in myne gezondheid. Zy is, de Hemel zy gedankt, zeer goed; en zy zou my nog veel beter voorkoomen, indien ik ze gebruiken konde ter verrichtinge van iets, het geen u aangenaam ware. Het vermaak van anderen te verplichten moet aan alle Gezindheden gemeen weezen. Met geheel myne ziele wenschte ik wel u te kunnen overtuigen, dat ik alle menschen als in myn hart draage, dat zy allen my oneindig dierbaar zyn, en dat ik der verdienste agting toedraage, waar ze zich ook bevinde. Indien uw Neef te Rome koomt, gelyk gy het my doet hoopen, zal hy in my iemand vinden, die ten uitersten ieverig en begeerig is om hem al de genegenheid te betuigen, welke ik voor u heb. De Roomsche Kerk, myn zeer waarde Heer, kent zo volmaaktlyk de verdienste van het grootste gedeelte der Kerkdienaaren onder de Protestantsche Gezindheden, dat zy zich altoos gelukkig zou schatten, indien zy dezelven in haaren schoot mogt zien. Men zou dan niet meer zich bemoeien met de oude geschillen weder op te haalen, en die onstuimige tyden weder op het tooneel te brengen, in welke ieder, door zyne dristen vervoerd, de regelen der Christelyke gemaatigdheid te buiten ging; maar men zoude 'er op toeleggen om zich te veréénigen in één Geloos, gegrond op de Schriftuur en op de Overlevering, zodanig als men die vindt in de Schriften der Apostelen, der Kerkvergaderingen, en der Oudvaderen. Niemand zugt meer dan ik over het kwaad, 't geen men u in de voorige Eeuw heeft aangedaan: de geest der vervolginge is voor my te eenemaal haatelyk. Wat zouden de Volken niet winnen by eene gelukkige herééniging? Dan zou ik, indien het weezen moest, myn bloed beveelen tot den laatsten druppel te stroomen; en bedroefd zyn, dat ik niet duizend leevens te verliezen had, indien ik daar door als getuige van eene zo wonderbaare gebeurtenis konde sterven. Dat oogenblik, myn waarde Heer, zal koomen; want eenmaal zal 'er noodzaaklyk een tyd koomen, waarin niet meer dan één zelfde geloof zal plaats hebben. De Jooden zelven zullen zich in den schoot der | |
[pagina 276]
| |
waare Kerke werpen; en in die vaste hoop, welke gegrond is op de Heilige Schriften, duldt men ze te Rome, met volkoomen vrye oefeninge van hunnen Godsdienst. Myne ziel, God weet het, is geheel tot uwen dienst; en 'er is niets in de waereld, 't welk ik niet zoude willen onderneemen, om u, zo wel als allen den uwen, te toonen, hoe waard gy my zyt. Wy hebben den zelfden God tot onzen Vader, wy gelooven in den zelfden Middelaar, wy erkennen de Leerstukken der Drievuldigheid, der Vleeschwordinge, der Verlossinge, voor onbetwistbaar; en wy wenschen oprechtlyk, de eene zo wel als de andere, ten Hemel in te gaan. In het stuk der Leere zyn 'er geene twee wegen, om daartoe te koomen. 'Er moet op Aarde één Middelpunt van vereeniging weezen, zo wel als één Hoofd, 't welk jesus christus verbeeldt. De Kerk zou, inderdaad, misvormd zyn, onzer hulde en onzer getrouwheid onwaardig, indien zy slechts een hoofdloos lighaam ware. Het werk van den Messias is niet gelyk dat der menschen. Het geen hy gesticht heeft moet altoos duuren. Hy heeft geen oogenblik kunnen aflaaten van zyne Kerk by te staan; en gy, Myn Heer, zyt al te verlicht, om de AlbigensenGa naar voetnoot(*) aan te merken als zuilen der waarheid, aan welke gy u moet vasthouden. Doe my het vermaak van aan alle uwe broederen, aan uwe geheele kudde, aan alle uwe vrienden te zeggen, dat de Kardinaal ganganelli niets zo zeer ter harte gaat, als hun geluk in deeze en in de andere waereld, en dat hy wenschte hen allen te kennen, om hen hier van te verzekeren.’ Overeenkomstig met deeze geestgesteldheid, die Menschen van eenige oplettendheid eigenaartig daar toe brengt, dat ze niet alles goedkeuren, wat onder hunnen aanhang geschiedt, noch alles wraaken, wat by anderen plaats heeft, betoont zig Ganganelli iemand te zyn, die alles met een geest van onderscheiding beschouwt. Van daar komen ons in deeze Brieven een aantal van trekken voor, die verscheiden gebreken van 't Roomsche Hof ten leevendigste afmaalen; dit gaat zo verre, dat het zelfs aanleiding gegeeven hebbe, om derzelver egtheid te verdenken: doch in andere Brieven ontmoet men, aan de andere zyde, zo veele bewyzen van 's Mans verknogtheid aan de Roomsche Kerkleere, dat men, uit de vergelyking dier Brieven, eerder moge opmaaken, dat ze zeer wel egt kunnen zyn; als geschreeven, door iemand, die, schoon hy eene reeks van verkeerdheden bespeurde, nogtans zyne hoogagting voor | |
[pagina 277]
| |
den Roomschen Zetel behield. Een verschynsel van die natuur is niet zeldzaam onder de menschen, daar ieder veelal min of meer ingenomen is, met de algemeene denkwyze van zynen Landaart. Hier mede dagten wy dit Artykel te sluiten; maar ons oog viel op den XCIV Brief, welks inhoud ons verlokte, om denzelven nog te plaatzen. Men ziet in deezen Brief, hoe Ganganelli aan zyne gemeenzaame Vrienden schreef; en hoe hy, schoon een Kloosterling, niet ongeschikt ware, om over Burgerlyke en Huishoudelyke omstandigheden te oordeelen; dat in verscheiden zyner Brieven te bemerken is, des zy ook van die zyde hunne nuttigheid voor opmerkende Leezers hebben. De Brief zelve, aan een Geneesheer geschreeven, luidt aldus. ‘Het bedroeft my, myn waarde Vriend, dat uwe huislyke zaaken by aanhoudendheid in een slegten staat zyn, en dat uwe Vrouw, door onmaatige uitgaaven, geduurig haar best doet om ze te verergeren. Niets anders dan geduld en zagtmoedigheid zal haar het hart kunnen raaken. Maak eerst haar vertrouwen te winnen, en gy zult vervolgens alles van haar kunnen verkrygen, wat gy wilt. Men moet nooit zyne Echtgenoote plaagen, hoe groot een ongelyk zy ook moge hebben, maar middelen by de hand neemen, die in staat zyn van haar de oogen te openen. Men moet haar met bescheidenheid aanspreeken, en zelfs schynen haare oogmerken goed te keuren om het voorkoomen niet te hebben, dat men haar tegenspreeke; en ongevoelig doet men door heusche vertoogen, door vriendelyk gedrag, door duidelyke redeneeringen, en door tedere uitstortingen des harten, haar smaak krygen in de Zedeleere, die men predikt: maar men moet noch het voorkoomen van eenen Schoolmeester, noch den toon eens Zedeleeraars aanneemen. Beklaag vooral u nooit over uwe Vrouw, in tegenwoordigheid van uwe kinderen of van uwe dienstboden. Zy zouden tot de dwaasheid gewennen van haar niet meer te eerbiedigen, en misschien zelfs tot die van haar te veragten. De Vrouwen verdienen dat men haar met agting behandele, te meer, daar meest altyd de grilligheid der mannen, of huislyk verdriet, de oorzaak is van haare gemelykheid en styfhoofdigheid, wanneer zy aan deeze gebreken schuldig zyn. Haare zwakke gesteltenis vordert veel inschikkelykheid, zo wel als haare plaatzing in de waereld, die haar niet toelaat haare gedachten zo gemaklyk te verstrooien, als wy kunnen doen; van welker leeven de bezigheden, de letteroeseningen, en het werk van ons beroep een gedeelte wegneemen. Terwyl de Man ter bejaaginge van zyn belang of vermaak de deur uitgaat, blyft zyne Vrouw aan het huis bepaald, noodwendig bezig met beuzelagtige, en gevolglyk verveelende, kleinigheden. De Vrouwen, die smaak vinden in het leezen, hebben hier een middel tegen; maar men kan niet altyd ingespannen zyn: en daarenboven is eene vrouw, die te veel leest, doorgaans trots. | |
[pagina 278]
| |
Ik zou u raaden, om uwen Schuldeischeren aan te beveelen, dat zy Mejuffrouwe uwe Beminde dikwyls lastig vallen, wanneer zy in hunne schuld is. Zy zal schielyk deeze bezoeken moede worden; en hieruit moet gy gelegenheid neemen om haar voor oogen te houden, dat schulden te hebben, zonder te kunnen betaalen, het grootste is van alle ongelukken. Gy zult haar in uw gesprek belang doen stellen, door haar te spreeken van haare kinderen, voor welke gy noodwendig eenig goed dient te verzamelen. Zy bemint ze tederlyk; en deeze beweegreden zal de beste les zyn, die men haar kan geeven. Ik heb eertyds te Pesaro een oud Officier gekend, die veel te verdraagen had van het drifdge opstuiven zyner Echtgenoote. Wanneer zy driftig wierd, bleef hy onbeweeglyk stil staan, zonder een woord te spreeken; en deeze stilzwygende houding deed haare gramschap wel haast bedaaren. Men ontwapent den toorn door zagtzinnigheid. Wat ben ik wel in myn schik, myn lieve Doctor, dat ik myn celletje getrouwd heb! Dit is eene goede gezellin, die my nooit een woord zegt, die myn geduld niet ten einde helpt, en die ik altoos dezelfde vinde, op welk uur ik ook t'huis koome, altoos gerust, altoos gereed om my te ontvangen. De moeilykheden der Geestelyken zyn niets, in vergelykinge van die der menschen van de waereld: maar elk moet zynen last met geduld draagen, en bedenken, dat dit leeven niet eeuwig duurt. De Heilige hieronymus zeide, dat hy het huwelyk alleen den zulken wilde aanraaden, die by nacht bang waren, op dat zy eene gezellin mogten hebben, die hen gerust kon stellen, en dat hy zelve, van geenen vreesagtigen aart zynde, nooit hadt willen trouwen. Ik ben verheugd, dat uwe oudste zoon eene meer dan gemeene schranderheid bezit. Daar de geest van uwen jongeren zoon door meer bekleedselen belemmerd wordt, moet gy hem op allerlei wyze aantasten, op dat hy voor den dag koome. De bekwaamheid van eenen Vader bestaat daarin, dat hy weete zich te vermenigvuldigen, en zich aan zyne kinderen onder verschillende gedaanten te vertoonen; by den eenen als eenen meester, by den anderen als eenen vriend. Het vertrouwen, 't welk de voornaamsten uwer stad in u stellen, doet hun eer aan. Zy zullen door menigvuldige geneezingen ontdekt hebben, dat de verwytingen, die men den Geneesheeren voorwerpt, niet altoos gegrond zyn: het is de mode, dat men zich, ten hunnen koste, vrolyk maake; en ik, voor my, ben zeer overtuigd, dat 'er onder de Geneesheeren meer geleerdheid te vinden is, dan bykans by eenig ander Lighaam; en dat hunne kundigheid niet zo zeer op enkele gissing steunt, als men gemeenlyk denkt: maar de mensch, vernustig in zichzelven te bedriegen, zegt, dat het altoos de Geneesheer is, die een einde van ons lee- | |
[pagina 279]
| |
ven maakt, en nimmer de dood. Daarby, wie is de Wyze, die zich nooit bedriegt? Wy vinden in de boeken om geene andere reden zo veel drogredenen en wonderlyke stellingen, dan om dat de mensch niet onfeilbaar is, al bezit hy groote kundigheden. Het geene ik u hier zegge, myn waarde Doctor, is van my zo veel te edelmoediger, dewyl ik eene allersterkste gezondheid geniete, en geenen Geneesheer noodig hebbe. Ik drinke alle morgens myne chocolade; ik leide een zeer sober leeven, ik gebruike veel snuiftabak, ik wandele dikwyls; en met deezen leevensregel kan men het eene Eeuw uithouden: maar daartoe strekt zich myne begeerte niet. Bemin my altyd als uwen besten vriend, als dien van uw geslagt, en als iemand, die met de grootste oprechtheid wenscht u gelukkig te zien. Myne dienstaanbieding aan uwe waarde Echtgenoote, die ik wel wenschte dat in het stuk van uitgave zo redelyk ware als gy; maar dit zal wel koomen. Het geluk van dit leeven bestaat hierin, dat men altoos hoope.’ |
|