Redevoering van J. Lipkens, Leeraar der Doopsgezinden, hunne Vergaderingen houdende by het Lam en den Toren te Amsterdam, op het Eeuwgetyde van derzelver Weeshuis; gevierd den 26sten Maart des jaars 1777. Te Amsterdam by L. v. Hulst. In quarto 37 bladz.
IN deze Redenvoering, op het verzoek der tegenwoordige Regenten en Regentessen van het opgemelde Weeshuis, door den druk gemeen gemaekt, vangt de Eerwaerde Lipkens aen, met ene voorafspraek, over de Weldadigheid der Nederlanders in 't algemeen, en die van Amsterdam in 't byzonder, vooral blykbaer in 't stichten van Godshuizen, ter ondersteuninge van behoeftigen, 't welk hem tot zyn bedoelde onderwerp, het stichten van een Weeshuis door de Doopsgezinden alhier ter Stede, brengt. Na deze voorafspraek stelt hy zich voor, eerst, een verhael te geven van de oprechting van dat Weeshuis; ten tweede de nuttigheid van dit, en andere zodanige Huizen te toonen, en voorts ten derde zyne Redenvoering te sluiten, met ene aenspraek aen de Persoonen, welken de naeste betrekking tot de plechtigheid van dien dag hebben. Het ene en 't andere is zeer wel ingericht naer de tydsomstandigheden; en 't meerder gedeelte van het tweede en derde Lid kan insgelyks op andere zodanige Weeshuizen overgebragt worden. In zo verre is ook deze Redenvoering van een algemeen nut, als dienende om allen aen te moedigen ter instandhouding van zodanige heilzame stichtingen; en den Weezen onder 't oog te brengen, hoe veel zy verschuldigd zyn aan dezulken, die het hunne daer aen toegebragt hebben, of nog toebrengen; als mede, onder hoe sterk ene verplichting zy liggen, om van die gunstige gelegenheden een goed gebruik te maken.