Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1777
(1777)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij
[pagina 237]
| |
Hedendaagsche Vaderlandsche Letter-oefeningen.Oordeelkundige Bybelverklaaring door Th. Ch. Lilienthal, Dr. Th. en Hoogl. op de Akademie te Koningsbergen. Met eenige aanmerkingen vermeerderd, XVde Deel. Te Amsterdam by de Wed. Loveringh en Allart 1777. Behalven de Voorreden 487 bladz. in gr. octavo.MEt dit Deel besluit de Hoogleeraer zyne ontvouwing van de Geschiedenissen des Ouden Verbonds, en nevensgaende oplossing der zwarigheden door 't Ongeloof daer tegen ingebragt. Dit afgehandeld hebbende, staet hy nu voorts de Geschiedenissen des Nieuwen Verbonds, op ene dergelyke wyze, na te gaen, ter beantwoordinge en wederlegginge van 't Ongeloof. En zulks beweegt hem, om zich voor af te verledigen, tot het bewyzen van de waerheid en zekerheid dezer Geschiedenissen; waer toe hy, nog in dit Deel, ten grondslag ligt, een betoog van de echte oudheid en onvervalschte juistmatigheid der Geschiedboeken des Nieuwen Testaments. Zyn Hoogeerwaerde behandelt dit laetste gedeelte van Israëls lotgevallen, in de Schriften des Ouden Verbonds gemeld, indiervoege, dat hy, even als van de voorige geschiedenissen, een geregeld verslag geve; met invlechting van de verrichtingen der Propheten in die dagen; onder het uit den weg ruimen der tegenbedenkingen van het Ongeloof; dat hem verscheiden plaetsen der Bybelbladen doet ophelderen. En in zyn daerop volgend Betoog, van de echtheid der Schriften des Nieuwen Testaments, vind men het merkwaerdigste daertoe betrekkelyk byeengebragt, met ene beantwoording der tegenbedenkingen, die derzelver nietigheid of ongegrondheid duidelyk doet zien. - Om 'er den Lezer iets byzonders uit mede te deelen, zullen wy ons bepalen tot het hoofdzaeklyke zyner beantwoordinge, van 't geen men bybrengt, om reden te geven, van de spoedige en wyduitgestrekte uitbreiding der Christelyke Leere, op de vooronderstelling dat het Euangelische geschiedkundige bericht valsch zy. - Die omhelzing der Christelyke Leer toont, gelyk de Hoogleeraer dit aengedrongen heeft, dat de berichten der Euangelisten en Apostelen, in die dagen, met de volkomen- | |
[pagina 238]
| |
ste overtuiging voor echt gekeurd zyn, door menschen, die 'er 't grootste belang in hadden, om deswegens een naeuwkeurig onderzoek te doen. Men ziet des hierin de kracht der waerheid, zegt een Christen; maer de Ongeloovige meent, dat hy andere redenen kan opgeven, van dien verwonderenswaerdigen voortgang der Christelyke Leer. ‘Het ongerymde der Heidensche afgodery, en der Joodsche bygeloovigheid, zegt hy, begon in 't oog te loopen; men kreeg verdriet in 't kostbare van den Godsdienst, en andere lasten van beide de Religien.’ - Dan hiertegen staet, dat een bygeloovig volk dit kostlyke en die lasten gewillig draegt, en dat het Christendom veel moeilyker plichten afvorderde. Voorts was die bygeloovigheid niet ongerymd in 't oog der Jooden, voor zo ver dezelve, hunnes oordeels, op ene Godlyke instelling gevestigd was. En wat de ongerymdheid der afgodery betreft, verstandigen lachten daerom in stilte, zonder deswegens een anderen Godsdienst aen te nemen; en de groote menigte was 'er zo aen gewoon, dat het hun niet zeer vreemd voorkwam. Daerenboven, wat was dan, vraegt de Hoogleeraer, de reden, dat deze dwaesheid van 't Heidendom niet eerder ingezien werd, dan juist toen het Christendom zich zo zeer begon uit te breiden. Zommigen schryven dit toe ‘aen de Platonische of Stoïsche Philosophie.’ - Dan men heeft, gelyk de Hoogleeraar opmerkt, hier wel in acht te nemen, hoe klein het getal derzulken was, die zich met Philosophische bespiegelingen ophielden, in vergelyking van het getal der genen, die den Christelyken Godsdienst omhelsden; mitsgaders de geringe overeenkomst of liever strydigheid dier Philosophie met deze Leere; en verder de omstandigheden, waer in zich Jooden en Heidenen bevonden, als welken toonen, dat 'er zulk een invloed niet van te wachten was. Ook vraegt hy hier insgelyks met regt: van waer komt het, dat deze Philosophen, die 'er waren voor dat het Christendom opkwam, niet eerder betere begrippen onder de menschen verspreid hebben? En 't is, gelyk hy tevens aenmerkt, aen de andere zyde zeker en klaer, dat de Christelyke Leer, onder de Philosophen, al terstond en in den beginne, de hevigste tegenstrevers gevonden heeft, en, volgens OriginesGa naar voetnoot(*), ook onder de Platonischen. Beweert men wyders, ‘dat ene algemene tolerantie, in zaken van Religie, het Christendom zo vele voordeelen toegebragt zou hebben;’ dan beweert men, gelyk de Hoogleer- | |
[pagina 239]
| |
aer toont, ene onbewysbare stelling; waervan het tegendeel, vooral ook ten opzichte der Christenen, baerblyklyk is. En niet meer zal het afdoen, als men zich beroept ‘op de kracht der dwepery,’ nadien het, onder zulke omstandigheden, geheel onmogelyk was, zulk ene groote menigte menschen, in alle plaatsen, tot zulk ene voor hun gevaerlyke dwepery te verleiden. - Doch wy zullen zyn Eerwaerden voorts zelven laten spreken. ‘Zegt men, (dus vervolgt hy,) “dat eenvoudige en domme lieden, die, enkel en alleen uit onbedachtzaamheid, gewoon zyn iets, zonder eenigen grond, aan te neemen, zich gemaklyk tot alles laaten overhaalenGa naar voetnoot(a);” dan vergeet men aan te merken, hoe veele lieden van doorzigt en aanzien, reeds in de vroegste tyden, de Christelyke Leer hebben aangenomen: leden van het Joodsche Sanhedrin, gelyk Joseph en Nicodemus waren; een Proconsul Sergius PaulusGa naar voetnoot(b), een medegenoot der Raadsvergaderinge van den Areopagus; Dionysius, en andere aanzienlyke AtheniensersGa naar voetnoot(c); een Corinthische Schatmeester ErastusGa naar voetnoot(d); verscheide Hovelingen van den Keizer NeroGa naar voetnoot(e); om nu niet te spreeken van de Kerkleeraaren en andere schrandere lieden, die ten deele in de Wysbegeerte of Philosophie en andere geleerde weetenschappen zeer wel bedreeven warenGa naar voetnoot(f). En terwyl ook zelfs de eenvoudigsten, aan de eene zyde, ligtgeloovig zyn; zo kleeven zy evenwel, aan de andere zyde, dies te meerder aan hunne ingezogene oude vooroordeelen, en zullen bezwaarlyk het besluit neemen, om zulk eene leer te omhelzen, waarby zy hunne beste voordeelen moeten laaten vaaren, en zich aan veele ongemakken onderwerpen. Zielen, die gevoel hebben, konnen nog wel, in de eerste drift, sterke besluiten neemen: doch deeze yver plag doorgaans al ligt te verdwynen, zo dra aanhoudende verdrukkingen opkomen, die men in den beginne niet verwacht had; en die men evenwel, alleenlyk door 't herroepen der aangenomene begrippen of gevoelens, ontgaan kon: want, op den roem van eene bijzondere standvastigheid by de nakomelingschap, is het groote gros zelden gewoon te zien. En ook daartoe konden de meeste martelaaren niet eens hoope hebben; naardien zy veeltyds in eene groote menigte afgemaakt wierden; gelyk zo, by voorbeeld, te Car- | |
[pagina 240]
| |
thago 300 verbrand wierden, en anderen, welker naamen niet eens bekend zyn geworden. Gesteld; “de Apostelen hadden zo veele toegeeving betoond, om zich te schikken naar de verscheidene vooroordeelen der Jooden en Heidenen, om dezelve dies te eerder te gewinnen;” zo als Bolingbroke zegtGa naar voetnoot(g); zoude zulk eene inschiklykheid dezelven wel schadeloos gesteld hebben voor alle gevoelige tegenspoeden en rampen, die zy, by eene daadlyke aanneeminge van het Christendom, niet ontwyken konden? En hoe zouden de geringe aalmoezen, die de armen ontvingen, in staat geweest zyn, om de overige ongemakken zodanig te vergoeden, “dat daar door ook slegts de groote menigte bewoogen zou zyn geworden, deswegen de Christelyke Religie aan te neemen, om dat het hun daarby aan onderhoud niet ontbreeken konGa naar voetnoot(h)?” In de gemeente van Jerusalem, alleen, had in zeker opzigt, de gemeenschap der goederen plaats; doch zy verarmde ook al haast dermaate, dat de Apostelen zich genoodzaakt vonden, voor dezelve, elders, liefdegaven in te zamelen. Dat dergelyken mede voor andere gemeentes zouden geschied zyn, leezen wy niet. En ofschoon de mildaadigheid der Christenen zelfs door den Keizer Julianus geroemd wordt; zo strekten evenwel de byeengebragte weldaaden niet zo verre, dat men in staat zoude zyn geweest, om alle luiaards te verzorgen. En dit is ook zo weinig gescheid, dat veel meer elk, op het ernstelykste, aangespoord werdt, in zyn beroep te blyven, en met alle naarstigheid te arbeidenGa naar voetnoot(i). Voor 't overige waren immers, onder de eerste Christenen, niet veele welgestelde lieden, op welker kosten, evenwel, het ongelyk grooter getal van armen, zou hebben moeten ondersteund worden; en die even daarom zouden hebben konnen worden afgeschrikt om den Christelyken Godsdienst aan te neemen. Met één woord, schoon men ook, alle voorgemelde redenen der schielyke uitbreidinge van het Christendom, zoude willen by een neemen; evenwel zouden dezelven niet genoegzaam zyn om dit te doen begrypen, indien niet de waarheid der berichten in de Apostolische Schriften vervat, den geenen, die zich tot het aanneemen deezer leere schikten, met de volkomene overtuiginge in 't oog gestraald had.’ |
|