Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1777
(1777)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijHet leven van den grootsten en besten aller Menschen, Jezus, door J.J. Hesz, Bedienaar des Godlyken Woords te Zurich. Uit het Hoogduitsch vertaald. Tweede Deel. Te Haarlem by J. Bosch 1777. Behalven het Voorwerk 376 bladz. in gr. octavo.AEn 't hoofd van dit tweede Deel zyn twee Verhandelingen geplaetst; éne over de Wonderwerken, die in de Euangelische Geschiedenis voorkomen, en éne over der Euangelisten manier van verhalen; die verscheiden leerzame aenmerkingen over deze onderwerpen behelzen. Verder vervolgt de Eerwaerde Hesz, zyne verklarende uitbreiding van het in orde geschikte verhael der Euangelisten, op de eigenste wyze, als hy dezelve aengevangen heeft; dat hy in dezen brengt tot op de opwekking van Lazarus uit de dooden, kort voor 's Heillands staetlyke intrede binnen Jerusalem. Met de afgifte der voorige twee Stukken van het eerste Deel, hebben wy reeds één en anderwerf, door een voorbeeld, getoond, hoe oordeelkundig de Autheur welgepaste aenmerkingen over deze en gene byzonderheden te berde brengt; thans lust het ons eens tevens te doen zien, hoe welgeschikt hy een uitbreidend verhael weet voor te dragen; ten einde men zyn Eerwaerden ook van die zyde beschouwe. Wy zullen hier toe het oog slaen op het voorgevallen te Bethanie, aen 't huis van Martha, by gelegenheid van een Vriendelyk Bezoek, aengetekend Luk. X:38-42; 't welk de Autheur, by manier van een gemeenzaem verhael, indezervoege zeer natuurlyk beschryft. ‘Jezus had met eene kleine Familie te Bethanien vriendschap gemaakt. Zy bestond uit eenen Broeder en twee Zusters. De Broeder heette Lazarus, de Zusters Maria en Martha; de laatstgenoemde was niet onwaarschynlyk eene Weduwe, by welke de beide anderen inwoondenGa naar voetnoot(a). Als | |
[pagina 196]
| |
Jezus door dit Vlek reisde, of zich in de daar digt by geleegene Stad Jeruzalem ophield, dan bezogt hy gaarne deeze Zusters; de gastvryheid van MarthaGa naar voetnoot(b), en hunne gemeenschaplyke hoogachting voor Zynen Persoon, had hun dit geluk te wege gebragt. Eens, als Hy zoo by hen was, en om voor hen zyne tegenwoordigheid nuttig te maaken, leerzaame gesprekken hield, was Martha heengegaan, om voor hunnen Gast, die welligt ook zyne Discipelen by zich had, eene gevoegelyke maaltyd te bereiden. Haare werkzaamheid, en om dat zy dit voor het gewichtigste hield, het geen zy als Vrouw van den huize te bezorgen had, veroorloofde haar niet, Zyne Leeringen in stille ruste aan te hooren. Zy was geheel met de toebereiding van de Maaltyd bezig, terwyl zy het gemis van de hulpe haarer Zuster begon te gevoelen. Maria had eene geheel andere bezigheid. Stil, oplettende, vol van leerlust, bleef zy in de kamer, liet Martha haar werk verrichten, luisterde na alle de woorden van haaren Leermeester, en nam zo veel deel in zyne gesprekken, dat zy niet dacht om andere bezigheden. Martha komt met eenige onrust binnen, en wenschte dat haar Zuster toch eindelyk merken mogt, dat 'er thans hand aan het werk geslaagen moest worden. Dan deeze slaat op alles geen acht. Martha kan niet langer zwygen; doch dewyl zy zich schroomt, om haar eenig verwyt in de tegenwoordigheid der gasten te doen, en Jezus Christus haar te onvredenheid reeds gemerkt had, keert zy zich tot Hem, met eenen toon van verontschuldiginge, voor zich, en van te onvredenheid over haare Zuster. Heer! zegt zy, gy zult zelf wel bemerkt hebben, dat het juist niet in de beste orde toegaat. - Myn Zuster neemt in 't geheel geen deel in uw onthaal, en laat my alleen myne Gasten bedienen. - Ik denk, dat eene herinnering van u, dat zy my behoorde te helpen, haar arbeidzaamer zou maaken. - Maria begon 'er toen eerst om te denken, waar op het doelde; zy nam het haare Zuster niet euvel. Doch deeze verdiende evenwel een klein verwyt daarover, dat zy door haare al te zorgvuldige werkzaamheid zich had laaten verleiden, om Maria van iets gewichtigers af te roepen, Jezus in zyne rede te stooren, en Hem eene zaak van zoo weinig belangs klaagende voor te stellen. Martha, goede Martha! zeide Hy, waarom neemt gy zoo groote en angstvallige moeite, om te zorgen, dat 'er niet | |
[pagina 197]
| |
te weinige gerechten op de tafel koomen. Om den honger te stillen, zou immers één éénig genoeg zyn. Intusschen heeft Maria, wyzer dan gy, om zoo te spreeken, het beste onder de gerechten verkoorenGa naar voetnoot(c); zy weet dat te waardeeren, en boven alle anderen aan dat den voorrang te geeven, het geen deezen voorrang verdient. En daar zy zelf met goed overleg het uitgekoozen heeft, zou ik het haar ontneemen, of haar daar van te rugge houden? Neen, zy zal in het bezit, van het geen zy meest ter harte neemt, ongehinderd blyven. Het verwyt was zagt, en paste uitsteekend wel op de foute. By zoodanige angstvallige arbeidzaame gemoederen moet men het goede, 't geen ook altoos in hun doen is, (by Martha was het dienstvaardigheid en gastvryheid,) niet onderdrukken; het niet, met het geen 'er gebrekkig by is, op dezelfde laagte stellen; anders zou het verwyt meer schaade dan voordeel doen. Toont men daarentegen den zorgelyken iets beters, waaromtrent zyn werkzaame geest zich bezig kan houden, dan geeft hy ons eerder gehoor, en geloost, dat hy, die hem zoo waarschouwt, het goed met hem meene. Voor het overige zal men deeze leere voor Martha voornaamlyk nuttig vinden in het huislyke leven, daar kleine zorgen en bezigheden zoo menigmaal, en zoo dikwils ten ontyde, zich tusschen de wichtigste belangen indringen. Ik denk dat myne Leezers met my zouden wenschen, veele zodanige huislyke vertooningen in het leven van Jezus Christus te vinden; en liesst zouden zy Hem al vroeger in zyne eigene Familie te Nazareth gezien hebbenGa naar voetnoot(*), daar men zich eene menigte schilderyen van deezen aart kan voorstellen, die ons zeer gewichtig zouden moeten voorkomen. Dan gemerkt het oogmerk der Euangeliesche geschiedenissen vereischte, dat wy Hem meerder, buiten deeze enge betrekkingen, naar Zyn openbaar karakter en ampt leeren kennen, komen 'er zeldzaam vertooningen van de eerste soort in voor. Maar de weinigen, die wy aangetekend vinden, om Hem ook als Zoon, Broeder [ofte Neef], en Vriend kenbaar te maaken; wie zal in dezelven het vriendlyke, het zachte en gevallige in zyn karakter missen te zien, die zelfs alleen deeze verhaalde geschiedenis, en het geen niet lang daar naa in deeze zelfde Familie is voorgevallen, met gevoel leest?’ |
|