Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1777
(1777)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij
[pagina 189]
| |
Hedendaagsche Vaderlandsche Letter-oefeningen.Verhandelingen over de voornaamste Waarbeden van den Godsdienst. Uit het Hoogduitsch van den Abt, J.F.W. Jerusalem vertaald, en met eenige ophelderende Aanmerkingen voorzien, door B. Carull. Tweede Deels Tweede Stuk. Te Amsterdam by P. Spriet en Zoon 1776. In groot octavo 206 bladz.INgevolge van het voorgestelde plan dezer Verhandelingen, om naamlyk de gesteltenis der Reden en van den Godsdienst, in de eerste plaetse, naer uitwyzen der Mozaïsche geschiedenissen, te ontvouwen, behelst dit tweede Stuk, daer 't eerste ons tot aen den Zondvloed gebragt had, ene oordeelkundige behandeling der merkwaerdige gebeurtenissen, zedert den Zondvloed, tot op den dood van Jacob, in 't boek Genesis aengetekend. De Abt Jerusalem, van wiens leerzame schryfwyze in deze Verhandelingen wy reeds gewag gemaekt hebbenGa naar voetnoot(*), gaet dit geschiedkundig bericht met oplettendheid na; en toont ons, onder nevensgaende ophelderingen van verscheiden byzonderheden, die hare duistere zyden hebben, of om andere reden door 't Ongeloof gewraekt worden, den voortgang der Godsdienstige kundigheden in die dagen. Hierop is 't dat de Abt Jerusalem ook wel inzonderheid in deze Verhandelingen het oog heeft; en de beschouwing der geschiedenissen uit dat gezichtspunt geeft hem meermaels aenleiding tot leerzame opmerkingen, die geschikt zyn, om aen deze en gene spreekwyzen, of manieren van voorstellingen licht by te zetten; mitsgaders het character, de zeden of kundigheden der menschen van die dagen na te sporen; en den schryfstyl van Mozes recht te leren waerderen. - Men oordele hier van uit het volgende voorstel, wegens de verschyning der Engelen aen Abraham, Gen. XVIII. ‘Deeze beschryving, zegt hy, bevat de volmaaktste schildery van den oudsten tyd, waar door men zyne gedachten | |
[pagina 190]
| |
nog veel verder vind te rug gevoerd, dan tot in de heldendagen van homerus. - Abraham, omtrent den avond, eenzaam voor zyne tente, om koele lucht te scheppen; - de drie Vreemden, welken, op eenigen afstand tegen hem over staande, gelyk minerva voor het hof van ulysses, de noodiging afwachten; - de gastvrye abraham, die, gelyk een telemachus, zich verplicht acht, zo dra hy hen gewaar word, hen vriendelyk in te noodigen, en voor hunne verfrissching te zorgen; - het geringe onderscheid tusschen heer en dienaar in de huislyke bezigheden, niettegenstaande de Vorstlyke waardigheid van abraham en sara, en het aantal hunner knechten; - de in 't werk gestelde eerbied jegens die vreemden; - de eenvoudige manier van vergasting; sara nog niet van 't manlyk gezelschap afgezonderd: - 't is alles de schilderachtigste beschryving der allervroegste leevenswyze; en wien ze te onedel, te gemeen voorkomt, moet vooral geen homerus, maar enkel de Eeuw van Lodewyk den XIVdenGa naar voetnoot(*) leezen. Doch de verschyning zelve verdient eene byzondere opmerking. - Abrahams geloof aan de vervulling der hem gedaane belofte behoeft thans deeze bevestiging niet meer. Maar, tot de groote beroeping waar toe hy verkozen was, als ook, ten einde zyn geloof tevens het voorbeeld van eene zuivere, van eene volmaakte kennis Gods zou zyn: hier toe was hem eene nog vollediger verlichting noodig. En dewyl zyn reden nog onvermogend was, om zich de volmaaktheden Gods, in het waare verband, zo als dit geloof vereischt voor te stellen, zo zal hy daar nog eene meerdere, eene regelrechtbeschouwende kennis van verkrygen, en thans de getuige zyn van het verschriklyk oordeel welk over Sodom besloten was. Want hier zal hy de groote en eerste hoofdzaaklyke waarheid van allen Godsdienst weder bevestigd vinden; naamelyk: dat zyn God de Heer en Regeerder van de waereld is: de almagtige God, die alle gebeurtenissen in de natuur, naar zynen wil, verkiest, regelt en bestiert: de alweetende God, die alle menschen onder zyn Godlyk toezicht heeft en opmerkt; die hunne goede daaden met een gunstig welgevallen, maar hunne kwaade met een ernstig mishaagen beschouwt, en, uit dien hoofde, alle verordeningen in de natuur tot verordeningen maakt, om aan de groote wet van schikking, weike | |
[pagina 191]
| |
Hy in de natuur heeft gesticht, de vereischte gehoorzaamheid te verschaffen, en de menschen op zyne onveranderlyke liefde tot het goede opmerkzaam te houden. Enkel in den ondergang van Sodom zou abraham die onderrichting niet hebben gevonden; maar, het heet: Dewyl het geroep over Sodom en Gomorra zo groot is, en haare zonden zeer zwaar zyn, daarom wil ik afvaaren, en zien of zy dat alles gedaan hebben, en daarnaar zal myn oordeel over haar uitgaan. - Deeze manier van spreeken heb ik voorheen, by eene andere gelegenheid reeds verklaard.Ga naar voetnoot(*). - Abra- | |
[pagina 192]
| |
ham zal getuige zyn, dat het geen onvoorzien geval, maar dat het de Godheid is, die over Sodom dit verschriklyk on- | |
[pagina 193]
| |
weder ontsteekt; en, wat indruk op hem! toen hy den volgenden morgen, zo dra hy zyne oogen opslaat, in den opstygenden rook alle deeze Godlyke eigenschappen bevestigd vind! - Hierby komt nog eene andere omstandigheid, welke deeze verschyning, ter opheldering van abrahams kennisse, noodig maakte. 't Is niet de orde en de schoonheden der natuur, welken den mensch, in de kindsheid van zyne reden, op God, als den Heer van de natuur, opmerkzaam zouden kunnen maaken. Zyne zinnen zyn voor deeze bespiegelingen te onbedreven, te ruuw; hy ontdekt God veelmeer in de verschrikkelyke verschynzelen der natuur, in stormen, in watervloeden en aardbeevingen; hy hoort Hem enkel dreigen in de onweders. - Dus zyn nog alle de godheden van de tegenwoordige, dus waren zy allen van de eertyds woeste volken; enkel schrikverwekkende godheden, die in haare straffen nooit eene algemeene liefde tot orde, maar enkel aangehitste wraak vertoonen. Door zulk eene voorstelling geraakt de mensch nimmer tot die zalige betrekking, in welke hy met zynen Schepper moet staan; 't is eene voorstelling die aan den Godsdienst alle zachtaartige, alle aanmoedigende neigingen tot het goede ontneemt, en dit weldaadige geschenk des hemels in een verschrikkelyken geessel voor de waereld, in een stikdonker, in een vreesselyk bygeloof verandert, en daarom ook reeds zo vroegtydig die wreede verzoenmiddelen, dat menschen-offeren, in de waereld gebragt en zo algemeen gemaakt heeft. - Het aanschouwen van het ysselyk oordeel over Sodom, welk abraham thans als een van God geveld strafvonnis zou zien voltrekken, kon in hem, onder het denkbeeld, of 'er in Sodom ook niet wel eenige onschuldigen mogten zyn, dien zelfden vreesbaarenden indruk veroorzaaken. - Wy, die de Voorzienigheid in een opgeklaarder licht kennen, en, door middel van deeze verlichting, verder kunnen zien, dan tot aan de grenzen van ons tegenwoordig leven: wy zelven kunnen ook, by gelegenheid van dergelyke algemeene straffen, op de gedachten komen, of 'er ook niet wel onschuldigen mede onder zouden begrepen zyn, zonder dat echter ons geloof | |
[pagina 194]
| |
aan eene wyze en goedertierene Voorzienigheid daardoor in het minste word benadeeld. Doch abraham was nog zodanig niet verlicht; de verbaasdheid, waarin zyn edel hart geraakt, zo dra hy van het vonnis hoort, is 'er het treffendst bewys van. Het komt hem verschrikkelyk voor, dat hy zich den Schepper der menschen als minder menschlievend voor zou stellen, dan hy zelf is. Heere! wilt gy dan de rechtvaardigen met de godloozen ombrengen? dat zy verre van U, gy, die aller waereld rechter zyt! daar mogt nog een getal van rechtvaardigen, al ware het nog zo gering, in Sodom weezen, het welk zich der boosheid niet heeft schuldig gemaakt! - Wat zou, derhalve, zyn vertrouwen op de menschlievendheid van zynen God niet verzwakt zyn geworden, indien zyn edelmoedig hart hierover niet gerust ware gesteld! Maar, indien 'er slechts vyftig, - indien 'er slechts dertig, - slechts tien onschuldigen te Sodom in de stad zyn, zou het gantsche gewest verschoond blyven. Nu is God by abraham bekend; nu is hem bewust, hoe Hy van menschen gekend moet zyn, op dat zy Hem, niet alleen met vreeze, maar ook met vertrouwen en liefde kunnen dienen. Een God, die zyn mishaagen aan het kwaade nimmer daadelyk bewyst, zou den mensch in het roekeloos verachten van alle orde en deugd versterken; doch een God, inregendeel wiens toorne den schuldeloozen, gelyk den zondaar, straft, zou hem al zyn vertrouwen beneemen. Die kennis nu, welke abraham thans bezit, is de grondslag van allen waaren Godsdienst; en tot deeze kennis had hy alle die buitengewoone, alle die zinnelyke omstandigheden nog noodig; ook komt de taal, waarvan wy in de beschryving gebruik gemaakt vinden, geheel en al met die zwakheid overeen. Maar hoe zinnelyk echter deeze omstandigheden ook mogen zyn, en op wat wyze abraham, in deeze zyne zwakheid, zich Gods overaltegenwoordigheid en alweetendheid ook moge voorstellen; hy kent God nu als den Heer en Rechter der waereld, wiens zedelyke regeering zich over alle menschen uitstrekt; hy kent Hem nu als den God die overal de almagtige, de alweetende en heilige God is; die den biiksem roept, en denzelven de plaats des zondaars aanwyst, welke hy verwoesten moet; doch hy kent Hem nu ook als den God, die nimmer uit wraak, maar als de wyze Regeerder der waereld, straft, en wiens gerechtigheid met wysheid en | |
[pagina 195]
| |
liefde gepaard gaat. - Hoe verheven nu een wysgeer, in zyne boven-natuurkundige taal, zich dit alles ook moge voorstellen; de Godsdienst echter blyst altoos dezelfde; geen engel heeft eenen volmaakter.’ |
|