op zigzelve, in het afgetrokken beschouwd, over te brengen tot de bedoelde voorwerpen, of dezelve afzonderlijk tot het voorgesteld oogmerk betrekkelijk te maken.
4. Wanneer wij soms al eens niet in staat waren, om de mening van deze of gene gebezigde kundigheid uit te leggen, of eene genoegsame rede van het gebruik maken van dezelve te vertegenwoordigen, zo behoeven wij egter onzen geest af te sloven, nog te pijnigen om de eene of andere verborgenheid in dezelve op te sporen.
5. En eindelijk, moeten de verklaringen der gelijkenissen altijd eenvouwig en niet gedrongen zijn.’
Op het voordragen dier regels volgt wyders, in 't verdere gedeelte dezer Verhandelinge, ene naspooring van den waren zin der gelykenisse van den verlooren Zoon. Hier toe vestigt onze Uitlegger, na ene kortbondige overweging van de meestgebruikelyke verklaringen, volgens zynen eersten regel, het oog op het doelwit, dat Christus zig, naar uitwyzen van den zamenhang, met het bybrengen van deze gelykenis voorstelde. - Volgens het voorige verhael van Lukas, vind zyn Eerwaerde de aenleiding tot het uitspreken dezer gelykenis, in het haetlyk oordeelvellen der Pharizeen en Schriftgeleerden over het menschlievend gedrag van den Heilland, jegens de Tollenaers en Zondaers, door de eerstgemelden belasterd; welke lastering de Heilland, met ene gadelooze wysheid, in de twee voorige gelykenissen, en inzonderheid ook in deze, afkeert. Zyn Eerwaerde dit duidelyk voorgedragen hebbende, vervolgt wyders indezervoege zyn voorstel wegens het doelwit van Jezus, en gevolglyk den zin der gelykenis.
‘Het is derhalven, zegt hy, na deze beschouwing, in het minst niet duister meer, hoedanig het waar oogmerk van den Zaligmaker in derzelver Voorstelling zij. - Hij bedoelt immers door dezelve niets anders, dan de verdediging van het liefdrijk gedrag, het welk door Hem omtrent de tollenaren wierd gehouden, als bestaanbaar met het agtbaar karakter, met het welk Hij was bekleed: - terwijl hij hier door beoogt, de ten toonstelling der beschimping zijner vijanden, als onregtmatig en verfoeilijk.
Ter bereiking nu van dit gewigtig doel staaft Christus door deze zelfde gelijkenis de waarheid eener stelling, die als de voorname grondslag moet worden aangemerkt, op den welken de billijkheid en onberispelijkheid zijner handelwijs gevestigd was: dat namenlijk de allersnoodste overtreders der Goddelijke wetten, door een barmhartig God, in genade aan-