Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1777
(1777)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij
[pagina 67]
| |
Oude en Hedendaagsche Algemeene Wereldlyke Geschiedenis, gevolgd naar 't Fransch van den Heer Abt Millot. Lid van de Academien der Weetenschappen te Lions en Nanci. IV. Deel. Oude Geschiedenis. Te Amst. by Yntema en Tieboel 1776. In gr. octavo. Behalven een Tydrekenkundige Tafel, 379 bladz.IN 't kort bestek van vier bekwaame Boekdeelen, zien wy, met de afgifte van het vierde Deel deezer Algemeene Wereldlyke Geschiedenisse, de Oude Geschiedenis afgehandeld: en wel op eene wyze, waar in kortheid, klaarheid en bevalligheid zich veréénigen. Van de uitgestrekte Romeinsche Geschiedenis, door millot in twaalf Tydperken verdeeld, behelst dit Stuk de twee laatste: aangeduid door deeze Hoofd- onderscheidingen. Het Elfde Tydperk. De Zetel des Ryks na Constantinopole overgebragt, en de Christlyke Godsdienst vastgesteld. - Het Twaalfde Tydperk. De Barbaarsche Volken in 't Romeinsche Ryk gevestigd. Twee Tydperken van veel belangs: de Godgeleerde, de Staatkundige, de Wysgeer, treft daar in ontelbaare byzonderheden aan, die, op eene onderscheidende wyze, hun ter herhaalde beschouwinge daar van uitnoodigen. ‘Hier doet zich,’ om met millot te spreeken, daar hy een algemeen denkbeeld opgeeft van de Geschiedenis des eerstgemelden Tydperks, ‘stoffe te over op, om onze weetgraagte uit te lokken, schoon dezelve zich tot het waare en het nutte bepaale, en met het oplossen en ontwarren van vraagen geschilstukken der Geschiedkunde, den tyd niet kwiste. - Eene nieuwe gedaante van zaaken vertoont zich aan ons oog, en trekt alle onze aandagt: eene nieuwe Ryksstad; een nieuwe Godsdienst; eene nieuwe Staatkunde; minder schreeuwende schelmstukken, minder bloedvergietingen, minder geweldige en schielyke omwentelingen; maar meer listen, meer trouwloosheden, en doortrapter boosheid; de Kerk zegepraalende over de Afgodery, doch verscheurd door inwendige onlusten; het Keizerryk nog op eigen voeten staande; doch aan alle kanten ten val neigende, zyn hoofdvoorwerpen, welke de Eeuw van constantinus den grooten oplevert, en die dezelve eene der gedenkwaardigste Tydperken in de Geschiedenissen der Wereld maaken. - De veelvuldige strydigheden tusschen de verhaalen der Christen Schryveren, en die des Heidendoms, bewolken hier niet zelden de waarheid. Zo veel ons mogelyk is, zullen wy, volgens daad- | |
[pagina 68]
| |
lyke blyken, oordeelen, en ons hoeden, om door geene lofof lasterreden gezwenkt te worden. Dit is het eenige middel, om kundigheden te verkrygen, welke onze beoefeninge verdienen, en die hulde zyn wy der Waarheid verschuldigd.’ Dat hy deeze der Waarheid toebrenge, zal een ieder moeten erkennen, die met opmerking de stukken leest, waar in de gemelde strydigheid voorkomt: zeer juist is zyne bedenking ten opzigte van constantinus den grooten, en de voordeelen des Christendoms. Het is geenzins te bevreemden, dat driftige Afgodendienaars een' Vorst, die de Afgodery wilde verdelgen, hebben zoeken zwart te maaken. - Maar hoe kan men het heil ontkennen, 't welk zulk eene verandering (als het Christendom te wege bragt) spelde: eene verandering, die het Menschdom van de jammerlykste dwaalingen en de snoodste gebreken stondt te zuiveren, kennis en deugd onder 't zelve voort te planten? In de daad wy zien niet dan maar al te veel van de oude dwaalingen en ondeugden, en hoe nieuwe dwaalingen een zo dierbaar geschenk des Hemels, als de Christlyke Leere, te droevig ontluisteren. Wy zien dikwyls de Christenen strydig en onbestaanbaar met hunne beginzelen handelen. Maar, door die beginzelen zelve veroordeeld, strekken hunne afdwaalingen en buitenspoorigheden tot getuigenissen van de heiligheid der Leere, die zy ongelukkig met hunne daaden lochenen. De Schryvers van een Fransch MaandschriftGa naar voetnoot(*), het Werk van millot beoordeelende, erkennen hunne vrees ongegrond te zyn, dat, naamlyk, een Schryver, die zich geen vriend der Jooden betoondeGa naar voetnoot(†), ook geen Vriend van het Christendom zou zyn; te meer daar hy zomtyds sterk tegen de Geestlyken uitvaart; en haalen daar op verscheide Staaltjes aan, waar uit de hoogagting en eerbied deezes Schryvers voor den Christlyken Godsdienst blykt. - Wy zullen, aangemerkt het van eene groote aangelegenheid voor de eer van millot en zyns Naavolgers is, hier omtrent zekerheid te hebben, onzen Leezeren eene schets geeven van de Zaaken tot den Godsdienst betrekkelyk, onder de Regeering van constantinus den grooten; deeze zal kunnen dienen om te toonen, welke rechtmaatige denkbeelden zy van het Christendom bezitten, en op | |
[pagina 69]
| |
hoe hoog een prys zy die Hemelsche Leere schatten; en teffens doen zien, dat Liefde tot de Waarheid hun aanzette, om vrymoedig en openhartig de gebreken van de zyde der Christenen te erkennen. ‘Constantinus, alleen meester van het Ryk geworden, betoonde zyn' Yver voor de Christenheid veel vuuriger dan voorheen. Hy verboodt den Afgodendienaaren het doen van offeranden: deedt een groot aantal Tempels nederwerpen of sluiten. In 't Oosten liet hy een Bevelschrift uitgaan, waar in hy verklaarde, de rust van niemand te willen verstooren, zyne Onderdaanen tot eene onderlinge verdraagzaamheid aanmaanende, den yver afkeurende der zodanigen, die de bedryven en verrigtingen van den Ouden Godsdienst des Ryks voor misdaaden van den Staat wilden houden. Egypte behieldt zyn Godheden en Eerdienst. Het Heidendom bleef te Rome, onder de bescherming van den Raad, en in een groot gedeelte des Ryks, in stand. Veel, zeer veel was het gevorderd, dat het Kruis van christus ten Hove geëerd wierd, en de Aanbidders van den waaren God in 's Vorsten gunst stonden: en dat de andere, in ontzag gehouden, hun haat en gevoeligheid niet durfden betoonen. Dit heil zou op veel beter grond gesteund hebben, indien de Godsvrugt des Keizers meer verlicht geweest ware. Terwyl hy zeer middelmaatige Redenvoeringen deedt, zyner waardigheid weinig voegende, gaf hy zich over aan de raadslagen van gierige en bedrieglyke Menschen, die zyn vertrouwen misbruikten, om het oogmerk hunner heerschende driften te bereiken. In weerwil van zo veele wyze Wetten tegen het pleegen van onregt en geweldenaaryen, strekte de Stad daar aan ten prooije. In weerwil van zo veel yvers voor den Christlyken Godsdienst, werden de Godgeleerde Oorlogen rondsom den Throon gebooren, en rigtten in de Kerk de deerlykste verwoestingen aan, door de onvoorzigtigheid van den Vorst. Wy zullen hier van een algemeen denkbeeld opleveren; dit stuk beschouwende van den kant, die de openbaare rust, de goede zeden en het Menschlyk verstand raakt: want de behandeling der Godgeleerde Geschilstukken, op zichzelven beschouwd, behoort tot myn plan niet.’ ‘Hoe aandagtiger en opmerkzaamer men de Leer van jesus christus en der Apostelen overweegt, hoe duidelyker en overtuigender wy bemerken, dat dezelve oorspronglyk is ingerigt, om de Menschen deugdzaam en gelukkig te maaken. De Heilland der Wereld hadt de geheele Wet tot twee Ge- | |
[pagina 70]
| |
boden gebragt, die den grondsteun van het Euangelie uitmaaken. - Bemint god boven alles. - Bemint uwen Naasten als u zelven. Eene algemeene Liefde is de Ziel het Leeven van den Christlyken Godsdienst. Deeze strekt om de Menschen van deeze aarde los te maaken, door het dooden der ongeregelde lusten en wereldsche begeerlykheden; doch hun aan elkander te verbinden, door den band eener zuivere en algemeene Liefde. De Pligten, aan de Menschlyke Maatschappy verschuldigd, worden als weezenlyke stukken van de Christlyke Leere voorgedraagen, en op dezelve als voorwaarden der eeuwige Gelukzaligheid aangedrongen. Deeze doemt eigenbaat, hoogmoed, wellust, vyandschap en tweedragt. De Heilige paulus heeft zelfs zeer streng alles verbooden, wat aanleiding gaf tot onnutten twist en ydelen tweestryd, hy merkt de invoerders daar van aan, als Menschen, die eene Leere verkondigden, niet overéénkomstig met de gezonde woorden van onzen Heere jesus christus, en met de Leere, die naar de Godzaligheid is; als Menschen, die opgeblaazen zyn, die raazen omtrent twistvraagen en woordenstryd, uit welke nyd, twist, lasteringen, kwaade nadenkingen en verkeerde krakeelingen voortkomen; ondeugden der zodanigen, die een bedorven verstand hebben, van de waarheid beroofd zyn, en de Godzaligheid voor aardsch gewin houden. Hy beveelt, van de zulken af te wyken. Niets, gevolglyk, was strydiger met den waaren aart des Christendoms, dan de verstandlooze en bittere yver van eenen trotschen en hardnekkigen geest; die, onder voorwendzel van god te dienen, in de Kerk of in den Burgerstaat, onrust verwekten. Zo lang de Christenen een kleinen hoop uitmaakten, en de Vervolging de Deugden onder hun kweekte, werden de grondlessen van het Euangelie met allen yver gehoorzaamd en opgevolgd. Ontstondt 'er eenig verschil, het oordeel der Apostelen, der Apostolische Kerken, en der Bisschoppen maakte gereed een einde aan die onlusten. Men was eenvoudig en zedig, zonder verheffing op Weetenschap; in stede van diepzinnig te redentwisten over Verborgenheden, volgde men de voorschriften der Zedeleere. Met één woord zy waren Christenen, door de nederigheid des Geloofs, en nog meer door de heiligheid van Wandel. Maar de Christlyke Kerke, in stilte, groote vorderingen gemaakt hebbende, hadden Menschen van allerlei soort hunne vooroordeelen en driften daar in gebragt: de vrede en rust aan dezelve, onder verscheide Keizers ten deele gevallen, | |
[pagina 71]
| |
veroorzaakte verslapping in Zeden, en smaak in wereldsche ydelheden; de zugt, om over anderen te heerschen, vermeesterde eenige hoogmoedige Christenen. - De Grieken, bovenal die van Alexandrie, uit den aart op redentwisten gesteld, wilden de Leerstukken des Geloofs ontleeden, en vermengen met de Godgeleerdheid de Platonische Wysbegeerte. Wat was dit anders dan de Godlyke Waarheden aan de grilligheden van Menschlyke bevatting onderwerpen? - Aan den anderen kant werden eenige Geestdryvers, alle de gezegden der Schriftuure naar den letter opvattende, yverige voorstanders van de onredelyke gestrengheid, onbestaanbaar met de menschlyke natuure, en waren des te gevaarlyker: dewyl zy met de taal, en het uitwendig betoon van heiligheid, het Volk gemaklyk agter zich aftrokken, en by de hitte der verbeeldinge, eene onverzetbaarheid van Character voegden. Hier uit ontstonden Aanhangen, zeer verschillende van die der Wysgeeren. Deeze maakten geen byzonder lichaam uit, en hadden geen invloed op 't Gemeen, zy overwoogen en betwistten onderling hunne Stelzels; over 't algemeen zaaken bevattende, waar mede het Volk niet te maaken hadt; of, indien zy de Volks-bygeloovigheden bestreeden, het geschiedde heimlyk, in den kring hunner Leerlingen, en van lieden, die zich doorgaans te vrede hielden met voor zichzelven te denken, en geenen aanhang te maaken. Men mag de meeste dier Wysgeeren verwyten, dat zy veel waanende twistredenaars en onnutte Burgers waren; zy kunnen niet beschuldigd worden als verstoorders van de openbaare rust. Maar de Hoofden der Aanhangen onder de Christenen, Bedienaars van den Godsdienst zynde, gaven zich uit voor verklaarders van 's Hemels Wil, zogten hunne Dwaalingen voor Waarheden des Geloofs uit te venten, en den Volke, als de Godsdienst zelve, op te dringen: dit veroorzaakte eene besmettende geestdryverye, waar voor men zich, hen bestrydende, bezwaarlyk kon hoeden. De onderscheide Aanhangen moesten, derhalven, elkander vyandig weezen; 't gebeurde niet zelden, dat de Regtzinnigen, door eenen verkeerden yver weggerukt en vervoerd, den haat en stoutheid hunner partyen ophitsten. Constantinus hadt zich nauwlyks voor Beschermer des Geloofs verklaard, of die Geschillen braken met geweld uit. Zeer noodig was het geweest de gevolgen daar van voor te komen, door een kloek en tevens gemaatigd gedrag. Bovenal moest zorgvuldig gewaakt zyn tegen uitbarstingen, die alleen konden strekken om verbitteringen te verwekken. Het | |
[pagina 72]
| |
kwam den Geestlyken toe, over geestlyke zaaken te oordeelen: en den Vorst magt te geeven op, en te waaken voor, de goede orde en de ruste. Wanneer eens de vyandschap en de geestdryvery aan 't gisten geraakten, moest onvermydelyk de geest van partyschap de overhand krygen, en, woelende, alle paal en perk overschryden. Constantinus ondervondt dit in zyn geheele Ryk. Van Kerklyke Geschillen maakte hy Staatszaaken; en wel verre van dezelve te doen bedaaren, deedt hy ze heviger en hardnekkiger woeden.’ De Scheuring der Donatisten en de Kettery van arius, vervolgens, door onzen Geschiedschryver opgegeeven, strekken hier van tot voorbeelden. Wy kunnen hem hier niet volgen, zonder de plaats weg te neemen, die wy geschikt hadden tot nog eene aanmerking van denzelfden aart als de voorgaande. De Regeering van Keizer anastasius beschryvende, laat millot zich in deezer voege hooren. ‘De Godgeleerde geschillen en twisten hadden reeds verscheide keeren de Kerk, die het bloedvergieten wraakt, met bloed besmet: dan tot nog waren de oorlogen wegens den Godsdienst onbekend. Deeze schriklyke geessel, door zo veele Christenen beschreid en gevloekt, moet toegeschreeven worden aan de doldriftigheid der Scheurmaakeren, aan de heethoofdigheid der Partyschappen, aan de vooroordeelen rechtdraads tegen het Euangelie aangekant, en aan de woede der driften voor de Maatschappy allerverderflykst. Wy zullen 'er thans het eerste voorbeeld van beschouwen. Anastasius begunstigde de Eutychiaanen en verbitterde de Rechtzinnigen, wyl yver op verre na niet altoos zonder woede was.’ Naa het vermelden van deezen Twist en den daar uit ontstaanen Oorlog, vervolgt onze Geschiedschryver. ‘Wy kunnen niet nalaaten hier onzen Leezeren te doen opmerken, hoe de onkunde der Vorsten, in het stuk van Godsdienst, hun, zo van den eenen als van den anderen kant, tot schriklyke vergrypingen en misdryven aanzetten. Hoe de verdeeldheden, partyschappen en de twistgraagte, de Kerklyken aftrok van de bespiegeling en betragting der Zedeleere, van welke een vreedzaam Christendom de dierbaarste vrugten zou hebben kunnen plukken. - Welk een verheven en troostryk denkbeeld verschaft ons de Christlyke Godsdienst van de Godheid! Welk een vertrouwen boezemt dezelve ons in, op zyne Regtvaardigheid en Barmhartigheid! Welk eene aanmoediging tot het betragten der verheevenste Deugden! Die Godsdienst doet ons de aardsche ydelheden versmaaden, de driften aan den | |
[pagina 73]
| |
band leggen, en alle pligten der Menschlykheid betragten! Die Godsdienst vervult ons met haat tegen de ondengden, met toegeevenheid omtrent de zwakheden onzes Naasten; dezelve leert ons in ramp geduldig, en, jegens de ongelukkigen, medelydend weezen: met één woord, die Godsdienst bestaat in eene tedere Liefde, en eene heldhaftige overwinning der Wereld. De Leer van christus moest alles volmaaken, alles heiligen, en haaren heilzaamen invloed verspreiden, door alle standen des burgerlyken leevens. Van waar nu die strydige uitwerking, van waar zo veele gruwelyke buitenspoorigheden, en zo doodlyke vyandschappen, gepleegd onder den dekmantel van dien Godsdienst. Men legge deeze daar aan niet ten laste: maar aan de verbasteringen van die oorspronglyk hemelsche Leere, uit eigen aart geschikt om vrede op Aarde te brengen; aan de veelvuldige en vermetele vaststellingen van stukken, door de Openbaaring onbepaald gelaaten; aan de geschillen daar uit gereezen, die partyschappen vormden, haat verwekten, vervolging teelden, en burgerkryg ontstaken. De schaarsche voorbeelden van waare Godsvrugt hadden weinig invloeds. De Vorsten, de Volken, als met dolzinnigheid geslaagen, bragten het hunne toe om de gereezene verdeeldheden, tot zo openbaare vyandschappen verwyderd, nog bet te vergrooten, Kerk en Staat te ontrusten: waar by nog kwam, dat het Christendom van veele Volken, die den naam van bekeerden droegen, bestondt in eene enkele mondbelydenis van het Geloof in christus; het van buiten leeren eeniger uitdrukkingen, daar toe betrekkelyk; zonder dat hunne Zielen met de kennis der Waarheid vervuld, of der Deugd geheiligd waren. Weshalven zy, zelf naa hunne bekeering tot het Christendom, grootendeels hunne oude woestheid en wilde zeden behielden, die, in het verdeedigen van eenen niet rechtgekenden Godsdienst, zich op 't onvoordeeligst en onvoegzaamst vertoonden. Ziet daar de voornaamste oorzaaken van de beschreienswaardige onheilen, die de Geschiedenis ons steeds onder 't oog zal brengen, van de droevigste treurtooneelen op de Wereld gespeeld.’ Schoon de Abt millot van de Hedendaagsche Geschiedenis eenen Aanvang maakt, met de Grondvesting der Fransche Regeering door clovis, in den Jaare CCCCLXXXV, zet hy, om vervolgens de Gebeurtenissen niet te verwarren, de Romeinsche Geschiedenis voort tot de vermeestering der Saraceenen; weshalven wy, in het laatste Hoofdstuk, een Berigt aantreffen van mahometh, die het Christendom, en 't Keizer- | |
[pagina 74]
| |
ryk teffens, met eenen schriklyken ondergang dreigde: en het verhaal van eenige gebeurtenissen, die ons den volkomen val des Ryks voor oogen stellen, en, by voorraad, eenig licht verspreiden op de Hedendaagsche Geschiedenis. Onze Geschiedschryver, eenige Proeven opgegeeven hebbende van den aart en handelwyze der Saraceenen, komt tot dit treffend besluit. ‘Als men deeze gesteltenis der Saraceenen in aanmerking neemt, en, by vergelykinge het oog slaat, op de weelde en dartelheid van het Hof te Constantinopole; op de partyschappen des Renperks, altoos oproerig, altoos door den een of den ander der Vorsten onderschraagd; op de Godgeleerde Geschillen, die aller gemoederen ontrustten; op de zwakheid der Krygsbenden; op de uitgeputheid der Schatkiste; op de veilheid der harten en de laagheid van zeden, zullen wy ons niet verwonderen, dat het Romeinsche Ryk voor de Saraceenen moest bukken. Welke Mannen, met hunne vyanden vergeleeken zynde! De Geestdryvery streedt tegen het Bygeloof. Want dermaate was, over 't algemeen, de Christlyke Godsdienst verbasterd, ontaart en bedorven, dat de naam van Bygeloof daar aan voege.’ In deeze barbaarsche Eeuwe, ‘schryft de groote mosheim, en hy bewyst het met de onlochenbaarste stukken,’ lag de waare Godsdienst te zieltoogen, onder den vervaarlyken last van bygeloovige vonden, en hadt moeds noch kragts genoeg, om het hoofd op te beuren en haare aangeboore schoonheid aan een bedrooge en bedorve Wereld te vertoonenGa naar voetnoot(*). Verscheide Leezers van dit Geschiedkundig Werk hebben gewenscht, dat de Abt millot, of zyn Naavolger, dikwyler de Jaartekening der Gebeurtenissen, in het lichaam des Werks ingevoegd, of, op den kant, aangeweezen hadden; zy hebben waarschynlyk dit agterwege gelaaten, om de veelvuldige verschillen der Tydrekenkundigen, en de bezwaarlykheid van daar in eene keuze te doen, of een stelzel te omhelzen, 't welk over 't geheel doorgaat. Dan dit gebrek wordt genoegzaam vergoed, door eene Tydrekenkundige Tafel van eenige der voornaamste Gebeurtenissen, in de Oude Geschiedenis; strekkende, om, met een' opslag van het oog, de onderscheide Tydperken van verschillende Deelen der Oude Geschiedenisse te toonen. In de opgave der Jaartekeningen wordt doorgaans de Tydrekenkunde van langlet gevolgd, met herinnering, hoe men, ten opzigte van de vroegste tyden, geene volkomene nauwkeurigheid kan verwagten. Deeze Tyd- | |
[pagina 75]
| |
rekenkundige Tafel is geene dorre opgave van Jaargetallen en bloote Naamen: maar wyst ons met een aan de vorderingen van 't Menschdom, en de hoofdcharacters der voornaamste Mannen. En wordt beslooten met eene Waardeering der Grieksche Munten, volgens den Heer goguet, en der Romeinsche Munten, volgens den Ridder de jaucourt. Men berigt ons, dat het Eerste Deel der Hedendaagsche Geschiedenisse ook reeds afgedrukt is. Indien de Vertaalder of Naavolger daarin den zelfden voet houde, als hy gedaan heeft in de Oude, zal hy ongetwyfeld by zyne Landgenooten dank verdienen en verwerven. |
|