| |
| |
| |
Mengelwerk, tot fraaye letteren, konsten en weetenschappen betrekkelyk.
Vertoog over de onderscheidene soorten van zedelyke wysbegeerte.
(Uit het Engelsch.)
DE Zedelyke Wysbegeerte, bestaande in de kennis der Menschelyke Natuure, kan op twee zeer verschillende wyzen behandeld worden: elk deezer heeft haare byzondere voordeelen; de een zo wel als de andere brengt het haare toe tot het vermaak, het onderwys, en de verbetering des Menschdoms.
Op de eerste wyze te werk gaande, beschouwt men den Mensch voornaamlyk als gebooren om te werken, bestuurd in zyne daaden, door smaak en door gevoel; hy zoekt en hy vliedt de voorwerpen, overeenkomstig met derzelver voorkomende waarde, en naar het licht waar in ze hem onder 't oog vallen. Het agtens- en beminnenswaardigste is de Deugd: in gevolge hier van bedienen zich de Wysgeeren, van welken ik thans spreek, om haar op 't schoonst te schilderen, van alle de bekoorelykheden der Dichtkunde en Welspreekenheid. Zy vercieren hun onderwerp met alle de bevallige optooizelen, geschikt om onze verbeelding te streelen, en onze liefde op te wekken. Hunne waarneemingen uit het gemeene leeven ontleenende, kiezen zy de treffendste gevallen, en zetten, met kunst, strydige characters tegen elkander over, om ze beter te doen afsteeken: en, naa ons op het spoor der Deugd gebragt te hebben, door de Eer en het Geluk, welke ons in 't verschiet vertoond worden, regelen zy onze schreeden, door de heiligste voorschriften, door de verhevendste en uitlokkendste voorbeelden; het onderscheid tusschen Deugd en Ondeugd in den helsten dag zettende, veroorzaaken en bepaalen zy teffens onze aandoeningen. Zy hebben het hun voorgestelde wit getroffen, indien zy, in onze harten, de liefde tot de Braafheid en waare Eer hebben doen ontvonken.
De Wysgeeren van de tweede soort behandelen den Mensch
| |
| |
meer als een Redelyk dan als een Werkzaam Weezen: zy bevlytigen zich veel eer om zyn verstand te vormen, dan om zyne Zeden aan te kweeken. Het Menschlyk Geslacht is voor hun een voorwerp van bespiegeling; zy meeten onze Natuur, om zo te spreeken, af met de passer in de hand, zy zoeken de eerste beginzels te ontdekken, die onzen geest bepaalen, die onze aandoeningen voortbrengen, en ons beweegen om dit goed te keuren, dat te wraaken; dit uitstrekkende tot deeze en geene daad, of byzondere wyze van handelen. - Het zou, huns bedunkens, eene schandvlek voor de Geleerden weezen, als de Wysbegeerte nog zo verre niet gekomen was, dat dezelve, met eene volkomene zekerheid, de beginzels der Zedelykheid, der Redenkaveling, en der Oordeelkunde, kon bepaalen: en dat wy voor altoos veroordeeld zouden weezen van Deugd en Ondeugd, van Waarheid en Valschheid, van Schoonheid en Afzigtigheid, te spreeken, zonder ooit in staat te weezen, om de oorspronglyke verschillendheden dier zaaken te bepaalen. In eene zo moeilyke onderneeming schrikt geene zwaarigheid hun af. Naa de byzondere gevallen tot algemeene beginzels gebragt te hebben, zetten zy hunne naspeuringen voort, zy stapelen algemeenheden op algemeenheden, en zyn niet voldaan, of zy moeten gevorderd zyn tot die eerste beginzelen, welke, in alle Weetenschappen, paal en perk zetten aan den navorschenden onderzoeklust. Hunne bespiegelingen hebben een afgetrokken voorkomen, en zyn boven de bevatting des gemeens; doch zy dingen alleen na de toejuiching van Wyzen en Verstandigen: en als zy maar eenige verborgene waarheden, die tot onderwys der nakomelingschap kunnen dienen, ontdekken, oordeelen zy zich genoeg voldaan, voor een leeven gansch en al besteed in bespiegelende Letter-oefening.
Het gaat vast, dat de Wysbegeerte, die een gemaklyk en gemeenzaam voorkomen heeft, altoos den voorrang zal behouden by het meerendeel des Menschdoms, boven die gezette en afgetrokke Wysbegeerte: men geeft 'er de voorkeuze aan niet alleen als de vermaaklykste, maar ook als de nutste. Zy komt daarenboven te passe in het plan des gemeenen leevens, daar zy, dat ik my dus uitdrukke, het hart en de genegenheden vormt, en, de eerste roerzels onzer bedryven raakende, ons gedrag regelt, en doet naderen tot het volmaakte voorbeeld, 't welk zy afschildert.
De afgetrokke Wysbegeerte, in tegendeel, steunende op eene byzondere neiging van den geest, die geen invloed
| |
| |
heeft op de daaden en verrigtingen des leevens, verdwynt, zo dra de Wysgeer, zyn somber vertrek verlaatende, in de groote wereld treedt: zeldzaam is het dat de voorschriften, in 't afgetrokkene gevormd, het gedrag en de zeden bestuuren: de leevendigheid onzer aandoeningen, de kragt onzer genegenheden, de ongeregeldheid onzer hartstogten, verdryven terstond alle denkbeelden, die den oorsprong verschuldigd zyn aan wysgeerige gevolgtrekkingen, en doen den diepstdenkendsten Wysgeer, in den algemeenen hoop vermengd, even als anderen handelen.
Men moet ook erkennen, dat de Wysbegeerte, die men de daadlyke mag heeten, aan Mannen, daar in uitmuntende, den duurzaamsten en rechtmaatigsten roem verworven hebbe. Zy, die zich op afgetrokke redeneeringen bevlytigden, schynt tot nog geene andere dan kortstondige agting ten deele gevallen: en deeze was de vrugt van de grilligheid, of de onkunde, der eeuwe waar in zy bloeiden: dezelve heeft het billyker oordeel der Naakomelingschap niet kunnen doorstaan.
Het gebeurt zeer ligt aan een' diepdenkend vernuft, dat het in de fynstgesponne redenkavelingen van den weg raake: en dewyl geen gevolg hem afschrikke, noch door de nieuwigheid, noch door de strydigheid met de algemeen aangenomene denkbeelden, komt de eene misslag by den anderen, en deeze worden als op één gehoopt. Is het, daarentegen, dat een Wysgeer, die geen ander oogmerk heeft, dan om algemeene begrippen en kundigheden aan alle Menschen, met aangenaame kleuren en bevallige trekken, voor oogen te houden, tot eenigen misslag vervalt, hy gaat niet verder; hy houdt stand, hy raadpleegt het gezond verstand, en neemt de toevlugt tot de natuurlyke aandoeningen zyner ziele: dus weder op den rechten weg keerende, wapent hy zich vervolgens tegen het gevaar der begogelingen. De agting van cicero behoudt nog tegenwoordig allen glans; die van aristoteles is bykans geheel verdoofd. Labruyere's naam zweeft de wereld door; de roem, zyn werk gegeeven, vergroot; malebranche blyft bepaald by zyn Volk niet alleen, maar ook in zyne eeuw. Waarschynlyk zal addison met vermaak geleezen worden, wanneer men niet langer aan locke denkt, hoe groot en zedig een Wysgeer hy ook, met de daad, geweest hebbe.
Een Mensch, die enkel een Wysgeer is, wordt, over 't algemeen, in de Wereld niet zeer gunstig aangezien en ontvangen, en dat hy, afgescheiden leevende van alle verkee- | |
| |
ring met zyne Natuurgenooten, vervuld met beginzels en denkbeelden, geheel verschillend en vreemd van de hunne, geagt wordt buiten staat te weezen, om iets toe te brengen tot vermaak of voordeel der zamenleevinge. Van den anderen kant is een Mensch, al te onkundig, nog meer veragt in een' Tyd, en by een Volk, op Weetenschappen gesteld: het allerzekerst kenmerk van een' laagen geest is, geen smaak, geene aandoening te hebben voor zo edele vermaaken des verstands. Het allervolmaaktst Character, tusschen deeze beide uitersten, is dat van een' Man, even geschikt voor 't Boekvertrek, voor 't Gezelschap, voor de woelige tooneelen der bedryfvolle wereld; die in de verkeering het oordeel en de kieschheid medebrengt, welke de vrugten zyn van het beoefenen der Fraaije Letteren, en, in het volvoeren van zaaken, die braafheid, en nauwkeurigheid, welke eene gezonde Wysbegeerte inboezemt. Om een zo uitsteekend Character nog meer luisters en volmaaktheids by te zetten, is niets nutter dan het leezen van Schriften in eenen gemaklyken styl en trant opgesteld, die weinig van de denkbeelden des gemeenen leevens afwyken, en, om begreepen te worden, noch lang, noch diep denken vorderen. Dusdanige Letter-oefeningen doen den Mensch, vervuld met edele begrippen en verstandige grondregelen, in de wereld treeden; hy stelt dezelve te werke in alle voorkomende gelegenheden; zy verfraaijen de Deugd, schenken bevalligheid aan de Weetenschappen, verlichten de Maatschappy, en doen in eenzaamheid duizend zoetigheden smaaken.
De Mensch is een Redelyk Weezen, de Weetenschap is zyn eigenaartig voedzel; doch de paalen zyns verstands zyn zo eng, dat hy op maar weinig voldoenings kan hoopen, zo ten opzigte van de uitgestrektheid, als ten aanziene van de zekerheid der kundigheden, welke hy kan verkrygen. - De Mensch is desgelyks niet min een Gezellig dan een Redelyk weezen: doch hy kan niet altoos Gezelschap vinden, 't welk hem vermaakt, noch zelfs zyn smaak voor 't gezelschap steeds leevendig houden. - De Mensch is, daarenboven, een Werkzaam Weezen; en deeze geschiktheid, gevoegd by verschillende behoeften deezes leevens, bepaalt hem, om zich aan bezigheden en het verrigten van zaaken over te geeven. Dan de geest eischt uitspanning, dezelve zou te veel lyden met altoos ingespannen te weezen; eene geduurige werkzaamheid put dien uit. De Natuur blykt, overzulks, voor het Menschlyk Geslacht een leeven vol verscheidenheids verordend te hebben. Haare
| |
| |
inwendige stem schynt ons aan te maanen, om niet toe te laaten dat een deezer roerzels zich te veel aanmaatige, ten einde het inwilligen van 't eene ons niet onbekwaam maake tot het andere. ‘Geef u over,’ roept zy ons toe, ‘aan uwe zugt tot Weetenschap; maar laat uwe Weetenschap, de Weetenschap van een Mensch weezen; dat dezelve betrekking hebbe tot de Gezelligheid, tot de bedryven des Werkzaamen Leevens. Ik verbied alle te afgetrokkene gedagten, alle te diepe naspeuringen: ik zal, die my ongehoorzaam zyn zwaar straffen, door de droeve naargeestigheid, waar in die mymeringen hun dompelen; door de onzekerheid waarop zy uitloopen; door de koele bejegening, welke hunne ontdekkingen, als zy ze in 't licht geeven, zullen ontmoeten. Wees een Wysgeer, maar blyf, te midden van uwe Wysbegeerte, een Mensch!’ |
|