| |
De last des rykdoms.
(Uit het Engelsch.)
TOen ik onlangs hoorde, dat een myner oude Vrienden, die lang van een zeer schraal inkomen, gansch afzonderlyk, geleefd hadt, door den dood eens verren Bloedverwands, van wien hy, door dien zy nauwlyks immer elkander zagen, weinig verwagtte, bezitter van veel gelds geworden was; oordeelde ik het myn pligt hem te bezoeken, en wegens het Sterfgeval, naar gewoonte, te beklaagen. - Dan eer ik een ledig uurtje kon vinden, om dit bezoek af te leggen, hadt het geheele Gezin, het kleine huisje, dus lang in een steeg by Islington bewoond, verlaaten, en den intrek genomen in een groot aanzienlyk huis in Pall-Mall, als niet in staat om langer adem te haalen in een zo klein verblyf, in zo gemeen een stand.
Aan 't nieuwe huis myns Vriends komende, gaf ik myn naam op aan een Knegt by de deur, die door zyne houding toonde,
| |
| |
dat zyn Heer een Man van aanzien was; doch hy hadt de beleefdheid om my aan te melden, en ik werd verzogt boven te komen
Ik vond myn Vriend, zyne Huisvrouw, drie Dogters en twee Zoons, alle in de grootste drukte, omringd van een verwarden hoop Huisraad, naar den nieuwsten en eersten smaak. Ik ontdekte, nogthans, welhaast, dat de behoeften van dit Gezin, in geenen deele voldaan met het reeds gekogte, uitgestrekt genoeg waren, om de middelen van een Prins, tot het inkomen van een Landman, te brengen.
Myn Vriend stond voor een tafel, opgevuld met zyde stoffen, kanten, porcelein, allerlei soort van opschik en galanteryen, en was omringd van kleermaakers, naaysters, kraamers, pruikemaakers, en winkeliers, die op zyne bevelen wagtten; hy was bezig, met een potlood in de hand, aan te tekenen, wat zyn Huisvrouw hem voorzei; zy sprak, toen ik intrad: ‘ik bid u, lieve Man, teken tog op dat 'er meer porcelein in 't bufet moet weezen; laaten 'er nog twee of drie Serviesen by gedaan worden. Als gy zo veel menschen ten eeren vraagt, moet ik ze kunnen ontvangen.’ - Ondertusschen riep een zyner Dogteren: ‘Myn Heer, ik hoop, gy zult myn Paard niet vergeeten; alle de Dames komen heerlyk uitgedoscht te Paard in Hyde-park.’ De Vader antwoordde. Uw Paard! - Hoe, kaatje, gy kunt immers niet ryden. ‘Och, was haar wederwoord, ik zal het schielyk leeren; want ik ga deezen morgen myn rydpakje bestellen.’ Juffrouw maria schreeuwde uit een anderen hoek. ‘Papa gy denkt 'er wel om, dat ik een Zak moet hebben: want ik ben onzigtbaar in deeze kleeding.’
Hier op zag myn Vriend my, daar ik onder den hoop vermengd was; hy deedt ze ter zyde gaan, en gaf my de hand; zeggende: ‘Ho, myn Oude Vriend, hebt gy my kunnen vinden?’ - Ik wenschte hem toen geluk met de groote vermeerdering zyner middelen. ‘Wy Menschen,’ antwoordde hy daar op met een genoeglyken lach, ‘denken zelden dat wy te veel kunnen hebben; doch veel gelds, myn Vriend, veel onrusts. Gy zult het misschien niet willen gelooven, en 't is egter de zuivere waarheid, dat ik, zints de eerste tydinge van 't overlyden myns Neefs, geen oogenblik rust gehad heb. De eerste drukte was een voeglyken rouw te bezorgen over een Man, wiens dood ons grooter blydschap gaf, dan wy oit in ons huis ondervonden. De tweede bestondt in geen tyd te verzuimen, om, zo ras wy de buit beet hadden, een geheel andere wyze op ons leeven te zetten: want waarlyk myne Vrouw en Dogters konden geen oog digt doen, in het Huis waar wy zints zo lang gewoond, en ons voorgesteld hadden tot onzen dood te zullen woonen. Zy wilden my, noch zichzelven, met rust laaten, eer wy, uit zulk een Kot, een Huis betrokken, beter geschikt naar onze veel ruimer omstandigheden. - | |
| |
Nu zyn wy in dit Huis gekomen, en hebben, haars agtens, geen enkel stuk huisraads, geen kleed, geen eenen of drinken, aan lieden van onzen Staat voegende. En schoon wy maar drie weeken zullen rouwen, hebben myne Dogters reeds een half douzyn verschillende kleederen, en myn Vrouw heest zo veele dingen te koopen, dat ze de helft niet kan onthouden. Ik ben, deezen morgen t'huis gebleeven om eene lyst te maaken, niet van alles wat wy noodig hebben, maar van alles wat wy zullen koopen.’
Hier viel zyne Egtgenoote hem in de rede: Ik weet niet, myn Lief, wat de Menschen aan 't geld hebben, als zy 'er niet voor koopen, en een figuur maaken gelyk anderen. ‘Ja, myne waarde,’ was zyn antwoord, ‘maar, als wy op deezen voet voortgaan, zal ik, binnen kort, geen figuur in 't geheel maaken, want gy hebt my reeds half dood gefoold van vermoeienis.’ - ‘Gy zyt een arm Schepzel,’ hervatte zy, en zich mywaards wendende, voer zy voort, wy hebben zo lang stil en afgezonderd geleefd, dat wy nauwlyks in staat zyn om by andere Menschen te verschynen. 't Is, derhalven, geen wonder, dat ik alles op zyn stel wensch te hebben, eer anderen ons zien: en daar wy zo gezegend zyn met middelen, zou het belachlyk weezen, zuinig te wezen. Vaar dan voort, (zich tot haaren Man wendende,) en maak alles zo spoedig gereed als gy kunt, op dat ik iemand in de eetzaal kan opwagten: als bier iemand komt, bebben wy geen vertrek om hem te ontvangen. - ‘Tyds genoeg, tyds genoeg,’ zeide myn Vriend, ‘laaten wy onzen ouden Vriend zo goed ontvangen als wy kunnen. Ik zal myne Kinderen binnen laaten komen, eenigen zullen reeds uit de kennis geraakt weezen. Hier thomas!’ riep by aan zyn oudsten Zoon, die al dien tyd bezig geweest was, met een ouden degen voor een Spiegel op zyde te doen, en uit te trekken, en door te groote aandagt op de heerlyke figuur, welke hy daar mede maakte, verscheide keeren door de slip van zyn rok gestooken had, in stede van in den draagband, ‘Kom thomas! maak uw kompliment voor dien Heer.’ De Jongeling kwam, hierop, na my toe treeden, met het
hoofd gemaakt op zyde gebogen, stak my op 't onbevalligst de hand toe, die in groo te, kleur, en wyze van aanbieding, voor die eens ploegjongens niet behoefde te wyken. En als zyn Vader hem op den schouder klopte, en zeide: ‘De Jonge zal het wel leeren!’ sprak hy met een onaangenaamen lach, ‘de tong uitsteekende. Ja, als ik twee of drie maal op een gemaskerd Bal geweest ben.’ - ‘Ondertusschen, dus liet de jonge Juffrouw maria zich hooren, ‘heeft mvne Zuster noch Ik, bepaald welk eene kleeding wy zulen neemen; maar ik getoof, dat ik die van eene Sultane zal kiezen: want dan kan ik een heerlyk vertoon maaken, als met goud en zilver bedekt zyn, en alle myne juweelen aandoen.’ Zwyg, Kleuter! was het zeggen van
| |
| |
Vader, wat betekent de vertooning die gy maakt, indien gy uw character niet bewaart? - ‘Uw Character niet weet te houden, meent gy, Papa.’ - Neen, ik weet wel wat ik meen, ik zeg uw Character bewaaren: want ik weet geene plaats, waar men 't eer kan verliezen, dan op een Masquerade. Ik hou my verzekerd, Jonge Juffrouwen kunnen op zulke plaatzen geen goed leeren; maar loopen veel gevaar, van kwaad over te neemen. - Hier op riepen beide de Jonge Juffrouwen uit: ‘Zie daar! Ik ben verzekerd, dat wy zo wel buiten de Wereld, als buiten de Mode, zullen moeten blyven.’ - Eene aartige kleine Meid, van omtrent tien jaaren, kwam huppelend na my toe, en zei, my lachende aanziende, ‘Wat moet ik weezen?’ - Myn lieve Kind, voegde ik haar toe, gy zyt al te jong, om eenig ander Character dan uw eigen te vertoonen. Zy antwoordde, op een misnoegden toon, ‘Praatjes, ik moet netjes gekleed weezen, en 'er als een Dame van fatzoen uitzien; myn hair moet naar den nieuwsten zwier gekapt worden: ik wil een Tabbaart met een sleep hebben, een optippende hoepelrok, hooghielde schoenen, en een mof zo dik als ik zelve, en dan weet gy, kan ik gaan na een gemaskerd Bal, na het Pantheon, de Festino, de Opera, en, kortom, overal.’
Ik kon my niet wederhouden van te glimlachen, over de vernuftrykheid van myns Vriends jongste kind, om in kleeding en uithuizigheid zo vaardige vorderingen te maaken: zy scheen, ruim zo veel als de andere kinderen, van goede hoope, om eer te doen aan haars Vaders middelen. Haare leevendigheid, en 't vuur waar mede zy haaren voorslag deedt, gaven den Ouderen zo veel genoegen, dat zy haar in de armen namen, en kuschten, daar ze veeleer ernstige bestraffing verdiend hadt. - Haar jongste Broeder was in zo verre van myn gevoelen, dat hy haare verkiezing niet goedkeurde, maar zeer veragtte; verklaarende, dat hy, wat hem betrof, het haatte na Bals en Pantheons te gaan. Ik vroeg hem hier op. ‘Wat is dan van uw smaak, gy hebt zeker, veronderstel ik, uwe uitspanningen, uwe studien?’ - Ik haat, was zyn antwoord, alle studie, behalve die van Lanterlu en Quadrille - en een Potsemaaker op zyn Theater is my 't grappigst divertissement. Kaarten, dagt ik, en ontugt, zyn ongetwyfeld de beschaafdste vorderingen in deeze Eeuwe; doch van waar deeze Jonge reeds zo vroeg, en in een afgezonderd leeven, die denkbeelden gekreegen hadt, kon ik niet begrypen.
Een geweldig kloppen aan deur kondigde het bezoek aan van eenigen, op 't bezoeken afgerigt. Drie of vier Juffrouwen van den eersten smaak, en even zo veel Heertjes, vlogen de trappen op. De eersten spraken de Vrouw van den Huize aan. ‘Hoe, Madame? wat, zyt gy nog niet gekleed? Wy komen u vraagen om mee te gaan na Mr. christiaan. Hy zal van daag Lord nissle
| |
| |
nassle's Verzameling verkoopen. - ‘Waar in bestaat die?’ was haare vraag. - Och! sprak een uit de hoop, daar is alles wat gy kunt bedenken of noemen, gy hebt 'er de lieflykstruikende Sthulpen, de schoonste Pluimen. - ‘Ja, maar zy zyn van geen gebruik,’ antwoordde de Vrouw myns Vriend. - Excuseer my, Madam, was 't wederwoord van een der Heertjes, ze zyn van de grootste importance, en in de beste perservatie, en hy keek dit, zeggende, in den spiegel na zyne tanden. - Daar zyn, riep een ander, zulke fraaije Cabriole's en Sopha's, zulke gemaklyke Crankey's voor alle Bedden, en 'er is zo charmant een Pellice gevoerd met Arabische Vossenhuiden. ‘Wonderlyk!’ zeide de Vrouw van den Huize; ‘maar, ik weet niet wat deeze fraaije dingen zyn, ik ken de naamen zelfs niet.’ - Hemel! schreeuwde een derde, waar zyt gy gebooren en opgevoed! Maar kom, kom, wy zullen ze u wel schielyk doen kennen. - ‘Neen! sprak zy, ik heb beslooten alles spikspelder nieuw te hebben. Nogthans wil ik met u mee gaan, en deeze dingen zien, dan zal ik beter in staat zyn om te zeggen, of ik ze noodig heb of niet, en ze ook kennen als ik ze weder zie, en van dezelfde soort kunnen bestellen.’ Dat 's regt! riep myn Vriend. Kom, voegde hy 'er by, zich mywaards wendende, wy zullen 'er allen na toe gaan, en zien wat wy moeten hebben, om gelyk andere Menschen te leeven. - Doch, daar ik al myn leeven wat byzonder, en altoos een vyand geweest ben van het gaan met een zo talryke sleep, wendde ik voor, elders myn woord gegeeven
te hebben, en ging na huis, niet weinig vermaakt over dit bezoek van Rouwbeklag. Naa 'er eenige aanmerkingen by my zelven over gemaakt te hebben, besloot ik noit eene groote somme gelds aan één enkel persoon te bespreeken; door de schielyke verheffing van myn Vriend en zyn Gezin ten vollen overtuigd zynde, dat hy met het zelve veel gelukkiger zou geweest zyn, als hem een dende gedeelte der tegenwoordige bezitting was ten deele gevallen: die groote ruimte diende alleen, om hun trots en grillig te doen worden, en behoeften te baaren, van welke zy voorheen geen denkbeeld altoos gehad hadden.
|
|