Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1776
(1776)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijDe voornaamste leevensgevallen van Mr. George Edwards, Lid van de Koninglyke Maatschappy, en van die der Oudheden in Engeland.‘MEt het zelfde regt en om dezelfde redenen als wy onlangsGa naar voetnoot(*) ons Mengelwerk vercierden, met een Berigt van de Leevensgevallen des grooten Natuuronderzoekers, Mr. peter collinson, plaatzen wy tegenwoordig dat van den beroemden Mr. george edwards, zo | |
[pagina 420]
| |
als het ons in The Universal Magazine, van May, deezes Jaars, wordt opgegeeven.’ George edwards werdt den 3 van April des Jaars 1694 te Stratfort, een gehugt tot Westham in Essex behoorende, gebooren. Eenige zyner vroegste jaaren bragt hy door onder het opzigt van een Geestlyken, hewit geheeten, toen Meester in eene openbaare Schoole te Layton Stone; eene plaats slegts eenige mylen van die zyner geboorte gelegen. Naa het verlaaten deezer Schoole, kreeg hy zyne wooning by een ander Geestlyken, van de vastgestelde Kerk te Brentwood, en, door zyne Ouderen tot den Handel geschikt zynde, werd hy vervolgens by een Koopman in Fenchurch-strcet besteld. Zyn Meester, niet min uitsteekende door zyn gezette Godsdienstigheid, dan door zyne ongemeene bedreevenheid in de geleerde taalen, behandelde hem met alle beleefd- en vriendlykheid. Zyne Leerjaaren omtrent ten halve uitgestaan hebbende, viel 'er iets voor 't geen wy moeten vermelden. Dr. nicholas, een beroemd Geneesheer, en Bloedverwant zyns Meesters, stierf. De Boekery, door hem nagelaaten, zeer schoon en talryk, werd uit Covent-Garden gebragt op een Kamer, waar de Jonge edwards zyn verblyf hadt. Hy bediende zich van dit onvoorziene toeval, en besteedde alle de ledige uuren van den dag, en dikwyls een groot gedeelte van den nagt, in het doorbladeren der Werken, die over de Natuurlyke Historie, de Schilder-, Beeldhouw-, Starre- en Oudheidkunde schreeven. Het vooruitzigt op 't winnen van groote Schatten, die de Koophandel menigmaal in den schoot der noeste Handelaaren uitstort, hielt nu geheel op. De Winkel en de Beurs hadden al de voorgaande aantreklykheid verlooren: en, de jaaren zyner slaavernye om zynde, kreeg hy het in den zin vreemde landen te gaan zien, om zyn smaak te verbeteren, en den voorraad zyner kundigheden te vermeerderen. Geen oogmerk hebbende om den Koophandel aan te vangen, ging hy, in den Jaare 1716, scheep na Holland, en bezogt de voornaamste Steden der Vereenigde Nederlanden; omtrent eene maand uitblyvende. Naa zyne t'huiskomst bleef hy twee jaaren, zonder iets by de hand te neemen, te Londen en daar omstreeks. Hier op begaf hy zich aan boord van een Schip, na Noorwegen bestemd, op de uitnoodiging van een Heer, die hem geneegen was, en wiens Neef Captein was op het gedagte Schip. | |
[pagina 421]
| |
Niets byzonder merkwaardigs viel 'er voor op de reis, en zy kwamen schielyk ter beoogde plaatze. Een land vervuld met rotzen van eene verbaazende hoogte, en altoos groene boomen, waar een gedeelte der Inwoonderen nauwlyks de eerste beginzels der beschaafdheid heeft leeren kennen, was voor een Engelschman nieuw, schoon niet behaaglyk. De zon ging, terwyl hy 'er was, enkel onder om weder op te gaan; weinig uuren gunde hy zich slaap. Zomtyds wandelde hy op de oevers van kreeken, de verblyfplaatzen van zee- en ander wild gevogelte, waar hy geen mensch vondt: op andere tyden nam hy de verbaazende groei der gewassen in de valeien waar: en hadt reden van voldoening over de herbergzaamheid der Inwoonderen van deeze ruwe Landstreeke. Op zyne tocht na Frederichstad, was hy niet verre van 't gedonder des Kanons van carel den XII, die toen Frederichshall belegerde: waar die ongelukkige Vorst eene schandlyke nederlaag kreeg, leeven en kroon verloor. Dewyl de Zweeden 'er steeds op uit waren, om de Vreemdelingen, en allen, die geen voldoenend bescheid van zichzelven wisten te geeven, te vatten en in dienst te neemen, bereikte hy zyn oogmerk niet, van dit land ver te doorreizen. En, ondanks alle zyne voorzorge, werd hy aangehouden door een Deensche Wagt, die hem aanzag voor een verspieder des vyands, afgezonden om kundschap van hunne oogmerken op te doen. Dan getuigenis van zyne onschuld inleverende, kreeg hy zyn ontslag. In July ging hy weder scheep na Engeland, doch het Schip te Scilly gekomen, werd door tegenwinden opgehouden. Geduurende zyn verblyf aldaar, besteedde hy zyn tyd met visschen en zodanige andere vermaaklykheden, als hy in dien toestand kon neemen; ook schiep hy geen gering vermaak, uit de beschouwing der vaste rotzen van dat Eiland, en het schreeuwende geluid der Vogelen, die zich op 't zelve onthouden. Terstond naa zyne aankomst in Londen, vertrok hy na zyne Geboorteplaats, waar hy den winter overbragt. Doch lust hebbende om Frankryk te zien, ging hy over Dieppe, in den Jaare 1719, na Parys; en de merkwaardigheden aldaar bezigtigd hebbende, nam hy zyn intrek in een Dorp Greencourt geheeten, in 't groot Perk van Versailles. Doch, tot zyn groot verdriet, was 'er ten dien tyde in de Menagerie geen leevend schepzel. Het Hof, staande 's Konings minderjaarigheid, zich daar niet onthoudende, was de zo | |
[pagina 422]
| |
beroemde verzameling van Dieren &c. verwaarloosd, verstrooid en verstorven. Terwyl hy zich in Frankryk onthieldt, en zich vermaakte met de vertooningen van pragt en kunst, in kerken, kloosters en openbaare gebouwen, deedt hy twee binnenlandsche reisjes, elk van honderd mylen, het eerste na Chalons in Champagne, in May 1720; het tweede te voet na Orleans en Blois, in een vermomd gewaad, om voor het uitschudden der rooveren te beter beveiligd te weezen. Dan ten zynen ongelukke kwam 'er toen een Koninglyk Bevelschrift uit, om alle Landloopers te vatten, ten einde dezelve na America te zenden, dewyl het aan de oevers van Missisippi aan volk ontbrak: en edwards ontkwam ten nauwer noode deeze reis na de West. De Heer edwards, in Engeland wedergekeerd, zette zyne geliefde beoefening der Natuurlyke Historie, met allen yver en wakkerheid, voort; zich bevlytigende, om de Dieren die tot zyne kennis kwamen, te tekenen en te kleuren. Eene alleruiterste nauwkeurigheid op het Natuurlyke, meer dan op het Schilderagtige, was zyne voornaamste zorg. De Vogelen waren de eerste voorwerpen zyner keurige behandeling, en eenige der beste afbeeldingen daar van gekogt hebbende, vondt hy zich opgewekt om zelve eenige tekeningen te vervaardigen: deeze behaagden den Kunstkenneren, die den Jongen Natuurkenner aanmoedigden, door zyne eerste stukjes ruim en ryklyk te betaalen. Onder zyne eerste voorstanders en weldoeners, mag geteld worden james theobalds Esq. van Lamheth; een yverig bevorderaar van nuttige Weetenschappen. Onze Kunstenaar, zo onverwagt aangemoedigd, nam in kunde en werkzaamheid toe, en verkreeg, door het gestadig voortzetten zyner geliefdste bezigheid, een behoorelyk inkomen, en een wyduitgestrekte kennis aan Kunstkenners en lieden van vermogen. In den Jaare 1731, liet hy eenigzins van den arbeid af, en ging, met twee zyner Bloedverwanten na Holland en Braband, waar hy veele zeldzaame Boeken en Prenten kogt, en gelegenheid hadt, om de oorspronglyke Schilderstukken van verscheide beroemde Meesters, te Antwerpen, te Brussel, Utrecht, en in andere groote Steden, te zien. In de maand December des Jaars 1733, werd hy, op de aanbeveeling van den Kunstkweekenden hans sloane, Bart, President van het Collegie der Geneesheeren, tot Opzigter der Boekery gekooren, en hadt kamers in 't Collegie. | |
[pagina 423]
| |
Deeze bediening strookte wonder wel met zyn' smaak en genegenheid: dewyl ze hem gelegenheid verschafte tot eenen bestendigen toegang, van eene allerkostlykste Boekery, opgevuld met de beste en zeldzaamste Werken over de Natuurlyke Historie, zyn geliefde onderwerp. Dus werd hy, by trappen, een der uitmuntendste Vogelkenners in dit Land, en van de geheele Wereld. Zyne verdiensten ten deezen opzigte zyn zo wel bekend, dat het noodloos is eene lofreden van 't geen hy hier in deedt op te stellen. Dan dit mogen wy hier aanmerken, dat hy nimmer iets, 't geen hy in eigen persoon kon doen, anderen toevertrouwde; en het dikwyls zo bezwaarlyk vondt zichzelven te voldoen, dat hy menigmaalen drie of vier tekeningen vervaardigde, om het voorwerp in de beste en leevendigste houding te treffen. Met het Jaar 1743, zag het Eerste Deel zyner History of Birds, in 4to, het licht. Het getal der Intekenaaren ging zyne verwagting verre te boven, hy gas in 't Jaar 1747 het Tweede Deel; het Derde kwam uit in 't Jaar 1750, en in 1751 het Vierde Deel van de Pers. Dit Deel het laatste, 't geen hy, ten dien tyde, dagt uit te geeven, schynt hy als 't volkomenste van zyn Werken, over de Natuurlyke Historie, aangemerkt te hebben. Hy droeg het nederig op aan den grooten god der natuure, in dankbaare erkentenisse voor al het goede, 't geen hy van zyne milde hand, op deeze wereld, ontvangen hadt. In 't Jaar 1758, zette de Heer edwards zynen arbeid voort onder eenen nieuwen tytel, naamlyk Gleanings of Natural History. Een Tweede Deel hier van aanschouwde het licht in 't Jaar 1760. Het Derde Deel, het Zevende en laatste zyner Werken uitmaakende, deelde hy mede in den Jaare 1764. Op deeze wyze besloot die groote Natuurbeschryver, naa een lange reeks van jaaren, in de gezetste bevlytiging, en met de uitgebreidste Briefwisseling op alle de deelen der Wereld, doorgebragt, een werk, 't welk meer dan zeshonderd voorwerpen van de Natuurlyke Historie, noit te vooren beschreeven of afgebeeld, beschreef en afbeeldde. Hy voegde 'er, in 't Fransch en Engelsch, een Naamlyst nevens, die thans geheel volkomen gemaakt is, met de naamen van linnaeus, 'er bygevoegd door dien grooten Natuurkenner zelven, die onzen edwards met zyne vriendschap en briefwisseling vereerde. In het slot van het Werk, vinden wy de volgende verklaaring, of liever aanmerkelyken wensch van den Schryver, waar hy verlegen schynt, dat zyn drift tot het geliefde voorwerp, | |
[pagina 424]
| |
de Natuurlyke Historie, hem afgetrokken heeft van beter en edeler betragtingen, naamlyk de beschouwing van zyn maaker. ‘Myn verzoek aan god, (indien god iets te verzoeken niet te vermetel is,) bestaat hier in, dat hy voortaan van my afweere, alle zugt tot het voortzetten der Natuurlyke Historie, of eenige andere Studie, en my zo veel kennisse schenke van zyne Godlyke Natuure, als myne vatbaarheid, in deezen onvolmaakten staat, gehenge; dat ik het overige myner dagen mag besteden op eene wyze, die meest overeenkomt met zynen wil, eene wyze die gevolglyk ook voor my de beste moet zyn. Wat myn staat zal weezen in een toekomend Leeven is alleen bekend, aan den Wyzen Beschikker aller dingen; nogthans verlang ik tegenwoordig, (misschien te vergeessch, en onbestaanbaar met de natuur der zaaken!) dat ik een verstandige Geest moge worden, ontslaagen van alle groove stoffe, zwaarte en ligtheid, voorzien met een vermogen, om my naar welgevallen te beweegen, om of oneindig door te dringen, in het paalloos lugtgewest, of in vaste lichaamen, om te zien en te weeten, hoe de deelen van het Groot Heelal met elkander verbonden zyn, en door welk eene verbaazende werktuigkunde dezelve in eene geregelde orde en beweeging gehouden worden. Maar ydele en vermetele vlugt van denkbeelden! Ik onderwerp myn toekomend Bestaan, aan den oppersten wil des éénen almagtigen’! Eenigen tyd naa dat de Heer edwards, tot Opzigter der gemelde Boekerye, was aangesteld, werd hy, op St. Andries dag des Jaars 1750, door den President en den Raad der Koninglyke Maatschappye, vereerd met een gouden Medalje, de gift van den Heer godfrey copley Bart, 's Jaarlyks op dien dag geschonken, aan den geenen die in Kunst of Natuur eenige nieuwe ontdekking gedaan heeft, uit aanmerking van zyne Natuurlyke Historie. Eene afbeelding van die Medailje is naderhand gesneeden, en geplaatst onder den algemeenen Tytel in 't Eerste Deel zyner Natuurlyke Historie. Eenige jaaren laater, werd hy gekoozen tot Lid van de Koninglyke Maatschappy, en van die der Oudheden te Londen; als ook tot Lid van verscheide Academien der Weetenschappen en Geleerdheid, in verscheide gewesten van Europa. Ter beantwoording van deeze eeraandoende onderscheidingen, hem door zulke geleerde Genootschappen betoond, gaf hy allerheerlykst gekleurde Afdrukken van alle zyne Werken, aan het Koninglyk Collegie der Geneesheeren, aan de Koninglyke Societeit, aan die der Oudheidkenneren, en aan het Britisch Museum, | |
[pagina 425]
| |
als mede aan de Koninglyke Academie der Weetenschappen te Parys, van welke hy een allerbeleefdsten, en verpligtendsten Brief van Dankzegging ontving, door den toenmaaligen Secretaris den Heer de fouchy. De Adel en Mannen van aanzien vereerden hem met hunne vriendschap en edelmoedigen bystand; met zonderling genoegen, gedenkt hy aan de gunst van vier groote Mannen, die misschien de grootste Bevorderaars waren van Geleerdheid, Weetenschap en Kunst, in de tegenwoordige Eeuwe: naamlyk, den geweezen Hertog van richmond, den Heer hans sloane, Dr. mead en martin folkes, Esq. Zyne Verzameling van Tekeningen, die meer dan negen honderd stuks beliep, werd gekogt door den Graaf bute, die de Naakomelingschap ten hoogsten zou verpligten, met 'er Plaaten van uit te geeven: dewyl zy een groot aantal Engelsche en vreemde Vogels, en andere Dieren, behelzen, tot nu toe niet nauwkeurig beschreeven of afgebeeld. Naa de uitgave van zyn laatste Werk, bevondt hy, dat zyn gezigt begon te verzwakken, en zyn hand de gewoone vastheid te missen; ook hadt hy toen zyn Zeventigste Jaar bereikt. Hy stondt af van zyne bediening, en betrok een klein Huis in Plaistou; naa vooraf beschikking gemaakt te hebben, over alle de Afdrukken der Plaaten zyner Werken. In de verkeering met eenige weinige uitgeleezene Vrienden, en het leezen van eenige weinige uitgekoozene Boeken, sleet hy den avond zyns leevens; nu en dan deedt hy een reisje na eenige van de voornaamste Steden in Engeland, byzonder na Bristol, Bath, Exeter en Norwich. De Heer edwards was middelbaar van gestalte, tot het dikke eer dan het lange overhellende; hy hadt een' openhartigen aart, en veel vriendlykheids in zynen ommegang. Alle zyne Kennissen ondervonden zyne minzaamheid, en zyne arme Buuren de goedheid van zyn hart. Hy was verre van verwaandheid, zyne nederigheid straalde elk in 't ooge; en voor Menschen, die smaak vonden in Studien met de zyne strookende, was hy een vermaaklyk en gespraakzaam Medgezel. Eenige jaaren vóór zyn' dood, beroofde een invreetende Kanker, die alle de poogingen der Geneeskunde daar tegen aangewend te leur stelde, hem van 't gebruik van een zyner oogen. Veel hadt hy ook van 't Graveel te lyden, eene kwaal, aan welke hy op verscheide tydperken zyns leevens onderworpen was. Men heeft nogthans opgemerkt, dat hy, in de hevigste toevallen van pyn, nauwlyk ooit eenige klagten liet hooren. | |
[pagina 426]
| |
Zyn tachtigste jaar vervuld hebbende, stierf hy den 23 July des Jaars 1773, door ouderdom en ziekte uitgeput; met regt beschteid door een talryke Vrienden-ry. Hy liet twee Zusters naa, aan welke hy de middelen maakte, door het yverig voortzetten van zyne geliefde Studie verzameld: zy stierven onlangs, weinig uuren naa elkander, en werden te gelyk begraaven. Zyn overschot werd ter aarde besteld te Westham, de Parochie zyner Geboorte, waar de Volvoerders zyns laatsten Wils een' steen hebben opgerigt, om de gedagtenis deezes Kunstenaars te vereeuwigen, met een Opschrift van deezen inhoud.
Hier ligt begraaven Het Lichaam van geo. edwards Esq. f.r.s. Gestorven op den 23 July 1773. Oud 81 Jaaren. In zynen tyd Opzigter der Boeken Van het Koninglyk Collegie der Geneesheeren; In welke Bediening Hy, even als in zynen doorgaanden ommegang, Algemeen en met regt geagt was. Zyn Natuurlyke Historie der Vogelen Zal tot een altoosduurend Gedenkteken van zyne Kunde en Naarstigheid strekken. |
|