trof. Vallen 'er klagten over de onbekwaamheid of onbillykheid eeniger Staatspersoonen, hy dekt zich met het Spreekwoord: men moet alle gerugten niet gelooven. Stelt de onvoorzigtigheid of verkeerdheid der Staatslieden den Staat in gevaar, hy vleit zich dat het Staatsbestuur wel weder in evenwigt zal komen. In de verkiezingen verklaart hy zich voor niemand: dewyl allen, die naa eenig Ampt staan, by hem eerlyke lieden zyn, even zeer zyne stem waardig.
Nooit heeft men vernomen, dat hy eenig werk maakte om den Staat van andere Familien te weeten. Of de landeryen, aan de zyne grenzende, verkogt of bezwaard, bebouwd of onbebouwd gelaaten worden, het raakt hem niet. Ontstaat 'er onder zyne Buuren eenig misverstand en ongenoegen, hy bewaart eene volstrekte en onveranderlyke onzydigheid. Het heeft aan hem gestaan, verscheide verderflyke pleitgedingen voor te komen; maar hy verkiest geen Scheidsman te weezen, uit vreeze dat hy, by toeval, den geenen wiens regt, in weerwil van alle schynbaarheid des tegendeels, het meest gegrond was, in 't ongelyk mogt stellen.
Menschen, die hem komen raadpleegen, ontvangen nimmer eene beshssende raadgeeving; vermits hy de onzekerheid der uitkomsten mistrouwt, en de schande niet op zich wil laaden. Hy vernoegt zich, met hun vriendelyk de hand toe te reiken, hun te zeggen, dat hy het hartlykst deel in hunne zaak neemt, hun te herinneren, dat men niets onberaaden moet onderneemen, of zonder alle vooren tegenreden wel gewikt en gewoogen te hebben, dat het even gevaarlyk is, al te langzaam als al te voortvaarend, te weezen. Hy voegt 'er by, dat hy hun dit en dat zou kunnen zeggen; doch, dat, naa alles, elk de beste regter is in zyn eigen zaaken.
Daar zyn 'er, die zich te vrede houden met goede woorden, en van hem vertrekken met de grootste hoogagting, wegens zyne voorzigtigheid. Niemand althans is over hem gebelgd: want hy laat elk volkomen in zyn eigen gevoelen berusten.
Sophron is geregeld in zyn gedrag, zonder de Deugd te beminnen: hy leeft maatig, zonder de vermaaken te haaten: hy heeft een hoog gevoelen van de braafheid der Mannen, en de deugdzaamheid der Vrouwen; doch betrouwt geen van beiden: hy leeft gerust, bemind noch gehaat, voorgestaan noch tegengesprooken; hy maakt zyn hof niet by lieden in hoog aanzien verheeven, uit vreeze dat zy ten eenigen tyde mogten vallen, en hem in hunnen val medesleepen; hy ontziet de gevallene, dugtende dat zy weder op de been zullen geraaken, en zich wreeken; hy opent zyn beurs niet voor een Vriend, in den uitersten nood: want hy mogt iemand ondankbaar doen worden.