Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1776
(1776)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijBrief van den heer De Voltaire, aan den koning van Pruissen.Gedagtekend 30 Maart 1776. sire!
INdien uw Makker,Ga naar voetnoot(*) de Keizer van China, kien-long, overleden is, gelyk 't gerugt loopt, het zou my zeer smerten. Uwe Majesteit weet hoe zeer ik Koningen, die Verzen maaken, agt en bemin. Ik ken 'er één die 'er zeker veel beter gemaakt heeft dan kien long, en aan wien ik my verbonden zal agten, tot dat ik, in een andere Wereld, myn Hof gaa maaken by den geweezen Koning van China. Wy hebben in Frankryk een' jong Koning, 't is waar hy maakt geen Verzen; doch schryft uitsteekend in Onrym. Hy heeft onlangs zeven schoone Stukjes gegeeven, alle ten dienste des Volks. De voorafspraaken deezer Bevelschriften zyn meesterstukken van Welspreekenheid, om dat het meesterstukken van gezond Verstand en Goedertierenheid zyn. Het Parlement van Parys gaf eenige schoonschynende tegenbetuigingen. Het was eene Proeve van bekwaamheid. Indien de beste Opsteller een' Prys gekreegen hadt, de Koning zou dien weggedraagen hebben. Dit regt van optekenen en wederspreeken, waar van Gy in uw Koningryk niet weet, is gegrond op een oud voorbeeld van een Provoost van Parys, en van conrad hohenzollern den II; deeze Pro- | |
[pagina 354]
| |
voost oordeelde het voeglyk, aantekening te houden van alle de Koninglyke bevelen; hier in werd hy gevolgd door een Bedienden des Parlements van Parys, john montlue, in den Jaare 1313. De Koningen keurden deezen vond zeer nuttig. Philip de valois deedt de Koninglyke regten in het Parlement optekenen. Carel de V gebruikte dezelfde omzigtigheid, ten opzigte van het bekende Bevelschrist, waar in 's Konings meerderjaarigheid op veertien jaaren bepaald wordt. Vredes verdragen werden dikmaals te boek gesteld. Maar wy leezen in deeze tyden van geene Tegenverklaaringen. Onder de Regeering van françois den I, vinden wy de eerste Tegenverklaaringen, ten opzigte van de Geldmiddelen, betreffende een Hek van louter Zilver, 't welk het Graf van St. Martinus omringde. De Heilig dusdanig een Hek niet, en françois den I zeer noodig geld behoevende, bediende hy 'er zich van; waar voor de Kanunniken van Tours, die hem 't zelve overgaven, uit de Landen van de Kroon, vergoeding ontvingen. Het Parlement bragt den Koning de ongeregeldheid deezes beslaans onder 't oog. Ziet hier de oorzaak van alle de Tegenverklaaringen, die, zints deezen tyd, onzen Koningen zo veel onrusts gebrouwen hebben, en, in 't einde, den Oorlog van de Fronde, ten tyde der minderjaarigheid van lodewyk den XIV, voortbragten. Wy hebben, onder lodewyk den XVI voor geen Fronde te vreezen, en nog minder, voor de belachlyke dwaalingen der Jesuiten, Jansenisten en Convulsionarissen. 't Is waar, onze schulden zyn zo groot als die der Engelschen; doch wy genieten alle de zegeningen des Vredes, van een goed Staatsbestuur, en de hoop is ons overgebleeven. Uwe Majesteit merkt zeer juist op, dat de Engelschen zo gelukkig niet zyn als wy; zy zyn huns geluks moede. Ik geloof niet, dat myne geliesde Quakers zelve zullen vegten; doch zy zullen anderen, die voor hun vegten, betaalen. Ik ben, gelyk uwe Majesteit te overbekend is, geen groot Staatkundige; doch ik twyfel zeer, of het Ministerie te Londen een zier beter is dan het onze. Onze zaaken bevinden zich in een slegten stand; de Engelschen zyn bezig om de hunne te verbrodden. Elk heeft zyn beurt. - Wat U belangt, gy geniet, in vrede, de weezenlyke vrugten uws behaalden roems; gy bouwt Steden en Vlekken, gy moedigt alle Kunsten aan, en hebt geenen anderen vyand dan de Jicht. Ik hoop dat deeze, gelyk zo veele andere Mogenheden gedaan hebben met U den Vrede zal sluiten. Wat de Jesuiten belangt, door U zo zeer gade geslaagen, daar is iets edelmoedigs in de bescherming hun verleend, door een uitgebannen Persoon, en dit geeft my grond om my te vleien met dezelfde bescherming. Ik geloof niet, met den Heer pauw, dat de Keizer kien long de Jesuiten, in de Landen zyner Heerschappye, wreed behandelde. | |
[pagina 355]
| |
Vader amoit vertaalde zyn Vers: wy hebben altoos genegenheid voor de Overzetters onzer werken: en ik zou durven staande houden, dat een Vorst, die Verzen maakt, niet wreed kan weezen. Eene gunst heb ik van uwe Majesteit te verzoeken, hier in bestaande, dat zy de goedheid hebbe my te melden wie de oudste is, Lord marshal of ik. Ik ben in myn drie en tachtigste jaar, hy, zo ik meen, in zyn twee en tachtigste. Ik wensch dat gy ten eenigen dage uw honderd en twaalfde moogt bereiken. |
|