hebben, dat men zich gezet van het Kwaad, en 't bedryven van Zonden, afhield. Wy Menschen ontzien het, om kwaad te doen, onder het oog onzer Medemenschen; en nochtans durft men 't veelal bestaan, onder het oog van Hem, die alle dingen ziet; voor wien de donkerste schuilhoeken verlichte plaatzen zyn; en die onze verborgenste gedagten weet.
De Onkuischheid is eene vuile bron, uit welke allerleie zoorten van Ondeugden opwellen; ze is dikwils eene oorzaak van de grootste rampen, en veeltyds van ongemakken, daar al de Weereld van walgt, die den Mensch het vleesch en gebeente verteeren; dog het jammerlykste van allen is, dat 'er eene eeuwige Rampzaligheid op volgt. - 't Is derhalven ieders zaak, zich ten ernstigste op de Kuischheid toe te leggen. Deze Deugd moet ons allen zeer ter harte gaan, en vooral de Sierdeugd der Vrouwen wezen.
De Spaarzaamheid te leeren betragten is tot vele dingen in alle staten en omstandigheden nut; maar zy moet nooit tot Gierigheid overslaan; dan word ze eene zeer schadelyke Ondeugd. - De verkwisting is eene zekere Uitzinnigheid. De Mensch, die zyne goederen verkwist, trekt van dezelve weinig of geen vrugt; en gewoonlyk lyd het algemeen ook meer nadeel, dan het voordeel trekt, van de Verkwisters.
Wanneer men gesteld is over de goederen van anderen, dan behoort men daar voor zo veel, indien niet meer, zorg te dragen, als voor zyn eigen. Men moet des altyd de goederen van hun, welken men dient, beschouwen als of het onze eigen zyn; en nimmer vergenoegder zyn, dan wanneer men iets ten hunnen voordeele verrigten kan.
Een Mensch doet zeer wel, wanneer hy den tyd, die hem van zyne dagelyksche bezigheden overschiet besteed, om voor zich zelven iets te verrigten. Een Mensch moet op zyn tyd uitspanning hebben; de boog, die altyd strak staat, breekt ligt. Dog, een Mensch, welke nooit eenigen tyd heeft, dien hy alleen voor zich zelven gebruikt, in welken hy alleen omtrent zyn eigen Perzoon verkeert, is dwaas, en ongelukkig.
Men vind geen hatelyker Schepzel in de Zamenleving, dan een Kwaadspreeker, Hy is, in zeker opzigt, erger dan een Dief; om dat hy rooft, het geen openbare dieven niet roven kunnen? Bedagt men altyd, als men van iemand kwaad sprak, hoe men zich zelven zou gedragen, indien anderen dat van ons zeiden; ik twyfel niet, of het getal der Kwaadspreekers zou grootlyks afneemen.
'Er is een onfeilbaar middel tegen het Kwaadspreeken; een middel dat nimmer missen kan, wanneer het, zo 't behoort,