Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1776
(1776)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij
[pagina 265]
| |
Mengelwerk, tot sraaye letteren, konsten en weetenschappen betrekkelyk.Naspeuring van de voornaamste gedenktekens des zondvloeds, in de heidensche wereld.(Opgemaakt uit bryant's New System, or Analysis of Ancient Mythology.)
DE Heer bryant, die, door het opgenoemde Werk, ingerigt om de Mosaische Geschiedenis te bekragtigen, den oorsprong der Afgodery te ontvouwen, en licht te verspreiden over de woonplaatzen der Volken, in de vroegste Eeuwen, in de Geleerde Wereld eenen onsterflyken naam verdiend heeft, legt het verhaal van moses ten grondslage van de wonderbaare Geschiedenisse des Zondvloeds; en merkt, met vollen regt, aan, dat de omstandigheden, daar vermeld, van zulk eene natuur zyn, dat die Gebeurtenis wel diep het geheugen ingedrukt moest blyven. Wy mogen, met rede, vaststellen, dat de byzonderheden dier alleraanmerkenswaardigste Gebeurtenisse, door Aardsvader noach zelven, breedvoerig vermeld, en aan elk van zyn Gezin overgehandreikt zyn; dat zy dikmaals de stoffe van het onderhoud uitmaakten, waar door dit voorval dikwyls vernieuwd, en altoos met eerbiedig ontzag en vreeze aangehoord is, inzonderheid door hun, die getuigen geweest waren van den ramp der eerste Wereld, en de hand der Voorzienigheid te hunner redding uitgestrekt gezien hadden. Wanneer men, met verloop des tyds, van de waarheid afweek, is het zeer natuurlyk, dat een Persoon van een zo uitsteekend character als noach, met zo veel onderscheiding van de godheid behandeld, een voorwerp van eerbiedenis wierd by zyne Naakomelingschap: en dat hy, toen de Afgodery de overhand begon te krygen, een van de eerste was onder de Kinderen der Menschen, aan welken men Godsdienstige eere bewees. Ook mogen wy veilig besluiten, dat de gedagtenis daar van in de Mythologie der Heidensche Wereld zal voorkomen, en 'er geduurige zinspeelingen zullen zyn op deeze oude Gebeurtenis, in de Plegtigheden en Verborgenheden des Heidendoms, zo als die onderhouden en overgeleverd zyn, by de Volken der Aarde. | |
[pagina 266]
| |
Overéénkomstig met deeze veronderstellingen, tragt de Heer bryant te toonen, dat die dingen, met de daad, stand greepen; dat de Geschiedenis des Zondvloeds, in de vroegste eeuwen, godsdienstigerwyze gedagt wierd; dat men elke omstandigheid daar van ontmoet, by de Geschied- en Fabelschryvers van verschillende Landen; en dat men de voetstappen daar van, in 't byzonder, vindt in de Heilige Plegtigheden der Egyptenaaren en Grieken. Het blykt, uit verscheide omstandigheden, in de oudste Schryveren, dat de groote Aardsvader zeer diep geëerbied was by zyne Naakomelingschap. Deeze merkte hem aan, als een Persoon op eene byzondere wyze van den Hemel begunstigd, en vereerde hem met veele eernaamen, die elk sloegen op eenig byzonder gedeelte zyner Geschiedenisse. Onder de Oostersche Volken is des Aardsvaders egte Naam behouden: zy noemden hem noas, naus en zomtyds by intrekking nous: veele geheiligde Plaatzen en Rivieren zyn naar hem geheeten. Anaxagoras van Clazomene was in Egypte geweest, en 'er eenige kundschap van die beroemde Persoonaadje opgedaan. Hy sprak van hem onder den naam van noas of nous, en hy, zo wel als zyne Leerlingen, bemerkten dat dit eene vreemde benaaming was; nogthans heeft hy deeze zeer gewigtige geschiedenis, van welke men hem onderrigt hadt, bykans geheel bedorven, door de woorden verkeerd op te vatten, en, uit die verkeerde opgevatte woorden, gevolgen te trekken. - Suidas heeft, uit zeker oud Schryver, een gedenkteken bewaard van noach, dien hy zoekt te onderscheiden van deucalion, en Ναννκος nannacus noemt. - Stephanus heet deezen Persoon annacus, en brengt hem, even als suidas, tot eene zeer hooge oudheid, ja vroeger dan het beroemde tydperk van deucalion - annacus en nannacus slaan op noachus, of noach. En niet alleen deeze, maar ook de Geschiedenissen van deucalion en prometheus, hebben betrekking tot dien Aardsvader. Gelyk die Aardsvader, by zommigen, voorkomt als een Koning, naachus en neuachus geheeten, zo wordt hy by anderen inachus genoemd, en gesteld te Argos geregeerd te hebben. - Door inachus wordt zeker noach bedoeld, en de Geschiedenis betreft zommigen zyner vroegste Afstammelingen. Zyn Naam is zeer ongelyk opgegeeven, door den uitgang te verlengen, en anderzins te hervormen naar het Taaleigen der verschillende Volken; maar de omstandigheden der Geschiedenisse zyn zo nauwkeurig en byzonder, dat wy omtrent de waarheid niet kunnen dwaalen. | |
[pagina 267]
| |
Hy schynt, in 't Oosten noas, noasis, nusus en nus genoemd te zyn, de Grieken maakten 'er dionusus van. De Amoniaanen bouwden, waar zy kwamen, Steden te zyner eere; dit is de rede dat wy de plaatzen Nusa, allerwegen, ontmoeten. - Hoewel de Aardsvader ons onder verscheide Tytels voorkomt, en deeze niet altoos eenpaarig toegepast worden; nogthans vindt men steeds zulke byzondere omstandigheden zyner Geschiedenisse, als ons baarblyklyk wyzen tot den Persoon, die zy bedoelen. De behouden Persoon wordt altoos voorgesteld, als in een Ark bewaard. Hy komt voor als in een staat van donkerheid, die zinnebeeldig als een staat des doods beschreeven wordt. Hy verkrygt dan een nieuw leeven, 't welk den naam van een tweede geboorte draagt; zyn Jeugd wordt gezegd vernieuwd te weezen. Te deezer oorzaake, wordt hy aangezien als de eerstgeboorene des Menschlyken Geslachts: en beide zyn staat voor en naa den Vloed vindt men vermeld, en ook van zynen tusschenstaat gesprooken. - Philo verzekert ons, dat deucalion noach was; en dat het Volk van Thracie, ten onregte, hem alleen aan hun Land toeëigenden, blykt hier uit, dat zyn Naam voorkomt in onderscheide Werelddeelen; en altoos vergezeld met eene of andere byzonderheid van den Zondvloed. - Josephus zegt, dat deeze groote gebeurtenis aangetroffen wordt in de Schriften van allen, die over de vroegste Eeuwen schryven. Hy gewaagt van berosus van Chaldea, hieronymus van Egypte, die over de oudheden van Phenicie schreef; hy spreekt van mauseas, abydenus, melon en nicolaus damascenus, als Schryvers die des melding doen; 'er byvoegende dat veele anderen hier van, in hunne Werken, spreeken. Als wy Oostwaards gaan zullen wy de voetstappen deezer Gebeurtenisse duidelyker en dieper vinden dan by de Grieken, als mede eenstemmiger met het berigt van moses. Eusebius heeft een zeer dierbaar uittrekzel, hier toe behoorende, uit abydenus, ontleend uit de oude Schriften der Meders en Babyloniers. Maar de byzonderste Geschiedenis van den Zondvloed, en die 't naaste komt aan het verhaal, ons door moses nagelaaten, treft men aan by lucianus. De berigten deezer Gebeurtenisse, die in de Heidensche Wereld voorkomen, schoon, in de daad, zeer veranderd, en eenigermaate geplooid naar de vooroordeelen der Schryveren, behelzen niet te min, alle de groote omstandigheden, die deeze verbaazende verandering op den Aardbodem vergezelden. De Geschiedenis daar van is zo diep ingeprent, en die indrukzels op de gemoederen der Menschen zyn zo sterk, dat zy 'er geduu- | |
[pagina 268]
| |
rig op schynen gezinspeeld, en dezelve tot het voornaam onderwerp hunner Godsdienstige Instellingen gemaakt te hebben. - Een gedeelte der Plegtigheid, in de meeste oude Verborgenheden, bestondt in een Schip of Boot rond te draagen. Van deeze gewoonte, en andere dergelyke zinnebeeldige Vertooningen, brengt de doorgeleerde bryant veele voorbeelden te berde: en het is, zyns agtens, zeer duidelyk dat ze alle slaan op de Geschiedenis van den Zondvloed, en de behoudenis van één Gezin in de Ark. - Schepen en Tempels hebben 'er den naam van gekreegen: de Grieken, die magtig veel van de Egyptenaars ontleenden, heeten een Schip ΝNανς en een Tempel Ναος, en de Scheepslieden Ναυται Nautoe, doelende op den Aardsvader, die den naam droeg van noas, naus en noach. Onze Schryver staat stil op eene menigte van andere omstandigheden, (tot welker verslag wy ons, bestaanbaar met ons bestek, niet kunnen inlaaten,) die alle gedenktekens des Zondvloeds opleveren, en byzonder van de Ark. De Geschiedenissen van danae, danaus en de danaïden, ziet hy aan als brokken der Geschiedenisse, die tot het zelfde geval behooren. De Heer bryant neemt wyders eenige byzondere Tytels en Persoonen in overweeging, als janus, saturnus, phoroneus, poseidon, nereus, proteus, prometheus, en merkt op, dat schoon de Geschiedenis des Aardsvaders door de Ouden vermeld wierd in hunne gansche Godgeleerdheid, dezelve verdonkerd geworden is, door hem onder zo verschillende Tytels, Naamen en Characters te beschryven. Onder alle de verschillende Persoonaadjen, die hem aanduiden, zyn 'er geen, die zyne Geschiedenis klaarblyklyker afschetzen dan die van saturnus en janus. Dit tragt de Geleerde Schryver in 't byzonder te toonen, en gaat dan voort, om desgelyks te doen zien, dat phoroneus, poseidon, nereus en proteus, allen in noach gevonden worden. De Romeinen maakten onderscheid tusschen janus en saturnus, en stelden dat het Naamen van verschillende Persoonen waren; doch het was dezelfde Persoon met twee Tytels. Wanneer de oude Geschiedschryvers, door thales en anderen uitgeschreeven, zeggen dat alle dingen uit Water voortgekomen zyn, oogen de oude Mythologisten niet op die Hoofdstoffe, of houden ύλη voor een stoslyk beginzel; maar op den Zondvloed, als een tydstip, wanneer de Tyd, de Natuur en het Menschdom, op nieuw te voorschyn kwamen. Plutarchus vermeldt het als een Egyptisch denkbeeld, dat alle dingen uit Water ontstaan; doch verhaalt ons teffens, dat osiris de oceaan was. Deeze Leer komt hier op uit, dat alles | |
[pagina 269]
| |
afstamde van osiris, dezelfde als poseidon, dezelfde ook als dionusus, de Vader des Menschdoms. Onze Geleerde Schryver zet zyne Aanmerkingen, over de Gedenktekenen des Zondvloeds, voort, onder de woorden noach, noas, nyΣ, noyΣ en nusus, die, schoon voorheen verscheide maalen gemeld, nu byzonder van hem in aanmerking genomen worden. Hy brengt de misslagen der Ouden, ten opzigte van deeze Naamen, te recht, en toont dat noach 'er door wordt aangeduid. Wanneer de Schryvers van saturnus spreeken, als Sator Νους en dionusus, Διος Νους; en eindelyk, wanneer zy gewaagen van prometheus, Πϩομηθϵυς Νους en Πϩομηθενς τοις ανθϩωποις ὁ Νους, is dit alles in den zin en meening 't zelfde. De oorspronglyke Geschiedenis heeft ongetwyfeld willen te verstaan geeven, dat saturnus, cronus, dionusus, en prometheus, onderscheide Tytels waren van den Aardsvader noos, nous en nusus geheeten. - De Heer bryant is van oordeel, dat de Koninglyke Drieheid, waar van zommige Wysgeeren gewag maaken, tot de drie Zoonen van noach behoort, en de drie Gezinnen uit welken 't geheele Menschdom voortsproot; en hy denkt dat de Drieheid van plato, en van de Naavolgeren diens Wysgeers, geheel niet slaan op de Leere der Drieëenheid. Indien wy nagaan wat deeze Schryvers, by wyze van uitlegging, 'er bygevoegd hebben, zullen wy ontdekken dat zy geen denkbeeld altoos hadden, van zulk eene Verborgenheid, en dat alles, wat zy zeggen, op een oud stuk der geschiedenisse slaàt. Naa zo veele bewyzen, als ik reeds gegeeven heb, zegt de Heer bryant, van de toespeelingen op deeze groote gebeurtenis, mag men wel veronderstellen, dat de byzonderheden van de Duif en den Regenboog geenzins zyn overgeslaagen, daar men de gedagtenis van andere bewaard heeft. De Regenboog was een zinnebeeld van veel aangelegenheids, geschikt zynde tot een teken des Verbonds, tusschen god en de Menschen, en wy zullen zien, dat dezelve eeuwen lang met onderscheiding is aangezien. De Duif, die met een olyf blad tot noach wederkeerde, en dus het eerst de tyding van het vallen des waters bragt, werd door veele Volken voor heilig gehouden; als een byzonder Afgezant der Godheid aangezien, en als een zinnebeeld van vrede en geluk. De oude en egte naam van de Duif was, Jönah en Jönas: deeze diende tot een zeer heilig zinnebeeld, en schynt, als zodanig, ten eenigen tyde zeer algemeen aangenomen. Want niet alleen de Mizraïm, en de overigen uit cham oorspronglyk, beschouwden haar in dat licht; maar zy werd als een beeld- | |
[pagina 270]
| |
spraakig teken onder de Hebreeuwen toegelaaten: en de geheimzinnige Duive werd, van noachs tyd af, als een zinnebeeld aangemerkt by allen, die tot de waare Kerk van god behoorden. De Propheet, tot de Niniviten gezonden, wordt jonas geheeten; een naam hem waarschynlyk gegeeven, als een Afgezant van god. De Groote Aardsvader, die de Wereldbewoonders, vóór den zondvloed, de regtvaardigheid predikte, wordt by berosus en abydenus, oan en oannes genaamd, 't welk het zelfde is als jonah. De Schryver van het Boek der Openbaaringe voert dien eigensten naam, naar der Grieken styl Ιωαννης, joannes. En wanneer de groote Voorlooper van onzen Zaligmaaker zynen naam zou ontvangen, noemde zyn Vader hem, om die zelfde rede, Ιωαννης. De omstandigheden, die deeze naamgeeving vergezelden, zyn zeer opmerkenswaardig, en deeze geheele verrigting, door Euangelist lucas beschreeven, verdient hier plaats te vinden. ‘En het geschiedde, dat zy op den achtsten dag kwamen om het Kindeken te besnyden, en noemden het zacharias, naar den naam zyns Vaders; en zyne Moeder antwoordde, en zeide, niet alzo, hy zal joannes heeten: en zy zeiden tot haar; daar is niemand in uwe maagschap, die met dien naam genaamd wordt; en zy wenkten zynen Vader, hoe hy wilde dat hy zou genaamd worden: en als hy een Schryftafelken geëischt hadt, schreef hy, zeggende, joannes is zyn naam. En zy verwonderden zich allen’. De rede van deeze benaaming, hem op eene zo zonderlinge wyze gegeeven, kunnen wy vinden in het Character, ons van dien Persoon opgeleverd. ‘En gy, Kindeken, zult een Propheet des Allerhoogsten genaamd worden: want gy zult voor het aangezigte des Heeren heenen gaan om zynen weg te bereiden’. Op eene andere plaats wordt ons geleerd dat joannes: ‘een Propheet en meer dan een Propheet was: want ik zeg u, ('t zyn de woorden van onzen Godlyken Meester), dat onder allen, die van Vrouwen gebooren zyn, niemand grooter is dan joannes de dooper’. Deeze naam joannes is dezelfde als jona: dezelve betekent een Duif; doch geeft teffens een Persoon te kennen, die van gods wege spreekt, en door wiens mond de Wil des allerhoogsten bekend gemaakt wordt. Aardsvader noach schynt de eerste geweest te zyn, die, in de Heidensche Wereld, onder dit zinnebeeld voorkomt. Hy was een groot Propheet: by zyne geboorte was voorspeld dat hy vrede en troost den Menschdomme zou aanbrengen; zyn | |
[pagina 271]
| |
naam beduidde Rust van Werken. Van hier werd de Duif een zinnebeeld van Vrede zo wel als van den Persoon, die denzelven op Aarde bragt. Deswegen wordt hy oan en oanes geheeten, door abydenus en alexander polyhistor, gelykvormig aan Ιωαννης by de Grieken: welke beide naamen ontleend worden van jonah en jonas der Chaldeeuwen: en de woorden waren ongetwyfeld dus uitgedrukt, in de oorspronglyke taal, uit welke de Grieken de Geschiedenis ontleend hebben. - Het blykt dan dat de Duif een geheiligd zinnebeeld was; en daar voor erkend wierd, in de tyden van den zuiveren Godsdienst. Maar de Zoons van cham verdraaiden 't geen enkel geschikt was, om zinnebeeldig te weezen, en bragten 'er Afgodische eerbewyzingen aan toe. Veelvuldige Proeven, tot bevestiging van dit gezegde, worden door den geleerden Schryver aangevoerd. Onder andere toont hy, dat semiramis niet meer was dan een Godlyk zinnebeeld, onder de gedaante van een Duif, en dat wy ons deswegen niet behoeven te verwonderen, over den oorsprong van haar Naam, en de omstandigheden haarer Geschiedenisse, gelyk ze ons door de Grieksche Schryvers wordt overgeleverd. Gelyk semiramis, Sema-Ramis het Teken des Allerhoogsten was, zo was semele, de veronderstelde Moeder van niobe, Sema-El, 't welk op één uitkomt. - Het woord jonah vindt men zomtyds zamengesteld en uitgedrukt, Ad of Ada Jonab, Regina of Regina Columba, waar van men eene andere Godheid maakte, adiona, met nieuwe dienstplegtigheden verëerd. - Venus was geene andere dan de oude jonah, en wy ontmoeten, in haare geschiedenisse, ontelbaare omstandigheden, die betrekking hebben op de Duif van noach en op den Zondvloed. In de beeldspraakige beeldhouw-en schilderstukken, den Zondvloed verbeeldende, kon de Duif niet wel anders verbeeld worden, dan zweevende over de oppervlakte des waters. Van hier wordt dione of venus gezegd, uit Zee gebooren te zyn. Van hier schryft men haar de voogdyschap over de wateren toe, en zegt, dat zy den beroerden Oceaan stilt, en, door haare tegenwoordigheid, eene algemeene kalmte veroorzaakt; aan haar worden de vrugten der Aarde toegeschreeven, en het ontluiken der Bloemen aan haaren invloed toegekend. De Heer bryant is van gedagten, dat de Fabel van het Wereld-eyGa naar voetnoot(*), en van typhon tot den Zondvloed behooren. | |
[pagina 272]
| |
Het blykt uit veelvuldige Stukken, dat de Geschiedenis van dit alleraanmerkenswaardigst Voorval, grootendeels van Syrie en den Euphraat, in Griekenland kwam. Dezelve werd ontleend van dat gedeelte der Wereld, 't welk het naast was aan de plaats, waar dezelve van daan kwam, en aan het Tooneel dier gebeurtenissen, die op den Zondvloed volgden. Te deezer oorzaake wordt het Wereld-ey en de Geschiedenis van typhon, tot den Euphraat en de ryken van Aram gebragt. Deeze stellingen worden, door onzen Schryver, in 't breede opgehelderd en bevestigd; en hy trekt 'er dit gevolg uit, dat alle de Verborgenheden der Heidensche Wereld gedenktekens schynen geweest te hebben van den Zondvloed, en de kort daar op voorgevallene gebeurtenissen. Dezelfde verdichtzels, dezelfde beeldenspraak, die, in andere gedeelten der Wereld, daar uit den oorsprong ontleenden, hebben zich tot in China en Japan uitgestrekt, waar zy nog heden ten dage gevonden worden. Dewyl juno, volgens de gedagten van den Heer bryant, dezelfde was als Jönah, behoeven wy ons geenzins te verwonderen, dat iris haar tot Gezellinne strekte. Iris was geen ander dan de Regenboog, die god ten Teken van zyn verbond met de Menschen aan den Hemel stelde. Op deeze omstandigheid wordt waarschynlyk gezinspeeld door homerus, die, van dit verschynzel zingende, het zelve voordraagt als een bestemd Teken. - Naardemaal de Paauw, den schoonen staart overeinde zettende en daar mede spiegelende, alle de schoone kleuren van den Regenboog ten toon spreidt, is die Vogel Juno toegevoegd, in stede van de Duif, de Vogel van Venus. Dezelfde Geschiedenis werd op verscheide wyzen afgebeeld, en dus ook verscheidenlyk voorgedraagen. Wy leezen zeer vroeg van eene Godheid, baal berith in Canaan, die geëerbied werd, door de Mannen van Sichem, en zeer vermaard was. Deeze houdt onze Schryver voor den God der Arke; met wiens Afgodery de Israëliten, korten tyd naa zy in dat Land kwamen, besmet werden. - Niet verre van Sidon, was eene oude Stad Berith of Barith, geheiligd aan een Godheid van dien naam. Deeze wordt door de Grieken Berytus, en zomtyds by de Dichters Beroe geheeten, zo men wil, naar den naam eener Nimph van den Oceaan, die de voedster was van semele. - De bevalling van Beroe, volgens de sabelagtige overleevering daar van, en de beschryving van Nonnus, neemt de Heer bryant byzonder in opmerking, en toont dat deeze met de opening der Arke overeenstemt. 'Er is, by dien zelfden Dichter eene andere zeer | |
[pagina 273]
| |
aanmerkenswaardige toespeeling, op moses verhaal van den Zondvloed. Ten tyde van deezen ramp was de Aarde als in een woeste mengelklomp veranderd, en alle de Hoofdstoffen waren in verwarring. De Ark wederstondt, door de schikking der Voorzienigheid, den storm, en ontkwam den gedreigden ramp. Eindelyk werd eene Duive uitgezonden, die op het venster van de Ark wederkeerde, en door die opening werd ingenomen. Dit alles vinden wy vermeld, in de Geschiedenis van Beroe. Vermids alle gewigtige voorvallen van den ouden tyd beeldspraakig afgeschetst, en deeze, met den tyd, op onderscheide wyzen, verbeeld wierden, valt het ligt te begrypen, dat 'er verschillende zinnebeelden zyn, betrekkelyk tot dezelfde Geschiedenis. Hierom gaat de Heer bryant voort, om verscheide afschaduwingen te onderzoeken, als seira, cupselis, melitta, rhoia, rimmon, side, macon, en te handelen van scyphos, hippos, en den Heiligen Stryd. - Seira was geen ander dan damater, die men voor de Moeder des Menschdoms hieldt: zy werd ook Melitta en Melissa geheeten, en als de venus van het Oosten aangemerkt. De Priesters van Seira werden Melittoe en Melissoe geheeten. Veelen gingen elders heen onder dien naam; de voetstappen daar van zyn in verscheide deelen der Wereld te vinden; doch de Grieken hebben de Geschiedenissen, waar in van dezelve gewaagd wordt, deerlyk verward, door Melissoe Byen te vertaalen. - De Fabels van de Byen betreffen de Volkplantingen der Melisseers, die alles daar in vermeld volvoerden. Teffens was de Bye een Beeldspraakig teken, waar door men Melitta aanduidde. De Ark werd ook Cupselis geheeten, een woord van dezelfde betekenis als Seira. Dewyl men de Ark aanmerkte als de Moeder des Menschdoms, beeldde men dezelve af in de gedaante eens Granaatappels, welks vrugt Rhoia heette. Van hier werd de Godheid van de Ark Rhoia genaamd, en deeze was de Rhea der Grieken. - Rimmon was een andere naam voor den Granaatappel, en zo was ook Seide. Daar was een Stad van dien naam in Pamphylie, die denzelven kreeg van de Arkplegtigheden, en den dienst aan de Duif beweezen. In veele Landen, waar de Menschen geen kennis hadden aan de Rhoia, maakten zy, tot het zelfde zinnebeeld, gebruik van den Slaapbol, by de oude Doriers maco geheeten. Macon beduidde de Godheid geëerd, onder den naam van Poseidon, en betekende Marinus Deus, Rex Aquarum, de God der Wateren. - Cubela was een andere naam, dien Damater | |
[pagina 274]
| |
voerde, en Cubela was dezelfde Godheid; of liever het waren beide plaatzen, waar men deeze Godheden diende: want niets is gebruiklyker dan de Plaatzen voor de Godheden te noemen. Het allergeliefdste zinnebeeld by de Egyptenaaren werd voorgesteld onder het Character van psuche. Dit was oorspronglyk niets anders dan een Kapelletje; doch werd, in laateren tyde, verbeeld als een beminnelyk Kind van de Vrouwlyke Sexe, met de schoone wieken van een Kapel. - De Egyptenaars hielden een Kapel voor een zeer eigenaartig zinnebeeld van 's Menschen Ziel, en van de Onsterflykheid, na welke zy haakt. In 't byzonder, maakten zy 'er een zinnebeeld van om Osiris te betekenen; die in een Ark of Koffer, en als dood geweest zynde, die plaats zyner gevangenisse verliet, en een nieuw leeven ontving. En daar dit alles moest toegeschreeven worden aan de Goddelyke Liefde, waar van Eros, de God der Liefde, ten zinnebeeld strekte, vinden wy deezen dikwyls vermeld als een Gezel van psuche. Veel zeer veel verschilt die Eros, in de oorspronglyke Afbeeldingen, van de veel laater Cupido. - In het nagaan van den Scyphus, Hippos of het Paard van Poseidon, en den Heiligen Stryd, vindt onze doorzigtige Schryver duidelyke merktekens van den Zondvloed. De Scyphus, zomtyds ook de Beker van Hercules, van Nereus, van Oceanus, van de Zon geheeten, was niets anders dan de Ark, onder dit merkteken verbeeld. De Hippos, op welken de oude Beeldspraak doelt, was een dryvend Vlot of een Schip, het zelfde als de Ceto. Wy zullen op andere overgebleevene gedagtenistekens des Zondvloeds, door onzen Geleerden Schryver bygebragt, niet stil staan, alleen moeten wy nog aanmerken, dat hy hier toe ook het Schip Argo, en den Tocht der Argonauten brengt. De reeds opgehaalde voorbeelden, dat de Grieken veelerhande Persoonen gemaakt hebben, van Naamen en Woorden hun onbekend, en verkeerd uitgelegde beeldspraaken, zullen, zyns agtens, den Leezer toegerust hebben, tot een gunstig ontvangen van 't geen hy, ten dien opzigte, heeft voor te draagen. ‘Had ik, schryft hy, op deeze wyze, den weg ter naspeuringe niet geopend, ik zou vreezen voor myne nieuw gewaagde stelling; want de geschiedenis der Argonauten en hun Tocht, heeft men altoos voor egt, en voor een tydperk in de Tydrekenkunde gehouden. 't Zal, egter der moeite waardig weezen, eenig onderzoek te doen, op deeze gedenkwaardige gebeurtenis, en te zien of dezeive dat geloof verdient, 't welk men, dus lang, daar aan gegeeven heeft’. Hier op draagt de Heer bryant, een kort berigt van den | |
[pagina 275]
| |
Togt der Argonauten voor, en merkt aan, dat de geschiedenis indiervoege, als ze ons is overgeleverd, zeker een verdichtzel is, vol onbestaanbaar-en tegenzeggelykheden. ‘Nogthans hebben veele Schryvers dit verhaal gansch en gaar overgenomen, en, zonder eenigen twyfel, of eenige uitzondering te maaken, op eenig gedeelte van dezelve, den tyd deezes Tochts vastgesteld. En zich voldaan hebbende omtrent dit stuk, bedienden zy 'er zich van als van een vast tydperk. Veel heeft men 'er uit asgeleid, en veele gebeurtenissen zyn bepaald, naar den tyd deezes gewaanden Tochts. Onder de voornaamsten der Ouden, die denzelven als eene geschiedkundige waarheid aanmerkten, waren herodotus, diodorus, strabo, en met hun alle Grieksche Fabelschryvers; onder de Kerkvaders clemens, eusebius en syncellus; onder de hedendaagsche scaliger en petavius; de Aardsbisschop usher, cumberland, Dr. jackson, en de Heer izaac newton. De laatstgemelde spreekt 'er van, zonder eenig wantrouwen aan de egtheid, en trekt 'er verscheide gevolgen uit, als uit een erkende en onbetwiste zaak, en een tydperk waar op wy ons veilig mogen verlaaten. Tegen het stelzel van den grooten newton, toont onze Schryver, duidlyk, dat de Spheer, die, naar het denkbeeld diens beroemden Mans, door chiron gemaakt is, de uitvinding van chiron of museus niet kan geweest zyn, al hadden deeze Persoonen bestaan; dat het, in geenen deele, een Grieksch Werk, en de Tocht zelve geen bedryf der Grieken was. De Spheer, gelyk dezelve ons wordt voorgesteld, was een werk der Egyptenaaren: want de Grieken hadden onbetwistbaar hunne Sterrekunde uit Egypten; gevolglyk moet de Geschiedenis, op welke dezelve slaat, ook uit dat Land herkomstig weezen. De Zodiak, welke de Heer newton veronderstelde betrekking te hebben, op den Tocht der Argonauten, was eene Verzameling van Egyptische beeldenspraaken. Aries, die hy tot het Gulden Vlies brengt, was eene verbeelding van Arnon; Taurus van Apis: Leo van Arez, dezelfde als Mithras, en Osiris. Virgo met de koorn air, was isis. Zy noemden den Zodiak de groote Vergadering, of den raad der twaalf Goden. De Dwaalstarren waren de Lyftrauwanten, die de Oppergodheid, de Zon, vergezelden. Strabo, 't is waar, een van wyssten der Grieken, hieldt zich verzekerd, dat de Tocht der Argonauten eene waare gebeurtenis was, en hy besluit, dat de geschiedenis van Jason noodwendig egt moest weezen: ‘Nogthans, ben ik’, verklaart de Heer Bryant: ‘genoodzaakt van hem te verschillen, op | |
[pagina 276]
| |
zyne eigene beginzels: want, myns oordeels, dient alles wat hy bybrengt als bewyzen, tot bewyzen tegen zyn gevoelen. Ik moet herhaalen wat ik reeds meer dan ééns, by dergelyk eene gelegenheid, gezegd heb, dat, indien zulk een Persoon als Jason bestaan hadt, hy noit, het geen aan hem wordt toegeschreeven, zou hebben kunnen uitvoeren. De Grieken hebben eene oude geschiedenis, tot welke zy geene betrekking hadden, zich zelven toegeëigend: en dewyl de waare zin daar van hun geheel verborgen was, zyn zy, door het opcieren en hervormen van 't geen zy niet kenden, tot ontelbaare ongerymdheden vervallen. Deeze ongerymdheden wyst onze Schryver aan: waar op hy in 't midden brengt, dat, byaldien zy eenige geschiedkundige waarheid in zich behelsden, zo als zy op de Grieken toegepast worden, 'er eenige bestaanbaare gelykheid in hunne Schryvers zich zou opdoen. Doch nauwlyks is 'er ééne omstandigheid, waar in zy zamen stemmen. De strydigste berigten hebben zy ons van hercules gegeeven. - De tyd des Tochts kan niet bepaald worden, zonder in veelvuldige zwaarigheden te vervallen, ten opzigte van de geslachtrekening, en den ouderdom der Persoonen, waar van gesprooken wordt. Hoe kunnen wy afgaan op de Schryvers over dit onderwerp, die roemen van eenen grooten gedaanen krygstocht; doch niet weeten of dezelve te Colchis, of aan den Ganges is voorgevallen. Onze Schryver gaat deezen Togt breeder na, en 't besluit, door hem daar uit afgeleid, is, dat wy, in het berigt van Argo, de geschiedenis aantreffen van een Heilig Schip, het eerste dat oit gebouwd wierd. Deeze waarheid erkennen de besten onder de Grieksche Schryvers, schoon zy de verdiensten dier verrigting, te vergeefsch, zich zelven zoeken toe te eigenen. Dan, in weerwil van hunne vooroordeelen, laaten zy de straalen van waarheid zomwylen doorschitteren, en geeven blyk dat de Geschiedenis uit Egypte tot hun overkwam. 'Er was zeker eene standhoudende overlevering, dat Argo het eerste Schip was, en oorspronglyk door de Godlyke Wysheid gebouwd. De Heer bryant brengt hier getuigenissen van by, en besluit daar uit, dat de geschiedenis van Argo betrekking hadt tot eene oude gebeurtenis, door de Egyptenaaren met grooten eerbied in gedagtenisse gehouden. De oorzaaken der misvattingen, in dit keurlyk stuk van Verdichtzelkunde, worden, door onzen Schryver, aangeweezen, en hy voegt 'er eene menigte van bewyzen nevens, om aan te toonen, dat de Tocht der Argonauten tot de Geschiedenis der Ark behoort. De Grieken hebben in hunne | |
[pagina 277]
| |
berigten der oude Helden, eene Lyst opgemaakt van Persoonen, die noit bestonden. Jason speelt eene hoofdrol in alle hunne heldendaaden. Doch deeze is een vercierde Persoon, van een' heiligen naam ontleend. - Jason was zeker de benaaming van den God der Arke, en dezelfde als arcas, arcus, inachus en prometheus; en de Tempels, waar van de Ouden spreeken, waren niet door hem; doch te zyner eere gestigt. |
|