Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1776
(1776)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijDe waare Oodsvrugt.mevrouw!
De waare Godsvrugt is niet gelegen in een verwaarloosde houding, of in een bruin kleed. De meeste Godsdienstigen verbeelden zich, en ik weet niet waarom, dat de donkere kleuren, meer dan de heldere, aan de hemelsche geesten behaagen. Ondertusschen worden de Engels altoos in 't wit of in 't blauw geschilderd. Ik schep geen genoegen in vertoonmaakende Godsvrugt; de zedigheid hangt van geen kleur af; 't is genoeg dat men eene welvoeglykheid in zyne kleeding en voorkomen waarneemt, om te zyn 't geen men behoort te weezen. Merkt daarenboven op, dat wanneer eene Vrouw, in een gezelschap, kwaadspreekend, eigenzinnig, en op geheel het Menschdom gebeeten is, zy doorgaans een donker kleed aan heeft. Byzonder te weezen en uit te steeken, heeft zo weinig gemeenschap met de waare Godsvrugt, dat het Euangelie ons gebiedt: ‘Ons aangezigt te wasschen, als wy vasten, op dat wy van de menschen niet gezien worden’. Ik raad u, derhalven, Mevrouw, dat gy, noch het maakzel, noch de kleur van uwe kleederen, verandert. Dat uw hart opregt zy voor god, dat alle uwe daaden te zyner eere strekken; daar komt het voornaamlyk op aan. De wereld zou de Godsvrugt zo zeer niet bespot en beschimpt hebben, hadden de Godvrugtigen 'er geen rede toe gegeeven. Bykans altoos met een' bitteren yver vervuld, zyn ze alleen over zich zelven te vrede, en willen dat elk zich | |
[pagina 206]
| |
naar hunne grilligheden schikke; om dat zy geen Godsdienst bezitten, dan die alleen van grilligheid afhangt. Elk waar Godvrugtige is geduldig, zagtaartig, nederig, denkt geen kwaad, wordt niet verbitterd, en bedekt de misslagen des Naasten, wanneer hy ze niet kan verschoonen. Elk waare Godvrugtige is, overeenkomstig met het voorschrift van den Heiligen paulus, ‘blyde met den blyden, en weenende met den weenenden’. Eindelyk de waare Godsvrugt bestaat in Liefde, zonder deeze is alles wat men doet volstrekt onnut ter zaligheid. De valsche Godvrugtigen doen den Godsdienst geen min nadeels, dan de Godloozen zelve. Altoos gereed om op te stuiven tegen alles, wat niet overéénstemt met hunne begrippen en geaartheid, draagen zy een onrustigen, hevigen, en vervolgzugtigen yver in hunnen boezem; zy zyn doorgaans geestdryvers of bygeloovigen, geveinsden of onkundigen. Jesus christus spaart hun niet in het Euangelie, om ons te leeren dat wy hun moeten wantrouwen. Wanneer gy bemerkt, Mevrouw, dat 'er geen bitterheid in uw hart, en geen hoogmoed in uwen geest huisvest, dat 'er geene zonderlingheid in uwe bedryven plaats heeft, dat gy zonder gemaaktheid of beuzelagtige nauwgezetheid, de geboden van god en van de Kerk waarneemt, dan moogt gy u verzekerd houden, dat gy den weg des heils bewandelt. Maakt boven al uwe Dienstbooden gelukkig, door u zorgvuldig te wagten van dezelve te kwellen. Zy zyn Menschen gelyk wy, en wy behooren het juk van dienstbaarheid ligt te maaken. Het regte middel om wel gediend te worden is altoos een heusch gelaat te vertoonen: de waare Godsvrugt behoudt altoos dezelfde bedaardheid, dezelfde gerustheid: terwyl de vaische alle oogenblikken verandert. Voedt uwe Nigten op naar haaren rang, vordert haar niet af dat zy juist dat geen doen 't welk gy doet, dewyl gy eene byzondere geneigdheid hebt tot een streng leeven. Dit stuk zou een byzonderen brief vorderen. Men boezemt dikwyls jonge lieden een wansmaak voor den Godsdienst in, om dat men te hoogen trap van volmaaktheid van hun vordert, en laat zelve godvrugtige werken steeken, wanneer men 'er geen maat in weet te houden. De gewoone leevenswyze is de veiligste, schoon de volmaaktste niet. Het is eene te strenge party gekoozen, u zelven allen bezoek en uitspanning te ontzeggen. Draag zorge dat uw Geweetensbestuurder niet al te zeer op gemaakte gestrengheid gesteld is, en zyn bestuur niet strekke om u veel eer schroomvallig dan eene goede Christinne te maaken. | |
[pagina 207]
| |
Heeft men zich zo zeer te kwellen om de Godsvrugt te omhelzen? De Godsdienst leert ons wat wy moeten gelooven, wat wy moeten betragten, en 'er is geen beter Geweetensbestuurder dan het Euangelie. Wissel de eenzaamheid door Gezelschap af; en doe een voorraad van kundigheden op, die u voor naargeestigheid hoeden, en voor verwildering bewaaren. Verander uwe leesstoffe. 'Er zyn vermaakende boeken, vat deeze op naa 't inspannen van den geest op ernstiger onderwerpen. De Heilige paulus, ons een regelmaat opgeevende van welvoeglykheid in onze gesprekken, wil ‘dat onze redenen in aangenaamheid zyn.’ Men dient god als een Slaaf, als men denkt altoos te overtreeden. Het juk onzes heeren is veel zagter, veel ligter, Bemin god, zegt Vader augustinus, en doet het geen u hebaagt: om dat gy als dan niets zult doen dan 't geen Hem aangenaam is, en gy zult u ten zynen opzigte aanstellen als een Kind ten opzigte van eenen Vader, dien hy hartlyk bemint. Draag boven al den Armen Liefde toe, en dit des te meer daar gy in ftaat zyt om hun onderstand te schenken. De Godsdienst heeft de Menschlievendheid ten grondzuil, en, wie niet liefhebbend is, is geen Christen. Ik raad u geenzins, aan de Kloosters uwe gaaven te schenken: want, behalven dat zy ze niet behoeven, is het niet regtvaardig de Huisgezinnen te berooven om de Kloosters te verryken. Men houdt niet op van tegen de gierigheid der Monniken uit te vaaren: en wy moeten de lieden van de wereld geene rede geeven om nieuwe klagten deswegen te storten. Onze rykdom behoort tot onze agting mede te werken, en deeze gegrond zyn op onbaatzugtigheid en de betragting van alle deugden. Schoon een vriend van myn' Geestlyken staat, zal ik noit iemand tragten te beweegen om ons geschenken te geeven, of raaden een Geestlyken te worden. Indien ik deezen brief langer rekte, zou ik vreezen my aan berisping onderheevig te maaken, en u te verveelen. Ik blyf, ganganelliGa naar voetnoot(*). 2 Jan. 1749. |
|