| |
| |
| |
Mengelwerk, tot fraaye letteren, konsten en weetenschappen betrekkelyk.
Verhandeling over de voor treffelykheid, en het zwaarwigtige van het ampt eenes openbaren bedienaars des Euangelies.
(Vervolg van Bladz. 142.)
IN onze voorige beschouwing van den Leeraar, met opzigt tot het doen der Gebeden, kwam hy ons voor als de mond des Volks tot God; maar voor tegenwoordig hebben wy hem, naar de gemaakte verdeling, in eene andere betrekking te beschouwen, te weten met betrekking tot de Leerredenen zelven; en dan komt hy ons eerder voor als de mond van God tot het Volk. - In 't voorstellen zyner Leerredenen toch, is hy zo veel als het werktuig, waar van God gebruik wil maken, om zynen geopenbaarden wil den mensch nader te verklaren. Hy is in die betrekking geschikt, om den menschen kinderen de verborgenheden des Allerhoogsten uit te leggen; om daar uit hunnen pligt af te leiden, welken zy aan Gode, den Evenmensch en zich zelven schuldig zyn. En dit maakt hunne bediening by uitstek heerlyk en voortreffelyk! Maar hoe zwaarwigtig maakt het dezelve tevens!
De Prediking is eigenlyk eene uitlegging of verklaring der Heilige Schrist, waar uit de Leeraar een gedeelte ten grondslage zyner Predikatie neemt, om daar over eene leerzame en opwekkelyke Redenvoering te doen. Zo 't noodig zy, indien hem, in 't geen hy ten onderwerpe zyner Leerreden verkooren heeft, eenige duisterheid voorkome, is 't zyne zaak, aan de woorden en spreekwyzen der Schrift, of aan 't voorstel zelve, zo veel lichts by te zetten, dat alles voor den minsten Toehoorder, zo die maar oplettend zy, vatbaar worde. Hy moet ten dien einde den zin en mening des Schryvers oplettend nagaan; het einde en oogmerk, waar toe het voorstel ingerigt is, nauwkeurig in agt nemen; en vooral het verband, waar in het zelve voorkomt, wel gade slaan. Dit is de weg om het duistere verstaanbaar te maken. - Kiest hy een onderwerp uit de Voorzeggingen, dan heeft hy uit het beloop dier gansche Profetische voorstellinge op te spooren,
| |
| |
wat zaken 'er voorzegd, tot welk eenen tyd, op welke persoonen of bedryven, dezelve t'huis te brengen zy. - Zyn eindelyk de woorden, welke hy tot het onderwerp zyner Verhandelinge heeft uitgekozen, klaar, en voor een ieder verstaanbaar genoeg, laat hy dezelven dan tot een grond leggen eener Leerreden, bestaande uit een wel doorwerkt betoog, in 't welke waarheden van den Kristelyken Godsdienst behandeld, bewezen en verdedigd worden. Of laat hy 'er eene zedekundige Redevoering over doen, om zyne Toehoorders, op dien grondslage, hunne pligten te leren, welken zy als redelyke Wezens, en nog oneindig meerder als Kristenen, door het licht des Euangelies bestraald, verschuldigd zyn; hier in navolgende het voorbeeld van onzen grooten Leermeester en zyne Apostelen, welken zich al veelmalen van zulk eene Leerwyze bediend hebben. - In deze Predikatien, op welk eene wyze ingerigt, en over welke stoffen gedaan, behoort altoos eene destige taal, aan Gods Woord voegende, gevoerd te worden. Alles, wat daar van afwykt, onteert het werk, dat men verrigt. Eene lage laffe taal toch voegt niet op den Predikstoel; de minste laffe uitdrukking, in de Leerreden ingevlogten, ontneemt dezelve een grooten trap van deftigheid, waardigheid en edelheid. - Hoe weinig zulks passe bevroed een ieder, als hy maar een oogenblik overweegt, hoe de Leeraar hier van Gods wege spreken moet. Zal nu aan zulk eenen eene lafse taal en lage uitdrukkingen voegen, daar hy hier, in zyn werk, als den mond der Opperste Wysheid moet verbeelden? Zal zulk een de woorden Gods, welken de wigtigste, de allergrootste en verhevenste zaken ten onderwerp hebben, niet grootlyks onteren, door zyne Leerreden op te vullen, met eene Taal, die, zelfs onder het gemeenste Volk, laf en zouteloos genaamd moet worden? Welk eenen invloed kan eene Taal op de gemoederen der Hoorderen hebben, die zo ver beneden de waardigheid der zaken is, welke men te verhandelen heeft? De onkundigste zal 'er eindelyk van beginnen te walgen, en
't moet een verstandig Toehoorder onverdragelyk voorkomen. Het kan zelfs zo ver gaan, dat schoone en voortresselyke zaken 'er niet slegts door onteerd, maar ten éénemaal buiten aanmerking gebragt worden. Iemands gedagten moeten, immers, inderdaad al heel zonderling zyn, als ze behagen zullen, en aanmerking verdienen, wanneer zy onsmakelyk, in eene lage taal, en walgelyken styl, voorgedragen worden. - Hoe moet zulks ook, aan den anderen kant, den volmaakt wyzen God, wiens mond de Leeraar tot het Volk zyn moet, mishagen? Of zou de Alwyze
| |
| |
een welbehagen hebben in lage straattaal, in woorden die zomwylen den eerbied kunnen krenken, welken men aan het Opperwezen, dat Wezen aller Wezens, verschuldigd is? gewisselyk neen; zulks moet hem grootlyks mishagen, en daarom moeten de zaken naar haren aart behandeld worden, dat is, met eene deftige taal, en in een manlyken styl. Ik weet wel, men kan hier tegen inbrengen; God ziet meer op de inwendige gemoedsgesteldheid, en opregte mening des Leeraars, dan op de uitgezogtste woorden! Dog ik antwoorde hier op, dat dit geen' Predikant vryheid geeft tot slordigheid; maar hem wel degelyk verpligt, om woorden te gebruiken en uit te kiezen, welken de zaken, die hy voordraagt, juist uitdrukken; en daarom moet alle laagheid van den Predikstoel geweerd worden. Even zo moet een Leeraar zich ook, aan de andere zyde, zorgvuldig wagten, van zyne Predikatie in een al te hoogen, en verheven styl op te stellen. Gezwollen en hoogklinkende uitdrukkingen staan hem niet minder te vermyden, dan lage. Als hy zich van vele siguurlyke, van elders ontleende spreekwyzen bedient, zullen hem de minste Toehoorders verstaan, om dat zy veelal onkundig zyn, waar van men ze ontleend hebbe. Vorderen de zaken, welke hy verhandeld, al eens een hogeren styl, hy moet 'er nochtans zeer voorzigtig mede te werk gaan; en zich dan van de ware Welsprekenheid bedienen, en geenzins gezwollen en hoog klinkende woorden gebruiken; dit zou veel eer naar gezwets, dan eene deftige Leerreden gelyken. Welk eene zwaarwigtige zaak voorwaar! Altoos valt het bezwaarlyk, den gulden middenweg te houden, maar nergens moeilyker in, dan in het gebruiken van een styl, die juist aan den Kanzel voegt. - Zie, welk een arbeid, welk een vlyt, welk eene uiterste oplettenheid word 'er gevorderd, tot een werk van die Natuur, als dat geen, 't welk de bediening eens Leeraars is!
Tot dus ver beschouwden wy den Leeraar, in de verklaring van zyn onderwerp, laten wy nu ook het ooge nog op hem slaan, met betrekking tot een ander, niet minder gewigtig gedeelte zyner Leerreden; bestaande uit eene bestierende onderrigting zyner Gemeente, getrokken uit de voorens verhandelde zaken. Hier in moeten voorkomen, bestraffingen, leringen, bestieringen, vermaningen, vertroostingen, en heilzame raadgevingen, naar de zaken het vorderen, over welke men zyne Leerreden gehouden heeft. In dit gedeelte der Predikatie, bovenal, moet de wyze, op welke ieder Mensch zyn leven hebbe in te rigten, overéénkomstig het Euangelie, en de geboden, daar in voorkomende, voorgedragen worden;
| |
| |
op dat hy als een braaf Burger en een goed Kristen wandele. Dit is, voorwaar, een zeer gewigtig deel van den openbaren Godsdienst; weshalven het voor eenen Leeraar ten uitersten onverschoonelyk, aller onverantwoordelykst zyn zonde, hier maar los en onbedagtzaam overheen te loopen. Het is ondertusschen, een stuk van geen minder moeilykheid, dan gewigt. Wanneer de Leeraar zyne Toepassing, gelyk hy verpligt is, zo wel wil bestuderen, als zyne Verklaring, zal hy immer zo veel, indien niet meerdere, moeite, aan dit, dan aan 't eerste gedeelte zyner Leerreden vast vinden. Hy staat hier meer op zich zelven, en moet zelf denken; daar hy, omtrent de uitlegging der woorden, gedagten van anderen kan overnemen; dewyl 'er tog over meest alle stoffen geschreven is. Geen gemakkelyker Toepassen zou 'er bedagt kunnen worden, dan wanneer men een algemeen formulier opstelde, om 'er, met eenige geringe veranderingen in alle Preken gebruik te maken, en dat op alle Verklaringen te laten volgen. Dog zulk eene wyze van Toepassen zou zo ver buiten het oogmerk gaan, als dat men eene betogende Leerreden opstelde, en dezelve, met eene kleine verandering van woorden, elken Zondag deed; lezende der Gemeente slegts een anderen Tekst voor. De Toepassing dient voort te vloeien uit de Verklaring. - Maar hier valt de Vraag; moet dezelve algemeen, of onderscheiden, en byzonder zyn? Over 't geheel kan 'er op geantwoord worden, dat zulks veelal afhangt, van de stoffe, welke men behandeld heeft. Men kan stoffen uitkiezen, waar uit men algemene Leringen trekt, welke een ieder betragten moet, om een waar en opregt Kristen te zyn. In dit geval, worde de Ondeugd met hatelyke verwen, en de Deugd met de schoonste koleuren afgeschilderd. Men wyze dan in 't algemeen aan den weg, dien men te betreden heeft; die den Verstandigen naar boven leid. Dat dan geleerd worde wat elk Mensch aan God, zich zelven en zynen Naasten verschuldigd is, wat hy verpligt zy te doen, wil hy in de Vriendschap van zynen
Schepper delen, tydlyk en euwig gelukkig worden. Dog alle stoffen zyn niet van dezelfde natuur; ook vereischen zommige heerschende gebreken der Gemeente byzondere aanmerkingen. In zodanig een geval zal een Leeraar wel doen, als hy zyne Toepassing meer onderscheiden opstelt; het zy met verschillende Karakters af te malen; het zy met zyne Gemeente in zoorten te verdelen; schikkende zyne byzondere vermaningen, bestraffingen en raadgevingen naar den byzonderen toestand, waar in de Leden zich bevinden. Zulk eene onderscheiden Toepassing zal hy ook met nut op 't voorstellen
| |
| |
van algemene Waarheden kunnen maken, als hy 't 'er ernstig op toelegt, om den onbekeerden Zondaar, door het aanlokkend geklank des Euangelies, te winnen, of door den schrik des Heren te bewegen tot bekering; terwyl hy de Vromen vermaant, hunnen weg naar den Hemel bestiert, hunne liefde tot hunnen Hemelschen Vader opwekt, en gestadig vuurig maakt, met hun voor te houden de oneindigheid der liefde, welke hun in Kristus Jezus geschonken is; en het onuitsprekelyk en euwig gewigte der Hemelsche Heerlykheid, welke zy te verwagten hebben.
Dan hier zou nader gevraagd kunnen worden; hoe vele zoorten van menschen moet hy in de Toepassing onderscheiden? Dog ik laat dit verschil, gelyk te voren, in 't midden; alleenlyk zal ik hier omtrent nog de volgende aanmerking maken. Het verwondert my ten hoogste, dat men, dikwils, by den eenen de overtuigden, onder de Godloozen of nog onbekeerde Zondaren, schikt; terwyl zy, door anderen, onder het getal der reeds begenadigden gebragt worden. Ik kan nimmer vermoeden, dat iemand onzer Gereformeerde Kerk ze als eene derde soort zal durven aanmerken; aangezien 'er tog niet meerder dan twederleie zoorten van menschen zyn, onbekeerden namentlyk en bekeerden; Godloozen en Rechtvaardigen. Hoe groot eene verwarring moet derhalven zulk eene wyze van behandeling in de gemoederen der Hoorderen verwekken! Eene verwarring, die den Onkundigen ligt wanbegrippen inboezemt, en den Kundigen Toehoorder, zo 't my dunkt, mishagen moet. Ondertusschen is het echter geen Mensch ten kwaden te duiden, wanneer hy deze wyze van Toepassing volgt; in zyn gemoed overtuigd zynde, dat dezelve, volgens zyne manier van denken, de beste en geschiktste is. Dog het is aan den anderen kant ten uitersten af te keuren, wanneer een Leeraar het alleen doet, met inzigt om menschen te behagen, en zich schikt naar de plaatzen, alwaar men 't op dusdanig eene wyze begeert.
Wanneer men dit alles, ook omtrent dit gedeelte der Leerreden, nagaat, ziet men ten duidelykste, hoe uitgestrekt des Leeraars ampt zy; hoe veel oplettendheid, en welk een ingespannen vlyt 'er, ten dezen opzichte, aan 't Ampt eenes Leeraars verknogt zy! Nochtans kan men van dit zwaarwigtig werk zeggen; dat al het voorgestelde, om zo te spreken, nog maar als de helft van het geheel uitmaakt. Het doen en bywoonen der Leerredenen des Zondags, of op andere tyden, is het oefenen van den openbaren en gemeenschappelyken Godsdienst, welken de zigtbare Kerk op aarde uitoefent, en wel
| |
| |
uitoefenen moet, eenparig en gemeenschaplyk. Dog zal dit regt geschieden, dan moet elk Lid der Gemeente een begrip hebben van de wyze, op welke God gediend wil worden; zy moeten alvorens hunnen Godsdienst verstaan, en daar in onderwezen zyn. Hierom is een Leeraar gehouden, zich ten vlytigste te benaarstigen, om alle de Leden zyner Gemeente ten minsten eenige begrippen van hunnen Godsdienst in te boezemen; het Wezen te leren kennen, 't geen ze verpligt zyn te dienen, en de wyze op welke het zelve gediend wil worden. Hier toe zyn van het alleruiterst gewigt de Katechizatien, waar in een Leeraar vooral niet slof noch nalatig behoort te zyn. De Jeugd wel te onderwyzen is van eene onbedenkelyke noodzakelykheid. Men moet dezelve niet slegts de Leerstellingen van den Godsdienst leren naklappen, en haar eene Belydenis asvorderen, die zo onredelyk als onbetamelyk is, eene belydenis, welke zy in het geheel noch begrypt, noch verstaat. De Jeugd moet geleerd worden alles te begrypen, 't geen men haar onderwyst; want wat zal eene onderwyzing baten, van welke men noch verstand, noch begrip vormt? Men moet haar, derhalve, meer met het oordeel, dan het geheugen, leren werken. Het geen het oordeel bevat zal men niet ligt verliezen; maar het geheugen verliest schielyk alles. In deze gansche Leerwyze is het ten uitersten noodzakelyk, naar de allereenvouwigste regels te werk te gaan. Het eerste werk is hier, haar, omtrent het Opperwezen, de juiste en geschiktste denkbeelden te leren vormen. Aanvanglyk heeft men, om haar, wegens het bestaan van zulk een Wezen te overtuigen, de gansche Natuur voor handen. Zo dra een Kind eenige vermogens krygt, om te kunnen redeneren, zal men 't, met weinig moeite, een denkbeeld van een Almogend Opperwezen kunnen inboezemen. Het zal versteld staan, zo menigmalen men het zyn gezicht naar den Hemel doet heffen, en het slegts eenige weinige denkbeelden, welke het genoegzaam bevatten kan, geeft van die menigte Werelden, welke men des avonds,
boven zyn hoofd, aan het Firmament ziet glinsteren. Een teder en klein begrip zal dra verstaan kunnen, dat dit geenzins het werk van menschelyke handen zy. Het vermogen, 't geen daar toe gevorderd word, begrypt een Kinderverstand al aanstonds, dat boven het bereik van menschelyke kragten gaat. Zo dra men dit denkbeeld in de tedere Ziel der eerste Jeugd gebragt heeft, zal men dezelve ook ligt overreden kunnen, wegens de volstrekte noodzakelykheid, om zodanig een Wezen te eerbiedigen. Men bewyst tog een Mensch van groot vermogen allen eerbied; maar zulk een Wezen gaat
| |
| |
alle menschlyk vermogen oneindig ver te boven; hoe veel meer eerbied is men 't gevolglyk niet verschuldigd! Op dezelfde wyze kan men redeneren, met betrekking tot de voorwerpen, binnen welker kring wy ons bevinden. Geen één Schepzel, dat ons op aarde bejegent, kan door eenige menschelyke kragt voortgebragt worden. Hier kan men de Jeugd bepalen, by ieder Schepzel, by elk deeltje, waar uit de Schepzelen gevormd zyn; in elk van die zal men blyken vinden, welken geschikt zyn, om zelfs een zeer bekrompen, een zeer eng verstand te doen begrypen, dat het voortgebragt moet zyn door een Wezen, van een oneindig vermogen, door een Wezen, dat van alles de oorzaak is, door een Wezen, dat ook over alles het bewind voert, alles regeert en bestiert. - Gene mindere treffende bewyzen, hier voor, kan men der Jeugd in zich zelven leren opmerken. Het bestaan, het kunstig zamenstel van den Mensch, de gaven welke hy bezit, om als een redenmagtig Wezen te werken, welke vermogens aan een edeler deel, dan een lichaamlyk, moet worden toegeschreven, zal, door eene geringe redenering gesterkt, de Jengd oogenblikkelyk van het bestaan eens Opperwezens overtuigen kunnen. Haar te doen begrypen, hoe wy altoos onder het bestier van zulk een Wezen leven, en wy ons noch roeren, noch bewegen kunnen, zonder zynen Wil, kan voorwaar niet anders, dan de uiterste eerbied storten in de tedere gemoederen der Jeugd, die ligt bewogen worden.
Wanneer men de Jeugd dus gegronde denkbeelden, omtrent de allereerste Waarheden, ingeboezemd, en een geschikten grond gelegd heest, om haar te doen verstaan, hoe men zodanig een Wezen eerbied, ontzag, en dienst verschuldigd is, zal men een geschikten weg gebaand hebben, om haar te leren, op welk eene wyze God, overeenkomstig met zyne Deugden en Volmaaktheden, geëerbiedigd behoort te worden. Voorts zal men haar dan, met weinig moeite, naar den inhoud van het Euangelie, leren, de tederste liefde in het hart te voeden voor een Wezen, zo verheven boven al het geschapene, en dat, hoe verheven ook, nochtans voor den Mensch zo vele zorge draagt, met hem van alles te voorzien, hem te onderhouden, en zo vele bewyzen van toegenegenheid te schenken, als wy dagelyks ontvangen. Van hoe veel vrugt zulk een onderwys natuurlyk moet zyn, kan elk een ligt bevroeden; 't is uit eigen aart geschikt, om goede Burgers en opregte Kristenen te maken. Maar van hoe veel gewigts het zy, met welk een arbeid het vergezeld gaa, en welk een vlyt het vereische, is niet minder gemaklyk te begrypen. Wanneer de Jeugd op dusdanig
| |
| |
eene wyze geleerd, en tot de kennis van God opgeleid word, kan 't niet wel missen, of men zal onder de Volwassenen eene menigte aantreffen, welke lust hebben, en blyven behouden, tot de kennis, vooral van zulke zaken, waar aan hun enwig behoud allernauwst verknogt is. Hier vindt dan een Leeraar overvloedig werk, en hier kan, hier mag hy niet traag in zynen dienst bevonden worden. Dan het is niet te zeggen, welke gelukkige gevolgen dusdanige onderwyzingen moeten vergezellen.
Een Leeraar, die veel werk maakt, om kennis in zyne Gemeente voort te planten, zal des bevinden, dat het Katechizeren niet minder nuttig, ja ik denk nog nuttiger, is, dan het doen zyner Predikatien. Dit is een der bekwaamste middelen, om opgeleid te worden tot de ware kennisse Gods; want zy die onderwezen worden, en zy, die de onderwyzingen aanhooren, leren beiden de gronden van hunnen Godsdienst niet slegts oppervlakkig, maar wezentlyk in den grond, verstaan. Dus word 'er, uit het houden der Katechisatien, een dubbel nut getrokken; weshalven een Leeraar zyne Gemeente nooit genoeg kan opwekken, tot het verrigten en bywoonen van zulk een nuttig, van zulk een allernoodzakelykst werk. Dog met hoe vele moeite en arbeid gaat het niet verzeld? Wat is 'er niet aan vast, en hoe veel tyds word 'er niet toe vereischt? Des men in waarheid zeggen moete, dat het Leeraars-ampt een allerzwaarwigtigst werk is. Boven dit alles word 'er wyders van een Leeraar nog gevorderd, dat hy de Leden zyner Gemeente dikwils bezoeke; de Schapen willen gaarn het aangezigt van hunnen Herder zien. Daar moet hy hun alleszins tot Raadsman dienen. Stigtelyke gesprekken, gepaard met de uiterste vriendelykheid, zullen zyne Gemeente gestadig meêr en meer aan hem verbinden. In Ongevallen, Ziekten en Wederwaardigheden moet hy hen, gestadig, met opbeurende Raadgevingen ondersteunen; en in gene gevallen mag hy zich aan de Leden zyner Gemeente onttrekken. Een Leeraar, wiens aangezigt de Leden der Gemeente nimmer dan op den Predikstoel zien, kan bezwaarlyk eene algemene liefde en agting verwerven. Hy moet, is zyne Gemeente klein, dezelve vooral bezoeken; en zo weinig uitzondering maken, als mogelyk is. De geringen bedroeven zich, of worden tot jalouzy verwekt, wanneer hun Predikant zich maar met eenigen der voornaamsten ophoud, en zich aan de rest niet stoort, noch naar hen omziet. Ook zyn dezelven al dikwils, in den aard, geen slegter Leden, dan de zulken, welke in grooter aanzien, en in meerdere
| |
| |
waardigheid verheven, boven andere op de Wereld uitblinken. Het moet den Leeraar niet slegts te doen wezen, om eigen voordeel, of dat hy van de voornaamsten een beter onthaal kan ontvangen; neen voorwaar! Zyn toeleg beheort te wezen, niet zo zeer zyn eigen, als wel het voordeel der Gemeente, te behartigen; en daarom moet hy de geringen niet minder dan de voornaamsten waarderen. Wanneer een Predikant op een Dorp staat, moet hy elks toevlugt zyn; hy moet zich zo in ieders gunst weten in te dringen, dat men hem in alle gevallen tot een Raadsman gebruike; alle onenigheden en twisten moet hy onder zyne Gemeente tragten voor te komen, of, daar ze zyn, te stillen; wendende alle pogingen aan, om ze uit den weg te ruimen. Tegens alle ongeregeldheden moet hy zich verzetten; niet met eenige meesteragtigheid; dit zou de gemoederen verbitteren en van hem verwyderen; maar met vriendelykheid, onder de sterkste bewyzen van overtuiging, om hen te doen zien, dat hem alleen hun geluk, hun waar voordeel, ter harte gaat. Hier van overtuigd, zal men naar zynen raad hooren, zyne vermaningen aanmerken, als de heilzaamste raadgevingen; en ernstige pogingen aanwenden, om 'er zich in alle gevallen naar te schikken. Dus zal hy de toevlugt worden van allen, en de Liefde van zyne gansche Gemeente naar zich trekken. En van welk eene vrugt zullen zyne Predikaties dan wezen, onder Menschen, die hunnen Leeraar zo genegen zyn. Lust tot God en Godsdienst; lust tot Kundigheden en Wetenschappen; lust tot het waarnemen van zyn beroep; liefde tot de Deugd, en de betragting van alle de Geboden, welke ons in het Euangelie worden voorgeschreven, zal hier door in de harten van alle de Leden ontstoken en opgewekt worden. Langs dien weg zal men de beste Burgers, en ware Kristenen maken. Langs dien weg zal men alle ongeregeldheden weren, de geschiktste orde bewaren, en de uitschitterenste deugden zien uitoefenen. Langs dien weg zal de ware Godsdienst gepredikt; en ieder pligt, welke men Gode, zynen
Evenmensch en zich zelven verschuldigd is, in waarheid en niet in schyn geleerd en betragt worden. Langs dien weg zal Liefde en Eendragt de Leden zamen verbinden; en de gansche Gemeente zal boven vele anderen uitmunten. Hoe voortreffelyk zal de Bediening van zulk eenen Leeraar wezen; en hoe zal zyne Gemeente, onder zulk een goeden Opziender, bloeijen! Hy zal de schoonste voorbeelden aan anderen ter navolginge opleveren. Hy zal by God aangemerkt worden, als de goede en getrouwe Harder, die zyne aanvertrouwde Kudde weid,
| |
| |
naar de Voorschriften van zynen Grooten, zynen Hemelschen Leermeester, hem in het Euangelie nagelaten. By de gehele Wereld zal hy roem en agting verwerven; en alle de Leden zyner Gemeente zullen hem aanmerken, als hunnen gemenen Vader. Zy zullen zich gewillig laten leiden en bestieren, uit aanmerking, dat zy, uit alle zyne daden en handelingen, uit alle zyne pogingen, zien, dat hem het heil zyner Gemeente boven alles ter harten gaat, even gelyk de getrouwe Harder, die zorgt en waakt, nagt en dag zorgt en waakt, voor zyne Kudde.
Hoe snood tog zouden de menschen zyn moeten, welke hunnen Leeraar veragtten, verdriet aandeden, en met smaadheid bejegenden, van wien zy met alle vriendelykheid, met alle toegenegenheid, behandeld wierden! Een Leeraar, wiens bestraffingen, zonder hardigheid, zonder meesteragtigheid, met bewyzen van de tederste liefde en toegenegenheid, gepaard gingen. Die nooit den Perzoonen eenigen hat of af keer toedroeg; maar alleen het kwaad en de zonde in hun verfoeide. Wiens raadgevingen en vermaningen men aanmerkte, als die van een teêrhartig Vader aan zyne Kinderen, die van hem opregtlyk bemind worden. Wiens gedrag niet alleen onberispelyk is, maar in alle gevallen tot een voorbeeld strekt. Die geen kwaad voor goed, maar, in tegendeel, zo hem al leed aangedaan worde, goed voor kwaad vergeld, zonder zich zelven op eenige wyze laaghartig te gedragen. Die nooit een Lid zyner Gemeente met een stuursch gelaat aanziet; maar klein en groot, ryk en arm, de geringen, zo wel als de meerderen, met alle bewyzen van vriendelykheid, minzaamheid en beleefdheid bejegent. Die alle goede bedryven aanmoedigt. Die de Deugd poogt voort te planten, de Ondeugd, en alle kwade gebreken, met wortel en tak zoekt uit te roeijen. Die gemeenzaam is, zonder nochtans zyner waardigheid te kort te doen, of gevaar te loopen van het geringste zyner agting kwyt te geraken. Die in allen opzigte toont, zyn Ampt getrouw waar te nemen, den luister van het zelve op te houden, de Eer van zynen grooten Meester te handhaven, en de Lessen van het Euangelie op te volgen. Die den moedeloozen poogt op te beuren, en den verdwaalden het regte spoor aan te wyzen. Die den Zondaar op eene geschikte manier bestraft, en hem tot beterschap aanmaant, op dat hy de slegtigheden verlate, den weg des levens bewandele, en zich tot zynen grooten Maker begeve. Die den Vroomen bestiert, hem met nuttige raadgevingen ondersteuut, en deszelfs hope op het onwaardeerbaar geluk, 't geen hy
| |
| |
eerlang deelagtig zal worden, gestadig verlevendigt. Die Weduwen en Wezen helpt, en den noodlydenden, met raad of onderstand, in deszelfs wederwaardigheden byspringt. Met één woord, wiens pogingen zich geheel en al daar toe uitstrekken, om de bevelen van zynen God getrouw uit te voeren, en het heil van de hem aanbetrouwde Gemeente, met alle zagtmoedigheid, te bevorderen; terwyl hy niet verzuimt, om vaak, by alle gelegenheden, in 't verborgen, zich en zyne geliefde Gemeente, voor den Troon des Allerhoogsten te brengen. Kan men van zulk een Leeraar wel minder verwagten, dan dat hy onder de Menschen eene algemene liefde zal verwerven; en dat hy, als een getrouw Dienstknegt, den loon zynes arbeids van zynen Heer ontvangen zal! - Zie daar, van zo veel gewigts is het Ampt eenes Leeraars; zo vele moeite is 'er aan vast; met zo veel oplettendheid moet het waargenomen; met zo veel bescheidenheid, liefde en minzaamheid bediend; met zo veel Lydzaamheid uitgeoefend, en met zo veel yver ten ernstigste behartigd worden. 't Is dus, voorwaar, eene Bediening, welke vereischt, dat men alle zyne oplettendheid te koste legge, al zyn verstand inspanne, en al zyn yver opwekke, om dezelve wel waar te nemen, zich in allen dele betamelyk te gedragen, en van zynen pligt te kwyten.
Dus meen ik, met alle bescheidenheid, en eene genoegzame voorzigtigheid, niet slegts het voortreffelyke van het Ampt eenes Leeraars, maar tevens ook het groot gewigt, en den arbeid, die 'er aan verknogt is, wil men in allen opzigte een getrouw Dienstknegt aan zynen Heer bevonden worden, te hebben voorgesteld. Niemand zal, hoop ik, myne welmenende pogingen wraken; maar veel eer de welmenendheid, dan derzelver gewigt, in aanmerking nemen; dewyl ik geenzins begeer gehouden te worden, voor een opgeblazen en verwaanden Leermeester; maar slegts voor een Leek, die met zyne, schoon zwakke, echter welmenende pogingen, het zyne zoekt toe te brengen, om de Voorstanders en Bedienaars van dien Godsdienst, welken hy met zynen mond belyd, en met zyn harte omhelst, tegens allen verwaten aanval van derzelver Bespotteren en Veragteren te verdedigen, en te beschermen. Vind inmiddels de Bedilzugt goed, deze myne Bedenkingen in een min gunstig ligt te plaatzen, en dezelven te veroordelen; ik zal my zulks weinig bekreunen; wetende dat een ieder, die aan den weg timmert, het oordeel van elk een moet afwagten, en dus veel aanstoots kan lyden.
c.v d.g.
|
|