| |
| |
| |
Mengelwerk, tot fraaye letteren, konsten en weetenschappen betrekkelyk.
Het huislyk geluk.
(Uit het Fransch.)
MEnschen, die voorgeeven, in een algemeene Zedeverbastering, beweegredenen te zoeken, om hunne byzondere ongeregeldheden te regtvaardigen, redenkavelen even slegt als hy, die zyn huis, in een algemeenen brand, van dit onheil bevryd, met eigen hand, in vlamme zette, om zich in den ramp zyner Medeburgeren in te wikkelen; of wel als iemand, die zich moedwillens eene besmetting, waar aan hy zyne Buuren zag sterven, op den halze haalde.
Hoe verdorvener een Volk is, hoe meer voorzorgs een' verstandig Ingezeten zal draagen, om zich voor de algemeene verdorvenheid te beveiligen. Het onmogelyk vindende, de rampen zyns Vaderlands te herstellen, zal hy ten minsten zich een Huislyk geluk zoeken te bezorgen, 't geen hem in staat zal stellen, om de algemeene onheilen te verdraagen.
Het Huwelyk is de eerste aller Maatschappyen. De Mensch, deeze verbintenis aangaande, hoopt in zyne Egtgenoote, eene tedere Vriendin te vinden, wier belangen altoos aan de zyne verbonden zyn, geneegen en gereed om met hem de Vermaa ken en Ongemakken des Leevens te deelen. Agting en Vriendschap zyn veel noodzaaklyker, dan de Liefde zelfs, tot geluk der Egtgenooten. Is 'er iets aangenaamers dan die gelukkige zamenstemming, die gelykheid van smaak, die wederzydsche toegeevenheid, die zagte vertroostingen, welke te wege brengen, dat twee weezens, reeds veréénigd door tederheid, als één weezen worden, en, door de bestendige begeerte om te behaagen, elkander ondersteunen. De Agting wekt hunne Liefde, en de Liefde hunne Agting, beurtlings, op. De Verkeering met eene beminnelyke en deugdzaame Vrouwe is, buiten tegenspraake, de zoetste verkeering, zy is een gevoelig een aandoenlyk weezen, dat, ten allen oogenblikke, deel neemt, in 't genoegen aan ons verleend en van ons ontvangen. Is 'er, op aarde, een zuiverder geluk dan 't geen de geduurige ommegang kan opleveren van twee welgepaarde Egtgenooten, die wederkeerig in elkanders oogen de gevoelens lee- | |
| |
zen eener opregte Liefde, ongeveinsde tederheid, en vriendschap; wier houding vertrouwen inboezemt, en by welken alles blyk geeft van eene zugt om te behaagen? Komt 'er een wolk te midden van die betoverende kalmte op, Agting en Liefde doen die ras verdwynen, zo dat geen onweer volge.
't Is in de Eerlyke gevoelens, ingeboezemd door eene deugdzaame opvoeding; 't is in Redelyke beginzels, dat men beweegredenen tot eene vaste verbintenisse kan hoopen te vinden: deeze is niet geschikt voor beuzelende verstanden, die geen geluk weeten te raapen, dan uit luidrugtige en woelige plaisier-partyen; deeze is niet geschikt voor verkeerde Egtgenooten, die de ondeugd van één scheidt, en den een den ander ten last maakt; deeze, eindelyk, vertoont zich als een harssenschim, en verdichtzel aan Menschen door weelde bedorven, die alleen trouwen om nieuwe middelen ter genoegdoening hunner trotsheid, dwaasheid en ongeregeldheid te verkrygen.
Gezegende Middelbaare Leevensstand! in u worden dikwyls gelukkige Gepaarden gevonden: daar ziet men een wakker en arbeidzaam Vader, aan de zyde eener deugdzaame Egtgenoote, de belooning erlangen van de zorgen voor het Huisgezin aangewend; daar worden de Ouders omringd door gehoorzaame en tederlievende Kinderen, en oefenen het regtmaatig gezag, met ouderlyke genegenheid; daar leeren de Kinders, zorgvuldig opgekweekt, de stut en steun worden van den Ouderdom der geenen, die hun het licht gegeeven en gekoesterd hebben; daar leert eene Dogter, onder 't oog eener braave huishoudelyke Moeder, zelve eene Moeder worden, en zich bezig houden om den Egtgenoot, die haar te beurt zal vallen, gelukkig te maaken; daar is het dat een wyslyk bezig leeven den geest afwendt van ondeugende denkbeelden te voeden, en behoedt voor 't neemen van zodanige uitspanningen, die maar al te dikwyls de klippen zyn, waar op onschuid, en Huislyk Geluk, schipbreuk lydt.
Hoe veele en hoe sterke drangredenen heeft een Vader niet, om zyne Kinders te beminnen, en hun smaak tot de Dengd in te boezemen? Hy ziet in hun zyn maakzel, door hun het licht te doen aanschouwen, heeft hy zich zelven vermenigvuldigd, zich Vrienden beschikt, en aanstaande medewerkers tot zyn eigen geluk: weezens, wier belangen onafscheidelyk aan de zyne verknogt zyn; medegenooten vaardig om hem te behaagen. Maar deeze verwagtingen zyn ydele droomen en harssenbeelden, indien de Vader, door de Opvoeding, welke hy zynen Kinderen geeft, de zaaden dier ge- | |
| |
voelens, uit welke hy een oogst dier aangenaame vrugten eenmaal kan inzamelen, niet zaaije. Onregtvaardige en verkeerde Ouders kunnen geene dan hun gelykende Kinders vormen: zy vinden in hun niets anders dan verborgene haaters, die hun leeven met bitterheid vervullen, en alleen strekken om voor hun den last der moeilykheden des ouderdoms te verzwaaren. - Een wel vereenigd Gezin vertoont ons eene verzameling van eerlyke en redelyke Lieden. De onheilen, gedraagen, verzagt en verdeeld door een groot aantal Persoonen, worden ligter te torschen. De verstandige dient anderen met zyne raadgeevingen; de vermogende onderschraagt den zwakken, met elkander vormen zy een bolwerk tegen den wederspoed. De vereeniging der Gezinnen vindt men meest onder den Middelbaaren leevensstand; deezen bemerken eerder, dan Lieden van een hooger rang, hoe zeer zy elkander behoeven; eene gelukkige gewoonte toont hun, in hunne Naastbestaanden, Vrienden door de Natuur gegeeven; Vrienden, in welker behoudenis zy groot belang moeten stellen, Vrienden, waar van zy zich, zonder eigen schade, niet kunnen berooven.
Dagelyks hooren wy klagten uitboezemen, over de schaarsheid van waare en opregte Vrienden. Maar, hoe zou men bestendige verbintenissen kunnen aantreffen, onder ydele beuzelaars en snooden, die met niemand zich veréénigen dan met oogmerk om plaisier te neemen, die alleen goedkeurders en toejuichers hunner ongeregeldheden behoeven, die eene zogenaamde vriendschap aangaan met Menschen, zonder de moeite te doen om ze te kennen, die luttel vatbaar zyn voor eene duurzaame verknogtheid? - De Grooten, de Ryken zoeken alleen te schitteren, zy verlangen na geene anderen dan inschiklyke believers, laffe vleiers, en slaafsche goedkeurders van hunnen dikwyls geheel verbasterden smaak. Menschen van dien stempel, en hoe groot is derzelver aantal! helpen hun in het verteeren van middelen, waar van zy geen verstandig gebruik weeten te maaken. - Boozen hebben geen Vrienden; maar slegts Medestanders. Menschen, onbekwaam om te beminnen, en de verdiensten der deugd op te merken of te waardeeren, kunnen niet omringd worden dan door veragtlyke Lieden, die hun zelfs veragten; terwyl ze met hunne zotheid voordeel doen.
Waare Vriendschap kan alleen gegrond zyn op bekwaamheden, verdiensten, en deugd. Indien 'er weinig opregte Vrienden gevonden worden, het is om dat zeer weinig Menschen waardig zyn, die te hebben, of die de waardy van een weezenlyk Vriend kennen. By een bedorven Volk is men al- | |
| |
leen gesteld op aangenaame, lustige, en vermaaklyke metgezellen. Maar de geveinsde Vleier, de baatzoekende Vriend, de veragtlyke tafelschuimer, de medegenoot onzer ongeregeldheden, de vrolyke dischgenoot, de Man naar de mode, zyn dit Schepzels in staat om ons te troosten, in de verdrietlykheden deezes leevens, om ons met hunnen raad te dienen, om ons van nut te weezen in moeilyke gevallen? Men ziet alleen zo weinig Vrienden, om dat men de dwaasheid heeft, van den heiligen naam van Vriendschap te verkwisten, aan eene menigte van Lieden, die geen één dier hoedanigheden, noodig om denzelven te verdienen, bezitten. Een Vriend is, in de gemeene taal, een Mensch, dien men dikwyls ziet, en zomwylen geen ééne agtenswaardige hoedanigheid medebrengt.
De Vriend van al de Wereld is niemands Vriend. De Vriendschap is een ernstig en bedagtzaam stuk, waar toe losse en ligtvaardige Lieden onbekwaam zyn. Een waar Vriend is een schat, alleen geschikt voor den braaven Man, die 'er de waarde van kent. De Man, die hem vleit en vermaakt, is zyn Vriend niet; maar die hem nutten raad geeft, die hem versterkt, en troost in de rampen deezes leevens, die hem bemint van wegen de hoedanigheden zyns harten of zyns verstands, en niet uit laage inzigten of om voordeelen, welke ten allen oogenblikke zich vleugels maaken, en daar heenen viiegen.
De zagte streeling der Vriendschap is niet geschikt voor de yskoude borst des hoogmoedigen, wiens trotsheid hem doorgaans ongevoelig maakt; zy is niet geschikt voor de verwilderde verbeelding van een Mensch, die zich door blinde driften laat wegsleepen; zy is niet geschikt voor den Zot, die, door eigen waan, en zelfsgenoegzaamheid opgeblaazen, zich aan niemand kan verbinden. Opregte Vriendschap is alleen het deel eens regtschaapen en deugdzaamen Mans.
Alles strekt, derhalven, ten bewyze, dat, te midden van eene algemeene Zedeverbastering, een braaf Man, genoodzaakt als 't ware in zich zelven te treeden, nog in staat is eene menigte van voordeelen, zuivere en weezenlyke vermaaken te genieten, waar van onbedagtzaamen en snooden geheel verstooken zyn. Hy smaakt, elk oogenblik, de streelende voldoening van troost en tederheid in eene Vrouwe, 'er geheel op gesteld om hem te behaagen; in zyne Kinderen, die aan zyne wenschen beantwoorden; in zyne Naastbestaanden; in zynen getrouwen en bescheiden Vriend, den deelgenoot van alle zyne hartsgeheimen. Alles is genieting voor den Wyzen; de beuzelaar, de onverlaat kan niets weezenlyks smaaken.
| |
| |
De regtvaardige, de aandoenlyke Man verwaarloost het welweezen zyner Dienstbooden niet; terwyl de hovaardige Mensch de zynen vernedert door onmenschlykheid, en de trotsaart vermaak schept in hun zyne heerschappy wel streng te doen gevoelen, en ze tot zyne Vyanden maakt: de wyze, die de regten der Menschlykheid kent, eerbiedt zyns gelyken, en zoekt voor de ongelukkigen, de ketens der Dienstbaarheid zo ligt mogelyk te maaken. Hy ziet hun aan als Menschen noodig tot zyn geluk, en geenzins als Slaaven, die hy mag veragten en mishandelen; hy bejegent ze, overzulks, met zagtheid, inschiklykheid en goedheid: hy doet ze Vrienden worden, door verknogtheid volyverig in zynen dienst; hy weet, dat een goede Dienstboode een schat voor den Meester is, en dat de goedertierenheid diepen indruk maakt, op de onbeschaafdste en ruwste gemoederen.
Is 'er iets te vergelyken met het geluk en genoegen, 't welk een braaf Man, met middelen gezegend, zich kan bezorgen? Welke zoetigheden kan hy niet sinaaken, wanneer de Natuur en de Opvoeding hem een weldaadig hart gegeeven hebben? Kan het vrolykhuppelend en altoos ydeltuitend leeven der Stad hem zo zuivere vermaaken verschaffen, als hy geniet, door vlyt, overvloed, en geluk op de Landhoeve zyner Voorouderen aan te kweeken? Doet 'er zich een treffender tafereel op, dan een groot en aanzienlyk Man te beschouwen, omringd van zyne Afhangelingen, waar van een ieder hem aanmerkt, als zyn Weldoender en Vader; die allerwegen de door tederheid bevogtigde oogen der geholpe Weduwen, geredde Weezen, ondersteunde Behoeftigen en Elendigen ontmoet; wiens oor alle oogenblikken de zegeningen en wenschen hoort der Arbeideren, door zyne milddaadigheid in ruime omstandigheden geplaatst? Zal hy zyns gelyken het jammerhartig voordeel benyden, van zich ten Hove in te dringen, door een kinderagtig vertoon uit te schitteren, laag te kruipen, in de Zaal eens magtigen en hoogmoedigen Beschermers, die eene even groote veragting vertoont aan alle Slaaven, die hem omringen!
Wat ontbreekt 'er aan 't geluk van een verstandig Mensch, wanneer de opvoeding, die hy ontvangen heeft, hem daarenboven de middelen verleent, om, door Letteroefeningen, de ledige tusschenruimten des tyds op te vullen?
Welke uitspanningen mogen vergeleeken worden, by 't altoos nieuw vermaak, ontstaande uit het leezen in het groote boek der Natuure, 't welk, op ieder bladzyde, hem voorwerpen zyner oplettendste beschouwinge waardig oplevert? Welk
| |
| |
een bezigheid is aangenaamer en voller van verscheidenheid, dan die van eenen geoefenenden Geest, onledig met het beschouwen van de steeds verwisselende Tooneelen der Zedelyke Wereld, en der Tafereelen die de Geschiedkunde voor oogen schildert?
Indien werkloosheid en verveeling de bronnen zyn van ondeugd en kwelling, voor zo veele beuzelende en verkeerde Weezens, als de Wereld mede is opgevuld, zal dan de Mensch, die vroegtyds eene hebbelykheid van denken zich eigen gemaakt heeft, wanneer hy wil, de heerschappye dier twee Tyraninnen deezes leevens niet ontkomen? - Zyn 'er ledige, lastige en verveelende oogenblikken voor een Sterveling, wiens wel gerust en voldaan geweeten een' ongestoorden Vrede schenkt, die ten allen oogenblikke met vermaak in zich zelven treedt, die, verzekerd van de agting en genegenheid der geenen, die hem omringen, verdiend te hebben, het regt heeft om zich zelven hoog te agten, en vergenoegd te weezen over zyn gedrag; die, alle de oogenblikken zyns leevens, middelen vindt, om, in zyn eigen hart, de natuurlyke en welgeregelde Zelfsliefde op te wekken, door het volstandig betragten van regtvaardigheid, goedertierenheid en weldaadigheid? |
|