Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1776
(1776)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij
[pagina 582]
| |
Verhandeling over het afschaffen der Pynbank, door J.v. Sonnenfelds, Keizerl. Koningl. Neder-Oostenryksche Regeerings-Raad en openbaare Leeraar der politique Weetenschappen. Uit het Hoogduitsch vertaald. In 's Gravenhage by P.v. Cleef 1776. Behalven de Voorreden 116 bladz. in gr. octavo.UIt de Voorreden van den Hoogduitschen Uitgeever deezer Verhandelinge kan men opmaaken, dat de Hoogleeraar van Sonnenselds zich alvoorens in zyne Lessen vry sterk uitgedrukt had, tegen het gewoone gebruik van de Pynbank, en ter begunstiginge van derzelver afschaffing; dat zulks, benevens het voorslaan van andere gevoelens, aan haare Keizerl. Koningl. en Apostol. Maj. gelegenheid gegeeven had, om den Leeraar meerder voorzigtigheid aan te beveelen, en hem in 't byzonder over de Pynbank een stilzwygen op te leggen. Dit bevel bragt, gelyk hier gemeld wordt, te wege dat de Hoogleeraar der Vorstinne eene VerdeedigingGa naar voetnoot(*) zyner Leerwyze aanbood; welke van dit gevolg was, dat haare Maj. naderhand zelf bevel gave, om een nader onderzoek te doen, over de noodwendigheid van de Pynbank. Alle Geregtshoven bragten hier op hunne advisen over dit Stuk uit; en onder anderen verdeedigde de Referent der Neder-Oostenryksche Regeeringe de noodwendigheid der Pynbank; waar tegen van Sonnenselds als een Lid van dien Raad, en dier raadpleeginge, beweerde, dat dezelve niet noodzaaklyk was, en, zoo niet geheel, ten minste grootlyks afgeschaft behoorde te worden. Zyne, by die gelegenheid, opgestelde en ingeleverde Verhandeling heeft één zyner goede Vrienden, zonder zyne toestemming af te vraagen, in 't Hoogduitsch gemeen gemaakt, om dat hy dit Stukje der algemeene overweeginge waardig oordeelde; en thans ziet het, om die eigenste rede, ook in 't Nederduitsch het licht; of derzelver overweeging, by die van andere Schriften nopens dit onderwerp, mogte strekken, zo niet ter afschaffinge, ten minste ter aanhoudende maatiging van de Pynbank. - De beschaafder Regtspleegingen | |
[pagina 583]
| |
in onze dagen geeven zekerlyk minder reden tot klagten deswegens, dan men eertyds had; en men heeft, inzonderheid hier te Lande, veelal reden om de menschlievendheid van hun, die de crimineele Regtspleegingen handhaaven, te erkennen. Maar het zou intusschen egter nu en dan, hier of daar, nog al van nuttigheid kunnen weezen, dat dit Stuk met meerder ernst overwoogen wierd; en veelligt zouden de bedenkingen van den Hoogleeraar konnen dienen, om deeze denkwyze te versterken en nog verder uit te breiden; daar hy zekerlyk zyn gevoelen verdeedigt op eene wyze, die zeer wel geschikt is om invloed te hebben. Het Voorstel ter overweeginge gegeeven was drieledig. (1.) Of het pynlyk of scherp onderzoek niet geheellyk af te schassen zy? (2.) By welke misdaaden het zelve nog zoude kunnen aangehouden worden? En wat, (3.) in gevalle van afschaffing van dit onderzoek, in deszelfs plaats zou in te voeren zyn? - Naar den inhoud van dit Voorstel is deeze Verhandeling drieledig. By het ontvouwen van het eerste Lid, gaat de Autheur vooraf kortlyk na, wat men te denken hebbe van den oorsprong der Pynbank, en 't oogmerk, waar mede dezelve in de Geregtlyke Proceduren gekomen is. Hier op verledigt hy zig voorts ter beantwoordinge der vraage, welke hier bovenal in aanmerking komt. Is de Pynbank in het onderzoek een vast en zeker middel? Kan de Regter, na de daar door verkreegen bekentenis, tot de veroordeeling overgaan, zonder te vreezen, dat hy eenen onschuldigen ter strafse overlevert? Kan hy, wanneer de smerten den onderzogten de bekentenis niet afgeperst hebben, hem loslaaten en ontslaan, ontheven van alle bekommernis, of hy niet veelligt de vryheid geeve aan eenen booswicht, die het Gemeenebest, zo als hy reeds voorheen gedaan heeft, op nieuw verontrusten of beleedigen zal? - Kan de Pynbank, zegt hy, zulk een voldoend bewys van Schuld of Onschuld uitleveren, dan is zy zeker geoorlofd; maar zo niet, dan is zy gewislyk aan te merken als een ongepast middel, en derzelver gebruik als eene wreedheid, door welke het bedoelde einde niet bereikt wordt. Ter nadere onderzoekinge nu hier van gaat hy na, of 'er eenige grond zy, om te denken, dat de Pynbank zulk eene bewysbaarheid, waar op men zig verlaaten kan, verschaft; en of niet in tegendeel alles te samen loopt, om te toonen, dat ze dezelve niet verleent. - Hier toe komt in aanmerking, (1.) de natuur en de aart van een onderzoek door dwang, dat 'er buiten tegenspraak niet beslissend toe is. (2.) | |
[pagina 584]
| |
Het begrip der pynlyke Wetten zelve, die uitdrukkelyk haar misvertrouwen deswegens te kennen geeven. (3.) De ondervinding der Geregtshoven, die al voor lange geleerd heest, en nog dagelyks leert, dat 'er geen vasten staat te maaken is op zulke bekentenissen. (4.) De gedagten der Wetgeevers en Regtsgeleerde Schryvers, die van oudsher daarover verschillend dagten, en welker voornaamsten zig in den laatsten tyd tegen de Pynbank verklaard hebben; van waar dezelve ook reeds by verscheiden Hoven afgeschaft is geworden. By dit alles neemt hy nog in overweeging, of de Pynbank ook ten minste eene meerdere waarschynlykheid veroorzaake; en hy toont dat zulks geen plaats heelt, overeenkomstig met de pynlyke Wetten, die den gepynigden op deeze enkele gedwongen bekentenis niet veroordeelen, noch den onderzogten, op het doorstaan der Pynbank, altoos vrylaaten. De Hoogleeraar dit alles onderscheidenlyk voorgedraagen hebbende, laat zig daarop indezervoege uit. ‘Nu vraage ik: indien het onderzoek door de Pynbank, den Rechter niet vergewist van de zekerheid, die in pynlyke veroordeelingen noodwendig is; indien de pynbank niet eens slegts de waarschynlykheid tegen den beschuldigden vermeerdert; indien zy tot de veroordeelinge overbodig is, terwyl iemand, op wien achterdocht valt, ook zonder tot bekentenis gebragt te zyn, nogtans volgens de Wet gestraft kan worden; indien zy tot de vryspraak ongenoegzaam is; gemerkt een beschuldigde, in weerwille van zyne tegenspreekinge, van zyn geduurige ontkenning, volgens de Wet niet altoos vry uitgaat; indien zy in 't gemeen zonder uitwerking is, vermits, naar de Wet, eerst een verhoor in goedheid, aan de verklaaring, op de pynbank verkreegen, eene wetmaatige kracht byzetten moet, en eene opgevolgde tegenspraak dezelve geheel krachtloos maaken kan; indien de pynbank, dus doende, de Rechtbank bloot stelt aan het gevaar van den onschuldigen te veroordeelen, en den schuldigen te laaten ontkomen; indien zy dus het eigenlyk oogmerk der pynlyke procedures omverre werpt; en, in plaatse van de onschuld, ook in den kerker en in het onderzoek, onbekommerd te laaten, en den booswigt alleen te doen sidderen, den vermetelen booswigt, sterk op zyne zenuwen en spieren, de wetten en straffen doet trotseeren, daarentegen den minder-sterken of meerder-gevoeligen onschuldigen doet beeven; indien zy, door deeze omwenteling, gevaarlyk wordt voor de gemeene, gevaarlyk voor de byzondere veiligheid, en wel juist by de ergste soort der deugnieten, die de zwartheid hunner ziele ver- | |
[pagina 585]
| |
eenigen met de sterkte des lighaams, en in staat zyn, om elk gruwelyk ontwerp ter uitvoer te brengen; indien de pynbank by dit slach de hoope der strafloosheid bykans tot zekerheid brengt, en daardoor den zogenoemden geresolveerden met veele zekerheid vermetel maakt, - integendeel elken anderen burger, jegens welken, ongelukkiglyk, de omstandigheden tot agterdenkinge zouden konnen t' samenloopen, voor zyn leven doet vreezen, en hem ten minsten ten prooy geeft aan zodanige pynen, die verschriklyker zyn dan de dood zelve, - en dus de oprechtheid niemand verzekeren, de vernietiging der gezondheid, de verminking des lichaams, de besmetting der eere, de minachting der medeburgers, niet afkeeren kan; - indien dus de pynbank over het hoofd der burgeren ongelyk grootere gevaaren byeen brengt, dan alle die geenen waren, tot welker ontkominge wy het verdrag der Maatschappye gemaakt, en ons in de armen der Regenten en Wetten, om bescherminge, geworpen hebben: - Na zo veele beweezene en ontzachlyke gevolgen, is het dan voor als nu nog meer eene vraage, die ik hier ter baane brenge, of de Pynbank aan te houden zy? Neen! het is eene uitspraak, waar toe ik my gerechtigd houde, naamlyk, dat de Pynbank uit de Gerechtlyke Procedures ganschlyk te verbannen zy.’ De Hoogleeraar, dus ver zyne gronden voor het afschaffen der Pynbank voorgesteld hebbende, gaat verder na, op welke gronden men integendeel pleit voor het aanhouden van dit pynlyk onderzoek, welke op de vier volgenden uitkomen. (1.) De pryzenswaardige bedagtzaamheid om niemand te veroordeelen, dan op eigen bekentenis. (2.) De bedagtzaame behandeling van den beschuldigden voor en na de pyniging, die 't gevaar voor den onschuldigen zeldzaam maakt. (3.) De afschrik van de Pynbank voor den booswigt, en eindelyk (4.) de veiligheid van 't Gemeenebest, welke gevaar loopt als de Pynbank afgeschaft wordt. Ieder deezer gronden beantwoordt hy op zigzelven, met aantooninge, dat ze, zynes oordeels, niet voldoende zyn; wel byzonder beroept hy zig, ten opzigte van het laatste, op de ondervinding, en zegt desaangaande. ‘Veelligt zal men in zulk eene netelige zaak meer aan de ondervindinge, dan aan de redeneeringen, inruimen, en ook hier aan ontbreekt het niet, om voor de gevreesde en droevige gevolgen, door ontegenzeglyke voorbeelden, in veiligheid gesteld te zyn. Ik wensche aan myn Vaderland, en aan onze tyden, zo veele burgers van eene uitsteeken- | |
[pagina 586]
| |
de deugd en oprechtheid, en zo weinige ondeugden, als Rome gehad heest, waar de Pynbank alleenlyk tegen de slaaven kon gebruikt worden. Zyn de kwaaddoeners in Engeland, alwaar het pynlyk onderzoek allen dwang uitsluit, menigvuldiger? gaan aldaar grootere en onder ons onbekende ondeugden in zwang, by de baldaadigheid van het gemeen, by derzelver schier toomelooze vryheid? Ik beroep my op derzelver Geschiedenissen, op derzelver Gerichtshoven, op de reizigers. Onder de regeering van eene Vorstin, die, in Rusland, niet alleen de Pynbank afgeschaft, maar ook moeds genoeg gehad heeft, om de doodstraf niet te gebruiken, is de inwendige veiiigheid van deezen Staat, (die uit zo veele Natiën t'samengesteld is,) aan de zyde der kwaaddoeners niet meerder, dan voorhenen, aangevochten geweest. Zweden heeft de Pynbank al sedert langen tyd herwaards verworpen; en by de Gerechtshoven is daarom niet meerder te doen, dan te vooren. Voor omtrent twintig jaaren schreef de Koning van Pruissen: het is nu acht jaaren geleden, dat de Pynbank in Pruissen afgeschaft is: men is in zekerheid van den onschuldigen niet met den strafwaardigen te vermengen, en de Gerechtigheid wordt daarom niet minder gehandhaafdGa naar voetnoot(*). Wat kan men inbrengen tegen dit getuigenis van een Wetgeever, aan wien de voordeelige of nadeelige uitwerking der veranderinge moest bekend zyn; die dit getuigenis voor de oogen van de geheele waereld, om zo te spreeken, in de handen der waarheid aflegt, en zelfs daar door de Pynbank te keer gaat? - Deeze voorbeelden, die men bybrengen kan, tegen zodanige Staaten, alwaar de Pynbank in gebruik, doch het getal der kwaaddoeners ganschlyk niet minder is; deeze voorbeelden zyn aan te merken als zo veele proeven, in de wetgeevinge gemaakt, welker overeenstemmende gelukkige uitslag zich vereenigt met de gronden of beweegredenen der overdenkinge, en de Maatschappy in veiligheid stelt, zo dat zy, by de afschaffing der Pynbank, niets waagt.’ Na het afhandelen van dit eerste lid komt het tweede in aanmerking, te weeten, of ook de Pynbank misschien, by eenige misdaaden, aan te houden zy? De Hoogleeraar, op zyne gronden voortgaande, betuigt, dat hy het aanhouden van dezelve by geene misdaad zou aanraaden. Die van Hoog-Verrraad komt zekerlyk boven alle anderen in bedenking: | |
[pagina 587]
| |
doch ze is zelfs in dat geval, naar zyne gedagten, niet aan te pryzen, by mangel van genoegzaame zekerheid te verleenen. Maar, zegt hy, ‘wanneer het volk aan de wetgeeving deel neemt, dan is de grootheid van het kwaad, jegens het hoog-verraad vastgesteld, eene strengheid, die het zelve aan zyne tedere zorge voor de behoudenis van den Monarch toestaat.’ Intusschen egter wraakt hy het gebruik van de Pynbank niet, in 't ontdekken van medepligtigen, onder eene behoorelyke bepaaling. Hy wil niet dat men iemand, by eene dubbelzinnige misdaad, door pyniging, wegens medepligtigen zal ondervraagen. Hy vooronderstelt, dat de daader overtuigd is van de misdaad; en dat het zeker is, dat dezelve niet zonder medepligtigen ter uitvoer gesteld kon worden. In dat geval is alleen de vraag, wie zyn de medepligtigen? en als een boosdoender zig hier op niet tot eene goedwillige bekentenis wil schikken, dan heeft men, zegt hy, zo veel regt als zekerheid om hem te pynigen, van wegen zyn hardnekkig stilzwygen, met gevaar van de veiligheid der Natie. En even zo, vervolgt hy, is 't gelegen, met de omstandigheden, welker kennis voor de veiligheid van het Gemeenbest van belang is. ‘De kwaaddoener, die reeds van de misdaad overtuigd is, ontdekke, het geen de Rechter weeten moet: wanneer hy dit te doen weigert, en dus eene zwaarer straffe op zich haalt, dan is het zyne schuld, en niet de schuld van den Rechter noch ook van de Wetten.’ Ten laatste valt hier nog de vraag; wat zoude, in gevalle van asschaffinge, in de plaatse der pynbank in te voeren zyn? ‘Het eigenlyk antwoord op deeze vraage, zegt hy, moet hier in bestaan; Men verkieze tot een voorbeeld de behandeling van zodanige Natiën, alwaar de Pynbank nooit aangenomen of afgeschaft is geworden; en het straffend Recht evenwel eenen vryen loop behoudt.’ Dan om 'er nog iets bepaelder by te voegen, met betrekking tot de gesteldheid daar te Lande, pryst hy bovenal aan, dat men wel toezie om bekwaame Regters in de Geregtshoven te stellen, en dat men hun in de handelwyze met de beschuldigden alle mogelyke bedagtzaamheid en geduld inscherpe. Het wel in agt neemen hier van zal, naar 't hem voorkomt, veel zekerer gaan, en gewenschter gevolgen hebben, dan 't gewoone gebruik van de Pynbank. Ingevalle, eindelyk, dat 'er misdaadigers zyn, die onder zwaare Indices of Aanwyzingen leggen, en nogtans niets bekennen; dat 'er misdaaden bedreeven zyn, tegen welke alle onderzoek, en alle menschlyke | |
[pagina 588]
| |
schranderheid te kort schiet; dan kan 'er wel, zegt hy, ‘geene straffe plaats hebben; maar de openbaare verdeediging geeft aan de Wetgeevers recht tot alle voorzigtigheid, tot alle zekerheid, tegen de aanvallen, waarmede de gesteldheid van zulk eenen mensch dreigt’. Verder vereenigt hy zig, ten besluite, hieromtrent met de reedsgemaakte schikkingen tegen dergelyke onderzogte beschuldigden, in de Oostenryksche Landen. Het een en 't ander, daar in voorgesteld, valt ligtlyk op de regtsschikkingen ook in andere Landen over te brengen. |
|