ze stelling door voorbeelden, voltooid. De Auteur ondertusschen, door den Hooggeleerden Heer van doeveren onderrecht zynde, dat zyne Hooggel. in eene byzondere Verhandeling, aan de Haarlemsche Maatschappy der Weetenschappen, voorneemen was het gevoelen te staaven, waar in gesteld wordt, dat een en dezelfde Mensch twee of meermaalen, door de egte Kinderpokjes kan aangedaan worden, zag van zyn voorneemen, om dezelve gemeen te maaken, af. Gemelde Hoogleeraar heeft dit gevoelen door een menigte van voorbeelden gestaafd, en wel op 't sterkst door 't geen daar van in zyne Huisvrouw was gebeurd, welke onder zyne eigene oogen, voor de tweedemaal, door de waare Kinderziekte is aangetast geweest. Onze Auteur meent evenwel, niet tegenstaande deeze overtuigende bewyzen, bespeurd te hebben, dat egter de Vooroordeelen van veelen, zelf Geneesheeren, tegen 't voor de tweedemaal wederom komen der Kinderziekte in 't zelfde Voorwerp nog plaats had; en dat men zich wel voornamenlyk hier in sterkte, met 't gezach van den Vryheer van swieten, die zich daar over op eene twyfelagtige wyze
uitgedrukt heeft, in zyne Commentarien, en ongunstig is tegen de Voorstanders van dit gevoelen, met derzelver gezach te ondermynen. Verder tast onze Schryver sterk aan, den beroemden dom. cottunni, die ook 't wederom komen der Kinderziekte voor de tweedemaal ontkent; en in zyn Werk, aangaande de zitplaats der Kinderpokjes, beweert, dat dezelve alleen in de buitenste oppervlakte der huid, en van het daar aan volgende Vlies, 't welk den Moud, Keel, Strot, en Slokpypshoofd bekleedt, plaats hebben, om dat die deelen voor de lugt bloot staan, en door dezelve droog gemaakt worden: want volgens zyne meening, brengen alleen die plaatsen Pokpuisten voort, aan welke de lugt onverhinderd raakt, en die door die aanraaking droog worden. Op dien grond ontkent hy stoutelyk, dat het door mead verhaalde, en door van swieten, als waaragtig aangenoomen, geval van eene Vrouw, weike van eene doode, over 't gansche Lighaam met Pokjes belaadene, Vrugt verlostte, waar is. Wy kunnen ons niet uitlaaten, over 't geen in ieder Verhandeling afzonderlyk gevonden wordt; dog zullen alleen maar uit de derde Verhandeling melden, des Schryvers gevoelen, over de werking der Huig, geduurende de Spyskaauwing, of het neemen van eenigen Drank in den mond. - ‘'t Komt my voor, zegt hy, dat het Keelgat, door het overeind staande kraakbeenig Plaatje, op dien tyd gesloten word, en door den, zich