Predikatie op den Diefstal, gepleegt aan de Roomsche Kerk van Aarlanderveen, in den nagt tusschen den eersten en tweeden Juny 1776. Uit den mond des Predikers uitgeschreeven, gepredikt den 9den Juny. Te Amsteldam by F. Sundorff. In groot octavo 31 bladz.
BY gelegenheid van den opgenoemden Diefstal, uit de Nieuwspapieren van die dagen ten overvloede bekend, is deze Predikatie, na een plegtigen omgang, volgens het gebruik der Roomsche Kerke, aldaer uitgesproken. De Eerwaerde Prediker gebruikt de woorden uit de Klaagliederen van Jeremia H. I. 10. ter aenleidinge, en verdeelt zyne Redenvoering aldus. ‘Ik zal, voor eerst, alle ergernis, die welligt uit deze mishandeling van dit dierbaar Altaargeheim mogt ontstaan zyn, in de gemoederen der zwakgeloovigen, tragten weg te neemen. Ten tweeden, zal ik ulieden doen zien, de groote waarde en kostbaarheid van die Hemelgift aan ons milddaadig geschonken, maar door eene vermetele hand geschonden. Ten derden, zullen wy hier uit afleiden, hoe onverschoonelyk de misdaad van zommige Naamgeloovigen is, die zig niet ontzien, dit aanbiddelyk geheim niet alleen met godlooze handen, maar, dat erger is, met een heiligchendend gemoed te genaaken.’ Aen dit alles, beknoptlyk voorgesteld,