Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1776
(1776)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij
[pagina 438]
| |
Verhandelingen uitgegeeven door de Hollandsche Maatschappy der Weetenschappen te Haarlem, XVII Deel. Eerste Stuk Te Haarlem by J. Bosch 1776. Behalven het Voorwerk 32 bladz. in groot octavo.DIt Stuk behelst de drie gekroonde Prysverhandelingen ter beantwoordinge der Vrage, Welke zyn de beste mid delen, om de waare en zuivere leer van het Euangelie, onder de bewooners der Colonien van den Staat, meer te bevestigen en in die landstreeken voort te planten? Men heeft dezelver niet oneigen afzonderlyk asgegeven, of het ook strekken konde, om het deswegens bygebragte in te meerder handen te doen komen; of het misschien iets mogte toebrengen, ter bereikinge van het heilzaem oogmerk, in 't opgeven dezer gewigtige Vrage bedoeld, ter bevorderinge waer van de geachte Schryvers der Verhandelingen het hunne aengewend hebben. Het Stuk is nu opzetlyk overwoogen, ene reeks van oordeelkundige bedenkingen nopens dit onderwerp zyn thans gemeen gemaekt; doch dit is 't minste. 't Komt 'er nu voorts op aen, dat deze bedenkingen ter toetse gebragt, daer 't noodig zy beschaefd, werkstellig gemaekt, en dat de poogingen hier toe krachtdadig ondersteund worden. ‘Onze Verhandeling, zegt daerom met recht de Heer van Vollenhoven, (en dit geld ook ten opzichte der andere Verhandelingen,) betreft een onderwerp, dat noodzaaklyk in praktyk gestelt moet worden, of het kan geene de allerminste nuttigheid te weeg brengen: zonder dit zal de voorstelling en beantwoording der Vraag nergens anders toe dienen, dan om aan het volgende Geslacht de onwaardigste begrippen inteboezemen van de traagheid, onverschilligheid en werkeloosheid van het tegenwoordige, en om onze schult van verwaarloozing eener zaak, daar wy zo onveranderlyk toe verplicht zyn, zeer aanmerkelyk te verzwaaren, in de oogen van Hem, die geen ydel Aanschouwer der Ondermaansche dingen is; maar die de Natien rigt in gerichte, en de Volkeren in rechtmaatigheid. - Laat dit dan een onderwerp zyn, dat alle Beminnaars van onzen Godsdienst ter harte moogen neemen: Zy hebben 'er allen een gelyk belang by, en worden 'er door dezelve verplichtingen toe verbonden. Mogt het dan uit dit oogpunt beschouwd worden, - door alle onze Vaderlanders, die of in persoon, of door middel van hunne bekwaamheden, of tydelyke bezittingen, in staat zyn, om iets te kunnen toe- | |
[pagina 439]
| |
brengen, ter bevordering van dit pryzenswaardig en liefderyk werk!’ - Hier toe is 't te wenschen, dat deze Verhandelingen, welken ieder hare nuttigheid hebben, door alle onze Landsgenooten, die op de ene os andere wyze de behulpzame hand kunnen bieden, met oplettendheid gelezen mogen worden. Het eerste Antwoord van den Hoogleeraer Hofstede is by uitstek geschikt om ons een denkbeeld te geven van den staet der zaken in de Oostindien. Zyn Hoogeerwaerde had hier toe, gelyk hy in zyne Voorreden te kennen geeft, te beter gelegenheid, doordien de Weleerwaerde en zeer geleerde Heer Columba hem hier in de behulpzame hand gebooden had. Deze opmerkzame Man, die het Heilig Euangelie, geduurende ene reeks van jaren, als gewoon Leeraer te Batavia verkondigd heeft, en nog den welstand der Kerke in de Indien ter harte neemt, is niet agterlyk geweest in zyne berichten en opmerkingen deswegens aen den Hoogleeraer mede te deelen. De Hoogleeraer heeft hier van met oordeel gebruik gemaekt; zyne bedenkingen, nopens de beste middels ter bereikinge van dat oogmerk, grootlyks op die kundigheden gevestigd; en zich verder toegeleid op het ontwikkelen der inrichtingen, welken, zyns oordeels, met de meeste vrucht werkstellig gemaekt kunnen worden; waervan hy uitvoerige Plans aen de hand geeft. Op dit antwoord van den Hoogleeraer, dien de prys ener Gouden Medaille is toegewezen, volgt dat van den Heer van Vollenhove, die met den prys ener Zilveren Medaille begiftigd is geworden. Deze tweede beantwoording der voorgestelde Vrage is meer op ene redenerende wyze uitgevoerd. Ze strekt in de eerste plaetse ter naspootinge van de oorzaken, waer door de poogingen van Roomschgezinden en Protestanten, om de Euangelieleer onder de Heidenen voort te planten, tot hier toe, van zo weinig vruchts geweest zyn. Hier op onderzoekt de Schryver verder, hoe het tegenwoordig met den staet van den Christlyken Godsdienst en deszelfs voortplanting, onder de Inwooners der Colonien van onzen Staet, gelegen zy; en welke hinderpalen deszelfs gelukkigen voortgang beletten. Na de overweging hier van verledigt hy zich voorts tot het opgeven der middelen, welken, zyns achtens, best geschikt zyn, ter bereikinge van het in dezen bedoelde oogmerk; dat hy eindelyk ten ernstigste aenpryst, om onze Vaderlanders te bemoedigen, ten einde zy, zonder vertraging, alles in 't werk stellen, wat ter bevordering daer van kan dienen. | |
[pagina 440]
| |
In ene soortgelyke schikking is ook het derde antwoord van den Eerwaerden van Nuys Klinkenbergh, die mede ene zilveren Medaille ten eerprys ontvangen heeft. Hy gaet voor eerst na, met welken uitslag verschillende volkeren van Europa hunne poogingen deswegens aengewend hebben; onderzoekt verder, welke de oorzaken van de geringe vrucht dezer poogingen zyn; geest wyders de middels aen de hand, welken in dit geval, naer zyn oordeel, in 't werk gesteld behooren te worden, om 'er gelukkiger in te slagen; en ziet eindelyk om, naer bekwame persoonen, en toereikende fondsen, die tot deze gewenschte onderneeming noodig zyn; welk laetste Artykel, in de voorgemelde Antwoorden, onder 't voordragen der middelen, insgelyks in acht genomen is. Men vind in ieder dezer Antwoorden verscheiden lezenswaerdige opmerkingen over dit onderwerp; en schoon de Schryvers hier en daer in 't voordragen van byzondere middelen mogen verschillen, ontdekt men echter dat zy in 't wezenlyke, meerendeels, in zo verre eens zyn, dat hunne voorstellingen hoofdzaeklyk vereenigd of aen elkanderen ondergeschikt kunnen worden. Ten voorbeelde hier van strekke het geen zy opperen, wegens het vervaerdigen van een opstel of kort begrip van den Christelyken Godsdienst, in de onderscheiden talen der Volkeren, aen welken men het Euangelie had te verkondigen. Indien verstandige en onpartydige Godgeleerden hier door opgewekt mogten worden, om de handen aen zodanig een werk te slaen, en 't ten minste in onze Tale te schryven, zou men 'er met grond iets van mogen verwachten, dat ene algemene nuttigheid kon hebben. Het komt 'er naemlyk op aen, om, gelyk de Hoogleeraer Hofstede zeer wel aenmerkt, een kort begrip te schryven, waerin de noodzaeklyke waerheden, die men volgens den Bybel te weten en te betrachten heeft, in derzelver verband, orde en schakel voorgesteld worden. - ‘Men moet, zegt hy, die Volken, welker bekeering men wenscht, niet ten eerste te gelyk met veele kundigheden overladen. Men moet zig hier schikken naar den gang des werks. Zy hebben althans niets te doen, met alle de spitsvinnigheden, waarover thans in het Christendom zoo geharreward wordt. Dit zou eer schadelyk dan voordeelig voor hun wezen.’ ‘Zy, vervolgt hy, die zig der Indische Kerk zeker meenen te verstaan, en dit stuk bedaard overwoogen hebbenGa naar voetnoot(*), | |
[pagina 441]
| |
zyn van oordeel, dat 'er een geheel nieuw kort begrip ten dienste van Heidenen en Mohammedanen indezervoegen gemaakt moet worden: dat men, op een korte, eenvoudige en verstandige wys, eerst eenige algemeene gronden legge, welke van alle redelyke menschen gehouden worden voor kenmerken eener Godlyke leer: dat men vervolgens de heerschende Godsdiensten der aarde, de Joodsche, de Heidensche, de Mohammedaansche en de Christelyke by die gronden nederlegge, en daar aan toetse: en dat men, zulks gedaan hebbende, by wettigen gevolge, besluite, dat de Christelyke Godsdienst de eenige is, welke die kenmerken in zig behelst, en daarom ook alleen te houden voor een Godsdienst van het Opperwezen zelf geopenbaardGa naar voetnoot(*), waardig om aangenomen en geëerbiedigd te worden. Uit deze drie hoofdartikels, die vervolgens behooren uitgebreid te worden, moet de inhoud van het kort begrip bestaan, het welk men in dezen noodig acht.’ Hier by zou men, gelyk zyn Hoogeerwaerde verder aenmerkt, nog moeten voegen, een kort begrip van Zedekunde, uit drie hoofddeelen bestaende, ter ontvouwinge van de plichten der Godzaligheid jegens God, die der Rechtvaerdigheid omtrent den Naesten, en die der Matigheid met betrekking tot zichzelven. Ook zou het van dienst kunnen zyn, de Polygamie of Veelwyvigheid in dit Geschrift opzetlyk, met voorzigtigheid, te keer te gaan. - ‘Wil men, voegt 'er de Hoogleeraer by, agter het kort begrip van 't geen te gelooven is, de twaalf Artikelen des gelooss, en agter het kort begrip van 't geen men te betragten heeft, de Wet des Heeren en het Onze Vader plaatzen, wy hebben 'er niets tegen, maar keuren het veeleer goed. - En uit deze twee korte begrippen moet, agtervolgens derzelver leidraad, een enkelvoudig klein Vraaghoekje getrokken worden, zoo wel ten dienste der volwassen Heidensche en Mohammedaansche aankomelingen, als ten gebruike van de kinderen.’ Nopens een Geschrift van die natuur drukt zig de Heer van Vollenhoven indezervoegen uit. ‘Men zou kunnen laaten vervaardigen, en in de onderscheiden Taalen doen overzetten, een Boek, waarin, zo kort en duidelyk als mogelyk is, gehandeld wierd over de gronden en waarheeden van den Godsdienst, welke men naar leiding der Heilige Schriftuur in een klaar en bevatlyk daglicht zou moeten stellen. - | |
[pagina 442]
| |
In dat boek zou kunnen gehandeld worden over het bestaan van één eenig Opperweezen (en hier zou men kortlyk kunnen aantoonen de onbestaanbaarheid en ongerymtheid der Afgodery); over deszelfs volmaaktheden en deugden, over de werken der Schepping, voorzienige Onderhouding en Regeering; over den Persoon van onzen Zaligmaker, Jezus Christus, zyne Menschwording, Leeven, Wonderwerken, Lyden, Sterven, Opstanding en Hemelvaart; over zyne Leer van 's menschen plicht omtrent God, zynen naasten en zichzelven; zyne beloften van vergeeving der zonden, aanneeming tot Kinders van God en den invloed van Gods Geest en genade, in het werk onzer bekeering en heiligmaking; zyne bevestiging van een algemeene Opstanding en ontdekking van een toekomend Leeven, van zyne verschyning ten Oordeel, om, in hoedanigheid van Rechter, de menschen naar hunne werken te beloonen of te straffen. Doch men zou in het verhandelen dezer stoffen zorg te dragen hebben, om geen zamenstel van Godgeleerdheid te maken, dat zo uitgebreid is, en zo dikke Boekdeelen vervuld, als welke wy in overvloed in het Vaderland bezitten: deeze mogen hunne nuttigheid voor geoeffende Christenen hebben, aan welke eene beschaafde opvoeding gegeeven is, maar zy deugen geenzins ten gebruike van onkundige en onbeschaafde menschen, die men de zaaken nooit te beknopt en duidelyk kan voordragen, om hun dezelve bevattelyk te makenGa naar voetnoot(*). Onzes bedun- | |
[pagina 443]
| |
kens, zou men in een Octavo Boekje alles over deeze onderwerpen kunnen schrvven, wat voor hun noodzakelyk is te weeten, en waarvoor hunne begrippen vatbaar zyn. Ein- | |
[pagina 444]
| |
delyk zou men daar nog kunnen byvoegen het Gebed onzes Heeren, de XII Artykelen des Geloofs, en de Wet der X Geboden, benevens korte Uitbreidingen of Verklaringen van dezelven.’ Zie hier eindelyk hoedanig een onderrichting-schrift men, naer 't oordeel van den Eerwaerden van Nuys Klinkenbergh, ten meesten nutte zou kunnen vervaerdigen. ‘'Er diende, zegt hy, eene nieuwe Katechismus ten dienste deezer menschen te worden opgesteld. Deeze moest, myns bedunkens, uit zes deelen bestaen. Het eerste moest handelen over de eerste waerheden van den natuurlyken Godsdienst, en ingericht zyn ter wederlegging van de heerschende dwaelingen der Heidenen; het tweede moest geschiedkundig weezen, en een beknopt uittrekzel behelzen van de voornaemste gebeurtenissen des Ouden en Nieuwen Testaments, na dat men, by wys eener inleiding daertoe, den Goddelyken oorsprong van het Bybelboek betoogt had; het derde diende leerstellig te weezen, en de voornaemste leerstukken van onzen gezuiverden Godsdienst eenvouwig voor te draegen, zonder 'er de wederlegging van eenige oude of nieuwe dwaelingen in te lasschen, welke nooit in het hart der Indiaenen zyn opgekomen, of zullen opkomen; het vierde moest zedenkundig weezen, en de plichten van het Kristendom op eene inneemende wys voordraegen; het vyfde moest eene wederlegging behelzen van de dwaelingen der Roomschen, en het laetste van die der Muhammedaenen. De vier eerste stukken moesten in 26 afdeelingen onderscheiden zyn, om tevens te dienen tot een onderwerp van Leerredenen, om den anderen Zondag, zo wel als tot onderwys van die geenen, die zich bekwaem maeken tot het doen van belydenis. Van de twee laetsten moest men zich alleen bedienen op zulke plaetsen, daer Roomschen of Muhammedaenen zyn. En van deezen Katechismus moest een kort uittreksel gemaekt worden voor de Schoolen en het nut der Jeugd.’ |
|