Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1776
(1776)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij
[pagina 421]
| |
Hedendaagsche Vaderlandsche Letter-oefeningen.Beroep op het Gemeen Gevoel (of Gezond Verstand) ten behoeve van den Godsdienst. Uit het Engelsch van den Eerwaardigen Here J. Oswald, Dr. in de Godgeleerdheid en Predikant te Methven in Schotland. Eerste Deel. Te Utrecht by J.C. ten Bosch 1776. Behalven het Voorwerk 428 bladz. in groot octavo.VOor enigen tyd kwam ons ter hand een Geschrift van den Hoogleeraer Beattie, waer in die Wysgeer ons te rug roept tot het Gemeen Natuurlyk Begrip, om ons daer door ten krachtigste te wapenen, tegen de bedrieglyke redeneerwyze der Twyfel-Wysgeeren; waer toe 's Mans Verhandeling over de Natuur en Onveranderlykheid der Waerheid, gelyk wy te kennen gaven, van wezenlyken dienst kan zynGa naar voetnoot(*). Een ieder die dat Geschrift met opmerkzaemheid gelezen, en enigermate tot 's Mans denkwyze overgehaeld is, zal zig natuurlyk opgewekt gevoelen, om dit Beroep van den Eerwaerden Oswáld op die eigenste Rechtbank na te gaen; zo dra hy bezeft, dat beide die Heren, in 't wezen der zake, het zelfde doelwit hebben. Ook verwagten wy, dat opmerkzame Lezers dit Boek met geen minder vrucht zullen doorbladeren, ter nadere overtuiginge, dat men zig, by het onderzoeken der Waerheid, onwankelbaer hebbe te houden, aen de uitspraek van the Common Sense, het Gemeen Gevoel, of het Gezond Verstand, of het Gemeen Natuurlyk Begrip geheten, dat is, aen dat eenvoudig en ongeoefend Verstand, 't welk allen menschen, van welgestelde herssenen, gemeen is. Men zal veelligt wel eens op die gedachten vallen, dat de Eerwaerde Oswald de kundigheden van het Gemeen Gevoel wat verre uitbreid; doch zo men hem daer in, en eenige hier uit voortvloeiende of daermede zamenloopende denkbeelden, geen volkomen gelyk kunne geven, men zal echter zyne denk- en redeneerwyze over 't geheel wel der overweginge waerdig vinden. - Het eerste Deel, dat thans in 't Nederduitsch het licht ziet, | |
[pagina 422]
| |
en weldre van 't tweede gevolgd staet te worden, is eigenlyk geschikt, om de wettigheid van die Rechtbank, op welke zyn Eerwaerde zich beroept, aen te toonen, en tegen alle uitzonderingen of bedenkingen te verdeedigen. Ten dien einde vangt hy aen, met ons onder 't oog te brengen, hoe 't Menschdom, in alle eeuwen, al te weinig acht geslagen heeft, op het Gezag des gemenen Gevoels; en dat de hedendaegsche Wysbegeerte, door geen gebruik te maken van dat gezag, aenleiding geest tot ene algemene twyfelary. Hierop toont hy verder, hoe noodig het zy, dat men, om de twyfelary te verbannen, en het geloof der eerste Waerheden vast te stellen, het hedendaegsch stelsel late varen, en zyne toevlucht neme tot het gezag des gemenen Gevoels. Ter stavinge van dit Gezag betoogt hy wyders, dat het gemeen Gevoel bezeft, en oordeel velt over alle eerste waerheden, met dezelfde ontwyfelbare verzekering, als waermede wy de voorwerpen der zinnen, door middel van onze lichaemlyke zintuigen, bezeffen en beoordeelen; mitsgaders dat het oordeel des gemenen Gevoels, by lieden van gezond verstand, beslissend moet wezen. Daeraen hecht hy ene beantwoording der tegenwerpingen, tegen het gezag des gemenen Gevoels, met aentooning van derzelver ongegrondheid; en ten laetste legt hy 't 'er op toe, om te doen zien, dat de Stellingen der Twyselaren en Ongeloovigen, als men een behoorlyken indruk op hen wil maken, slechts getoetst moeten worden aen den proefregel des gemenen Gevoels. - By dit alles komen eindelyk nog enige Brieven, in welken de Schryver sommige tegenwerpingen, die hem geöpperd zyn, beantwoord; en tevens ene nadere ontvouwing geeft van zyn gevoelen, nopens het verband, tusschen redelyke gewaerwording, en voeling van gewigtige waerheid, elk redelyk wezen natuurlyk eigen. - Zie hier, tot een stael van 's Mans denk- en schryfwyze, zyne aenmerkingen, wegens het gemaklyk bespeuren van 't onderscheid, tusschen waerheden, welken al of niet door het gezag des gemenen Gevoels ondeisteund worden. Bygeloovige yver en twyfelary, twee groote kwaden in het leven, zyn, volgens onzen Autheur, beiden aen dezelfde oorzaek toe te schryven, te weten, aen onkunde van, of onoplettendheid op, het onderscheid tusschen eerste en tweede waerheden, en de verschillende graden van blykbaarheid, tot ieder derzelven behoorende. - Om de ene en andere kwael volkomen te genezen, zegt hy, moet men tot dien oorsprong opklimmen; en denzulken dat onderscheid | |
[pagina 423]
| |
trachten te doen opmerken, het welk, zyns oordeels, gemaklyk aen te wyzen is. - Men hoore zyn eigen voorstel en verdere redenkaveling deswegens, die aldus luid. ‘Dat de driehoeken van een' driehoek gelyk zyn aan twee regthoeken, is even waaragtig, als dat alle de delen gelyk zyn aan het geheel, en egter zyn dezen gene waarheden van den zelfden rang. De laatstgemelde is ene eerste waarheid, blykbaar voor alle verstanden, en dienvolgens een voorwerp des gemeenen Gevoels. De andere is ene twede (of volgende) waarheid, enkel den Geletterden bekend; en diensvolgens een gepast onderwerp van onderzoek. Dat een zeker stuk lands van regtswege den Heer toekomt, die 'er bezitter van is, en genen anderen, die 'er eisch op maakt, moge even waaragtig als dit voorstel zyn, dat elk het zyne moet hebben: dan, met hoe groot vertrouwen de menschen over hunne regten mogen praten en denken, daar is een geweldig groot onderscheid tusschen het een en het ander voorstel. De blykbaarheid van het één rust op de kundigheid aangaande verscheidene verrigtingen, een regt begrip van de mening der woorden, en een juist oordeel over de wetten des lands, waar omtrent het ten minste mogelyk is, dat men dwale: de blykbaarheid van het ander ontstaat, uit enige weinige eenvouwdige denkbeelden, waar omtrent men niet dwalen kan. Dat God gediend moet worden, moet door elk worden toegestaan, die de denkbeelden bezit, welken in de woorden God en Dienst vervat zyn: maar hoe dikwyls hy moet gediend worden en op welke wyze, het zy volgens het voorschrift van dit of van dat lighaam van Godgeleerden en godvrugtige Kristenen, is ene vraag van enen anderen aart. Dat de Overheden moeten gehoorzaamd worden, dat een arbeider zyn loon waardig is, dat ieder een voor zyn eigen en der zynen belang behoord te zorgen, en dat de menschen elkanderen vriendelyke en gedienstige hulp behoren te verschaffen; - deze en dergelyke voorstellen komen ieder mensch, van gezond verstand, blykbaar waarägtig voor, gelyk de tegenoverstaande voorstellen hem blykbaar valsch voorkomen. Maar hoe verre ene Overheid in zekere gevallen moet gehoorzaamd worden, of een zeker arbeider tot het loon bevoegd is, welk hy eischt, of iemant gehouden is deze of die maatregelen te nemen voor zyn eigen en zynes huisgezins belang, of zynen evenmensch dezen of dien vriendelyken dienst te bewyzen, kunnen vragen zyn, teêr om te beslissen, welken een keurig onderzoek verëischen, en waar omtrent veel voor en tegen kan gezegd worden. | |
[pagina 424]
| |
‘Hier hebben wy derhalven waarheden van verschillende soorten, rustende op zeer veel verschillende blykbaarheid en die van elkanderen te onderscheiden zyn, zonder dat men een ongemenen trap van oordeel behoeve. Zodat niemant kan verlegen staan hoe te weten, welke voorstellen voorwerpen van 't Gemeen Gevoel en welken zodanigen niet zyn, en by zig zelven optemaken, wanneer hy al of geen regt heeft om zyn oordeel opteschorten. Byaldien de blykbaarheid des voorstels, welk in aanmerking komt, uit deszelfs betrekking tot of verband met enige andere waarheid voortvloeid, heeft hy buiten twyffel regt om zyn oordeel opteschorten, tot dat hy het verband en de betrekking onderzogt heeft: en byaldien hy dus doende bevind, dat de blykbaarheid dier andere waarheid voortvloeid uit hare betrekking tot en verband met ene derde waarheid, heeft hy regt om zyn oordeel te blyven opschorten, tot dat hy onderzoek naar die betrekking en dat verband gedaan heeft; en zo vervolgens door elken noodzakelyken stap des onderzoeks, tot dat hy aan ene eerste waarheid komt, of tot zodanig ene, waarop hy zig met volstrekte zekerheid verlaten kan. Nog zal hy, zo hy wys is, vroeger uitspraak doen, voor en al eer hy, met alle naauwkeurigheid, de treden getoetst heeft, welken hy deed, en zig zelven zo veel mogelyk voor alle dwaling beveiligd. Aan de andere zyde, byaldien de blykbaarheid des voorstels, aan zyn oordeel onderworpen, niet voortspruit uit enige betrekking tot of verband met andere waarheden, maar zo het voorstel in zigzelve duidelyke merktekenen van waarheid of valschheid heeft, heeft hy geen regt om te aarsselen: aangezien hy gene gelegenheid heeft om te onderzoeken, maar strikt gehouden is, om het voorstel toetestemmen of te verwerpen, volgens de merktekenen, welken het van waarheid of valschheid heeft. Om derhalven te beslissen of wy verpligt zyn te geloven of te twyffelen, hebben wy alleen den rang der bygebragte waarheid te onderzoeken: ten ware wy ons verbeeldden, dat 'er gene eerste nog twede waarheden konden zyn, en dus gene voorwerpen des gemenen Gevoels, nog onderwerpen van redelyk onderzoek. ‘Twyffelaren, weet men, zyn al zo weinig bestand tegen ene schielyke vreze, als andere heden; en daarom mogen zy beschroomd wezen, om over eerste waarheden oordeel te vellen, op dat zy niet voor dwepig mogen gehouden worden: dog daar is een verbazend onderscheid tusschen het geloof van enen dweper, (visionary), en dat, welk wy van eerste waarheden hebben. Het één kan gezegd worden, lyn- | |
[pagina 425]
| |
regt tegen het ander overtestaan: want zig op het gemeen gevoel te beroepen, is het laatste ding, waar aan dwepers denken zullen, ter stavinge van hun gevoelen. De zaken, die zy verhalen of de gebeurtenissen, die zy voorspellen, worden zo vast door hun geloofd, als wy de eerste waarheden geloven; maar met dit onderscheid, dat, byaldien zy niet zekere dromen, of enige andere middelen van boven-natuurlyke onderrigtinge voorwenden, zy openhartig toestaan, gene reden van hun geloof te kunnen geven. Zy zeggen dat zy een duidelyk aanschouwlyk gezigt der waarheid hebben; dat dezelve hun gemoed is opgedrongen: en dat zy ene onwederstaanbare overtuiging daarvan hebben: dog zy zyn verre af van die overtuiging redelyk te noemen of haar aan het gemeen Gevoel toeteschryven. Iemant van gezond gelove, aan den anderen kant, beroemd zig niet op enige aanblazing, maar op het geen gemeen is aan elk redelyk schepzel, nog op enige mededeling der waarheid, welke met voor alle menschen vry is en openstaat; maar hy geest zig zelven en anderen reden van zyn geloof, door zig te beroepen op die bezeffinge en dat oordeel der dingen, waar door wy onderscheiden zyn van onnozelen, en lagere dieren. ‘Ene geringe maat van oplettenheid en onderscheidinge zal iemant in staat stellen, om de vier bovengemelde karakters door deze hunne volgende kenschetzen te onderscheiden. ‘De bygelovige yveraar, in veragting van alle redenkavelinge, eigend al het gezag der rede zelve aan stellingen toe, die dikwyls valsch en altyd twyffelagtig zyn. De Twyffelaar, het gezag der rede mistrouwende, steld zyn geheel vertrouwen op de konst van redenkavelen, zelfs in zyne oordeelvelling over eerste waarheden. De Dweper, op rede nog redenkaveling betrouwende, spreekt op enen beslissenden toon over beginzels, die onbegrypelyk voor anderen, en voor hem zelven verborgen zyn. Iemant die met oordeel gelooft, maakt zyn geloof evenredig met de blykbaarheid der waarheid: omtrent zulke waarheden, welken min voorname zyn, met de nabyheid en duidelykheid der betrekking, welken zy tot eerste waarheden hebben; en omtrent de eersten, of hoosdwaarheden, met dien trap van klaarblykelykheid in haar zelven, die door aanschouwinge, of onmiddelyke en regtstreeksche bezeffinge, kan ontdekt worden. ‘Byaldien iemant, na dit alles, klaagd, dat hy, in de bovengemelde waarheden en anderen, die voor eerste waarhe- | |
[pagina 426]
| |
den erkend worden, geen kenteken konne bespeuren, waar door hy zyn oordeel weet te bepalen: wy mogen het geval toestaan; dog zullen ondertusschen aanmerken, dat deszelfs byzonderheid zodanig is, als onze leer geenzins kan ontzenuwen: ook kunnen wy hem geen ander middel aan de hand geven, dan dat hy een gepast gebruik make van dat vermogen van 's menschen geest, welk wy getoond hebben het kenmerkende der redelykheid te wezen. ‘De lighamelyke vermogens, weten wy, gaan door misbruik, of by mangel van behoorlyke oeffeninge verloren: en zelfs in gezonde en sterke gestellen, kan enige byzondere bekwaamheid, door langdurig verzuim, geheel versterven, en egter dikwyls door gepast beleid, enigermate, weder opgewekt en bekomen worden; en waarom kan het ook dus niet gelegen zyn met de vermogens van den geest? ‘Indien ene verstandige en welmenende twyfselaar het redenkavelen geheel en al wilde laten varen, en zig gewennen, om de eerste waarheden, met derzelver tegengestelde valschheden te vergelyken; het bestaan en de voorzienigheid van God, by voorbeeld, met het onderstelde bestier van toeval of blinde noodlottigheid: de verpligting om God te dienen, met ene onderstelde vryheid om de hoogst mogelyke volmaaktheid met veragting te behandelen: de verpligting om de menschen regtvaardig te behandelen, met een ondersteld verlof om te stelen, te roven, te vermoorden, te bedriegen en te onderdrukken: de verpligting om daden van vriendschap en liefde te betragten, met ene voorbedagte en vastgestelde eigenbatigheid. - Indien een twyffelaar van niet meer dan gemeen verstand en gemene eerlykheid zyne aandagt wilde vestigen op het geloof der Deïsten, (en hy kan, zo hy wil, het egt ontwerp des Kristendoms tevens daar by in aanmerking nemenGa naar voetnoot(*)), in vergelykinge met het stelzel der twyffe- | |
[pagina 427]
| |
laren en ongelovigen, en dezelven een en andermaal beschouwen, niet met al de vrolykheid, door enen Lord Shaftesbury aangeprezen, nog ook met de naargeestige zomberheid door jan bunjan voorgeschreven, maar met de naauwkeurigheid en opregtheid, een verstandig en vroom mensch passende, ik durf hem beloven, dat zyn oordeel niet lang in evenwigt zal blyven omtrent eerste waarheden. Wy willen niet bepaelen tot welken trap van zekerheid hy zal geraken, want deze zal geëvenredigd zyn met de trappen van redelykheid, welken hy bezit, dog hy mag zig zelven ene voldoening beloven, overeenkomstig met de mate, waarin hy zyn gezond vernuft en zyne eerlykheid omtrent dit gewigtig punt te werk steld. Deze les is niet minder gepast voor het onbedagtzaam deel des menschdoms, dan voor openbare twyffelaren. Velen stellen de eerste waarheden vast, zonder op hare blykbaarheid agt te geven, die, byaldien zy de moeiten namen, om haar met de tegenoverstaande ongerymdheden te vergelyken, dezelven meer van harte zouden geloven, en derzelver invloed op hun gesteldheid en zeden meer gevoelig zouden gewaar worden, dan zy nu doen. ‘Het kan niet ongepast zyn aantemerken, dat een redelyk gelovige, door het vooröordeel der opvoedinge, zig al te veel verlaten kan op die steunzels, waarmede de geletterden hun geloof hebben getragt te onderschragen. Maar zo hy in zig zelven ziet, zal hy bevinden, dat zyn geloof op enen vasteren en onwankelbaarderen grondslag rust, dan door de bewysredenen kan gebouwd worden. Hy moge alle verschuldigde agting hebben voor zylingsche bewyzen, uit evenaartigheid, uit waarschynlykheid en zelfs uit waarschynlyke gissing ontstaande; maar een weinig opmerkings zal hem overtuigen, dat hy de klem van zyn gelove behoord te leggen en wezenlyk legd, in een gezag, welk niet kan vernietigd worden, dan met de uitblussching der redelykheid. Hy zal den welmenenden arbeid niet veragten der zodanigen, die gepoogd hebben, de eerste waarheden te betogen, door derzelver tegenoverstaande stellingen tot ongerymdheid te brengen: maar hy weet, dat hy, zonder behulp daarvan, door ene enkele gedagten, deze herssenschimmen, tot de grofsten van alle ongerymdheden, namelyk tot wartaal, kan brengen. |
|