Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1776
(1776)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij
[pagina 1]
| |
Hedendaagsche Vaderlandsche Letter-oefeningen, waar in de boeken en schriften, die dagelyks in ons vaderland en elders uitkomen, oordeelkundig tevens en vrymoedig verhandeld worden.Redekundige en Schriftuurlyke Gedachten over de Sacramenten. Door J.E. Schubert, in zyn leeven Dr. en Hoogleeraar in de Godgel. enz. Onder directie van J. Mulder, rustend Predikant enz. in 't Nederduitsch vertaald, door J. Fr. Schlosser, Predikant der Luthersche Gemeente te Delft-Eerste Deel, Eerste Stuk. Te Amst. by A. Eichhorn 1775. Behalven de Voorreden 260 bladz. in gr. octavo.TEr ontvouwinge van de Leer der Sacramenten, waer toe de Hoogleeraer Schubert dit zyn Werk geschikt heeft, zyn de Godgeleerden veelal gewoon een aenvang te maken, met een onderzoek nopens den aert der Sacramenten in 't algemeen. Dan zulks komt hem in genen deele raedzaem voor. Om zich geen willekeurige denkbeelden van de Sacramenten te maken, zegt hy, moet men eerst die Sacramenten onderzoeken, welken de Kerk, buiten tegenspraek, voor Sacramenten houd: en dit onderzoek voorts tot een grondslag leggen, om daer op de Leer der Sacramenten in 't algemeen te vestigen; of uit die kundigheden af te leiden, wat men, omtrent de wezenlyke stukken, het oogmerk en 't getal der Sacramenten hebbe te bepalen. Van zyne hier op gegronde inrichting van dit Geschrift staet hy vervolgens, daer 't passe geeft, nader te handelen; en hy begint daerom, (dit in de Voorreden gemeld hebbende,) zyn Werk terstont, met de ontvouwing der Sacramenten zelven; om, derzelver beschouwing voltrokken hebbende, ten laetste van de Sacramenten in 't algemeen te spreken. Hier komen des, als by de Kerk, buiten tegenspraek, erkende Sacramenten voor, de Besnydenis | |
[pagina 2]
| |
en het Pascha, als Sacramenten des Ouden, benevens de Doop en 't Avondmael, als Sacramenten des Nieuwen Verbonds. Ieder derzelven word door den Hoogleeraer afzonderlyk ontvouwd; en dit eerste Stuk behelst ene volledige Verhandeling van de Besnydenis en 't Pascha; mitsgaders een gedeelte van des Autheurs bedenkingen nopens den Doop. - De Hoogleeraer behandelt deze onderwerpen, naer gewoonte, met ene oordeelkundige ontvouwing van de voornaemste byzonderheden, die 'er betrekking toe hebben; en de onderzoekgrage Lezers vinden hier ene reeks van Oudheidkundige en Godgeleerde aenmerkingen, die der overweginge waerdig zyn. - Om 'er een voorbeeld van aen de hand te geven, zullen wy ons maer bepalen tot het geen ons, na het verslag van de Godlyke instelling der Besnydenisse, reeds in den aenvang voorkomt, wegens de vraeg; of niet de Besnydenis al plaets gehad hebbe onder de Egyptenaren, voor dat God dezelve aen Abraham beval? ‘Twee vermaarde Mannen, zegt de Hoogleeraer, een marsham en spenzer naamlyk, hebben deeze meening verdedigt, houdende de eerste deeze zaak voor voldongen; en schoon de laatste dit niet duidelyk beweert, zoo blykt nogtans, uit zyne bygebragte gronden, dat hy marshams meening volkomen toestemt.Ga naar voetnoot(1) Laaten wy dit gevoelen naauwkeurig onderzoeken, en dit wel des te meer, om dat niet alle Geleerden gewoon zyn, op een en dezelve wyze daar van te oordeelen. Volgens myn oordeel, kunnen de zodanigen geenzins beschuldigt worden, van eene Godgeleerde dwaaling te voeden, of de heiligheid en den Godd'lyken oorsprong der Sacramenten te benadeelen, welke beweeren, dat de Besnydeniss' reeds lang voor de tyden van Abraham by de Egiptenaaren gebruiklyk zy geweest. Want zy staan des niet te min toe, dat deez' Aartsvader en zyne nakomelingen, hiertoe een Godd'lyk bevel ontvangen hebb'. Dan 't is niet onmoog'lyk, dat eene handeling die reeds wegens natuurlyke oorzaaken gebruiklyk geweest is, van God geheiligd, en in een Sacrament veranderd worde. Het begrip van deeze heilige zaak' vereischt het altoos niet dat deeze handeling' noodzaaklyk, tot op de Godd'lyke instelling toe, volstrekt onbekend en ongewoon' zyn moet. De Verlosser verkoos ook niet | |
[pagina 3]
| |
zodanige handelingen tot de Sacramenten des Nieuwen Verbonds. Het Doopen, het Brood eeten en Wyn drinken was by den Jooden zoo onbekend niet. Wie zal dan wel dit gevolg kunnen goedkeuren: wanneer de Doop een Sacrament is, zoo moet volgen, dat men voor deszelfs Godd'lyke instelling nooit met Water gedoopt hebbe? even zoo weinig kan men besluiten: wanneer God aan Abraham de Besnydeniss' ten teken en tot een Zegel van zyn Verbond gegeeven heeft, zoo kan geen volk dezelve voor dien tyd gebruikt hebben. Toch desniettegenstaande oordeel ik 't eene Historische dwaaling te zyn, wanneer men voorondersteld, dat de Besnydeniss' reeds onder de Egiptenaaren en andere volkeren zy gebruiklyk geweest, eer dezelve van God ingesteld en aan Abraham zy bevolen geworden. Alle de geenen welke de Besnydeniss' eenen hoogeren ouderdom toeschreiven, en dezelve van de Egiptenaaren aflejden, steunen op zeer zwakke gronden, zy beroepen zich op den ouden Historie schryver herodotus die den oorsprong der Colchiërs van de Egiptenaaren daaruit bewyzen wil wylze zich lieten besnyden. Hy voegt 'er by, dat de Fenieciers en Syriërs in Palestina woonende, dit ook deeden, en bekenden deeze gewoonte van de Egiptenaaren ontvangen te hebben. Hy noemt noch andere Volkeren, die men wegens haare besnydeniss' voor afkomelingen der Egiptenaaren houden moest, en beweert, dat de Egiptenaaren Colchiërs en mooren, de eenigste menschen zyn, onder welke de Besnydeniss', van den beginne aan zy gebruik'lyk geweest.Ga naar voetnoot(2) Maar het getuigenis van deezen anders zeer geächten schryver, is geensins van zodanig een gewigt, dat wy het zelve anderen bondigeren gronden zouden voortrekken. Hy leefde omtrent vyfdehalve eeuwen voors' Verlossers geboorte, en dus bykans anderhalve duizend Jaaren na de Godd'lyke instelling der Besnydeniss'. Alles wat hy van deeze zaak kon weeten, is dus op eene zeer onzekere overlevering gegrond. In de aangehaalde plaats zyner historie, van sesostris krygstogten spreekende, belydt hy zelv', zyne berigten van Egyptische priesteren ontvangen te hebben. Is 't niet waarschynlyk, dat hy ook van deezen; zyn kenniss', aangaande den oorsprong der Besnydeniss', verkreege hebb'? boven dat begaat hy in zyn verhaal eenige merkkelyke en oogenschynlyke misslagen. De Syriers zegt hy, die in Palestina woonden, bekenden de Besnydeniss' van | |
[pagina 4]
| |
de Egiptenaaren geleerd te hebben. Wanneer hy hier mede op de Jooden doelt, gelyk wy dit aanneemen moeten, zoo is dit een onloochenbare onwaarheid. De Jooden wisten den oorsprong haarer Besnydeniss' altewel, dan dat zy dezelve zouden uit Egipten willen afleiden. Hy beweert, dat by alle inwoonderen van Palestina, de Besnydeniss' zy gebruiklyk geweest, schoon dit alleen van die inwoonderen des Lands welke werk'lyk Jooden waaren, kan gezegd worden. Wy zullen tans niet eens van die fouten die zoo zigtbaar niet zyn gewaagen, zynde het bygebragte toerykend' om het getuigenis van herodotus in deeze zaak te verwerpen. Andere nieuwere schryvers, te weeten diodorus en strabo, die herodotus volgen, kunnen noch veel minder bewyzen. Men konde hier wel tegens inbrengen, dat de Volkeren, van welke deeze Historie schryver spreekt, ten minsten in zyne tyden de Besnydenis moeten gebruikt hebben; dat de Egiptenaaren, trots op hunnen ouderdom, de Israëlliten haaten, en dezelve voor een Volk hielden, dat hunne heerschappy ontduikt was, van dezelve de besnydeniss' altoos niet zouden aangenomen hebben; dat andere Volkeren dit noch veel minder zouden gedaan hebben, die met het Israëlitische volk zoo bekend niet waren, of dezelve ten minsten zoo hoog niet geschat hebben, van derzelver Godsdienstlyke gebruiken onder zich intevoeren; dat egter de Egiptenaaren de Besnydeniss' van de Israëlliten moesten geleerd hebben, wanneer zy zich voor dien tyd, toen Abraham hiertoe het bevel had ontvangen, niet hadden besheeden; en dat by gevolg de besnydeniss' aan oudere tyden, en derzelver uitvinding aan de Egiptenaaren moete toegeschreeven worden. Dog ik ben in de eerste plaats van meening dat de besnydeniss' nooit by een eenig volk, behalven by de Joden een algemeen gebruik geweest zy. By aldien zich geheele volken doorgaans hadden besnyden laaten, hoe konden dan de Jooden, ter onderscheiding van alle andere Volken, de Besnydeniss', en de Heidenen in tegenoverstelling van de Jooden, de Voorhuid genoemd worden? Gal. II. vs. 7, 8. evenwel is 't mogelyk, dat onder veele andere volkeren, geheele Familien en geslachten geweest zyn, die hunne Kinderen lieten besnyden. Abraham hadd' het bevel ontvangen niet alleen zich en zyne Kinderen, maar ook zyne Knegten te besnyden, en voltrok het zelve ook aan allen die in zyn huis waren. Genes. XVII. vs. 23. Veele van zyne Knegten, of hunne nakomelingen kunnen zich naderhand na andere plaatzen begeven, en de Besnydeniss' by die Famielie, welkers hoofd zy waren, bybehouden heb- | |
[pagina 5]
| |
ben. Dit kunnen wy met meerder waarschynlykheid van Ismaëls nakomelingen, en dier Kinderen beweeren, die Abraham in 't vervolg van tyden met Ketura teelde. Deez' behoorde wel niet eigentlyk mede tot het Verbond, dat door de Besnydeniss' bevestigt wierdt, maar om dat hunne stamvaderen besneeden waren, zoo zullen zy zekerlyk deeze gewoonte niet ten eenenmaal afgelegt hebben. In deezer voegen verspreide dezelve zich ook onder andere Volken, zonder dat men juist behoefd te vooronderstellen, datze dezelve van de Israëlliten ontleend hebben, en door een' van deeze wegen is de Besnydeniss' tot die Volkeren gekomen, van welke herodotus met zekerheid wist, dat zy voor een gedeelte de besnydeniss' gebruikt hebben. Evengelyk nu uit de gronden van tegenparty geenzins blykt, dat de Besnydenis reeds voor Abrahams tyden, by de Egiptenaaren zoud' in gebruik geweest zyn, zoo kunnen wy het tegendeel uit de berichten van Moses duidelyk aantoonen. Toen God de Besnydeniss' instelde, sprak Hy onder anderen: Gy zult de Voorhuid aan uw Vleesch besnyden. Genes. XVII. vs. 11. Deeze verklaaring toont aan, dat de besnydeniss' zodanig eene zaak moet geweest zyn, die aan Abraham ten eenenmaal onbekend was. Want byaldien hy geweeten hadd', hoedanig ze verrigt moest worden, zoo zoude het bevel van zich en de zynen te besnyden, reeds toerykend geweest zyn. God had hem niet behoeven te onderregten, wat Hy bedoelde, toen hy hem het bevel der besnydenis gaf. Dan zoo onweetend zoude Abraham niet geweest zyn, by aldien 'er ter dier tyd Volkeren geweest waren, die zich besnyden lieten. Ja de Besnydeniss' hadd' hem altoos niet onbekend konnen zyn, wanneerze zoo algemeen in Egipten ware gebruik'lyk geweest. Want hy had eenigen tyd in dit land gewoond, en zich met deszelfs gewoonten wel bekend gemaakt. Om dat nu God Abraham vooräl onderregten moest, wat de Besnydeniss' zy, zoo is ze buiten twyfel door de Godd'lyke instelling het eerst in de Weereld ingevoerd geworden. In de tweede plaats beval God by de instelling van het Paaschlam, dat de Israëlliten hunne Vreemd'lingen en Knegten te vooren besnyden zouden, die genegen mogten zyn, aan deeze plegtigheid deel te neemen. Exod. XII. vs. 44:48. De Knegten des tyds by de Israëlliten in dienst, waren buiten twyfel Egiptenaaren, of van een nabuurig volk, dat van de Egiptenaaren afkomstig was. Gesteld derhalven, dat by dezelve van ontdenkelyke tyden herwaards, de besny- | |
[pagina 6]
| |
deniss' in 't gebruik ware geweest, hoe zoude het dan mogelyk geweest zyn dezelve noch eens aan hen te voltrekken? By aldien men noch boven dit alles overweegt, dat de Besnydeniss' teffens een onderscheidings teken voor de Israëlliten zyn zoude, en dat de Heidenen van alle volkeren, door middel der besnydenis in de Gemeenschap der Jooden opgenomen wierden, zoo kan men onmogelyk daaraan twyfelen, of dit gebruik zy eenig en alleen eigen en byzonder aan het Volk van God geweest, en waar van de grond alleenlyk in de Godd'lyke instelling te zoeken is.’ |
|