| |
| |
| |
| |
Af-beeldinge van den Engel met een Boek en Seyssen, op ’s Menschen leven, en de kortheyt des selven.
MEnschen die zoo zeeker leven,
Ziet hoe u hier wort beschreven
Uwe tijdt, heel kort en snel,
’t Welk deez’ Engel duydet wel:
Wil ik u dit eens gaan zeggen,
Om het zelve uyt te leggen
Zoo ziet wat hier voor u staat.
Het Boek, dat is u gewissen,
En Conscientie, ’t zal niet missen,
Neffens Gods Alwetentheyt;
Daar door u wordt aangezeyt
U verderf, of eeuwigh leven,
’t Eeuwigh wel, of ’t eeuwigh sneven,
In dien groot’ en Oordeel-dagh,
Die geen mensch voorby en magh.
De Seysse scherp en snel in ’t snijden,
Voorbeeld u de korte tijden
Hier in ’s Werelds losse perk,
Neemt dit voor u tot een merk:
| |
| |
Want het gaat nu noch op heden
Met de menschen hier beneden,
Men leeft vijftigh, sestigh Jaar,
Zelden hondert; maar daar naar
Als de looper is ten enden,
Kan men hem niet weder wenden;
’t Is gedaan, het glas is uyt,
Dit is ’t geen den Engel duyd’.
Leert, ô mensch! uyt deze reden,
Uwen tijdt steeds wel besteden,
Daar baat kermen nochte zuchten,
Gy en kunt het niet ontvluchten
Als u levens tijdt is uyt,
Dan komt Charon met sijn schuyt,
En hy brengt u in die haven,
Daar gy krijgt naar al uw’ slaven,
Naar uw’ werken eenen loon,
Zijnze goed, zoo is ’t een kroon.
Maar helaas! all’ personen
En verkrijgen gene kronen,
Nauwelijks van duyzend een,
Mag’er meed’ gaan strijcken he’en.
Laat ons daarom niet verflouwen,
Maar ons vast op Godt betrouwen,
Altoos ’t goede vroegh en spa
Sijn genade sal ons sterkken,
Als wy slechts maar mede werkken,
Hy en wil niet meer van ons,
Als wy kunnen, niet een ons’:
Maar wy moeten ons gewichte
Maken ook niet al te lichte,
Want by Godts barmhertigheyd
Staat ook sijn rechtveerdigheyd.
Klimmen moet de ziel, of dalen,
Goed en quaad moet in de schalen;
Weegt dan ’t goed min als ’t quaad,
Arme ziel, helaas! wat raad?
| |
| |
Geld en goed zal u niet baten,
Mensch, gy moet dat hier al laten,
’t Goede dat gy hebt gedaan,
Zal alleen maar met u gaan;
’t Zy Hoogheyd, of Excellentie,
Yder krijgt dan sijn Sententie,
Zonder weêr-roep, of appel,
Laat het ons dan hier zoo maken,
Dat wy in den Hemel raken,
En als ’t leste uurtje daalt,
Godt dan onze ziele haalt.
Job 14. vs. 5.
De Mensche van een Vrouwe gebooren, is
kort van dagen, en zat van onruste.
Het Eynde Goed al Goed.
|
|