Uytertse hylickmaeckers
(na 1677)–Anoniem Uytertse Hylickmaeckers– AuteursrechtvrijVol soetigheydt, ofte Amsterdamse kermiskoeck, opgedist voor de genoode kermis gasten en aerdige sangers en sangeressen
Stem: Ick hebber een Liefje, &c.
KOmt Vryers, en Vrijsters, komt ghy ongehouwde,
Komt kreupele, en lamme, en alle getrouwde,
Komt Weeuwtjes, en Weeuw’naers, hier isser de man,
Die al u gebreekcen haest hellepen kan.
En staeckter u treure, ‘tzy Vryer of Vrijster,
Al hebt ghy een Bochel, of siet gy wat bijster,
Of staender u Heupen wat uyt de koot,
Hu weet u te helpen uyt desen noot.
Het isser een meester die trost meester Joris,
Hy lacht met de kusnten vau Hans Kackedoris
De Wilde-Boer met sijn Paert of sijn Hont,
Die acht hy soo vele gelijck een stront.
Dus hebt gy een vrouw of vrijster die scheel is,
Hy siet in het Oogh waer datter het speel is,
Hy keerter den Appel eens rondom maet,
Dan proncktse en lonktse so recht als een draet.
Of heeftse een Bultje van achter en voren,
Dat weet hy te smeeren soo net na behoren,
Soo dat het valt af, gelijck als een Vrat,
Het Boesemtje netjes, en ’t Ruggetje plat.
Of staen haer de Zijden te seer in-gebogen,
Of zijnder de Heupen te hoogh op-getogen,
Of staet’er het heele gestel wat manck,
Dat weet hy te helpen met eene Dranck.
| |
[pagina 69]
| |
Pockdalen, en qualen, van kinnen en lippen,
Van Hack’len en Breyen, en andere knippen,
Die helpt hy staende, al met ’t gesicht,
’t Is of ghy eens wiert van den huygh gelicht.
Dus Vryers en Vrijsters die soo u gebreken,
Alleenigh moet slapen, en blijft soo versteken
Van soete sollebolle, loop an, en loop radt,
Dewijl dat de Meester is binnen de Stadt.
Gehoude, Getroude, en wilt’er niet wachten,
Al bent gy gepaert, hebt ander gedachten,
De schoonheyt die prickelt de lusten seer,
Men geeft’er malkander een kusje te meer.
Noch heeft hy veel poeders, en andere drogen
Om Ouwen en kouwen, die heel niet en dogen,
Weer fraey te cureren, dat elck als een man
Weer kousjes sal stoppen, en broecklappen kan.
So ymant soeckt dese meester te spreken
Tot smeeren, cureren van hare gebreken,
Die soeckt hem al in de Kreupele Pier,
In het Smeervet-steegje, by Jean Soucier.
Dit is nu genoegh voor alle Geleerden,
Indien u noch andere gebreken manqueerden
Die men hier om eerbaerheyt niet en stelt,
Hy sal u helpen, waer dat het u quelt.
Sa hoopt dan, en loopt dan, by dagen en nachten,
Want sy hem in andere Landen verwachten,
En blijfje dan kreupel, gebochelt, gebult,
Soo krijgje geen vyer, want ’t is u schult.
Komt scheele Pieternel, Trijn leep-oogh, Scheeve Janne,
| |
[pagina 70]
| |
Met plat-geneusde Lijs, Maey bochels, swarte Tanne,
Griet met u horrele-voet, komt oock pockige Ael,
Want dese Meeser sal genesen alle u quael.
|
|